Hof 's-Gravenhage, 12-09-2006, nr. 04/1415
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4036
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
12-09-2006
- Magistraten
Mrs. A.J.M.E. Arpeau, P.M. Verbeek, J.J. Roo
- Zaaknummer
04/1415
- LJN
AZ4036
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4036, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 12‑09‑2006
Uitspraak 12‑09‑2006
Mrs. A.J.M.E. Arpeau, P.M. Verbeek, J.J. Roo
Partij(en)
HET GERECHTSHOF 'S‑GRAVENHAGE, vierde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
de naamloze vennootschap
POSTBANK SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: Postbank,
procureur: mr. P.C.M. de Graaf,
tegen
1. [geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerde 1] c.s.,
procureur: mr. H.J.W. Alt.
Het geding
Bij exploot van 23 september 2004 is Postbank in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4 augustus 2004 van de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie 's‑Gravenhage, gewezen tussen [geïntimeerde 1] c.s. als eisers en Postbank als gedaagde. Bij memorie van grieven heeft Postbank, onder overlegging van twee producties, drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [geïntimeerde 1] c.s. bij memorie van antwoord zijn bestreden. [geïntimeerde 1] c.s. hebben daarbij één productie overgelegd.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
2
Nu daartegen geen grieven of anderszins bezwaren zijn aangevoerd, gaat ook het hof uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, behoudens voor zover het betreft het gebruik van de term ‘blouse’.
3
Het gaat in deze zaak — samengevat — om het volgende. [geïntimeerde 1] c.s. hebben bij Postbank een reisverzekering afgesloten onder polis nr. [00000], getiteld ‘Blue Travel Polis’ (hierna: ‘de reisverzekering’). Tijdens hun vakantie hebben [geïntimeerde 1] c.s. hun auto, een Ford Scorpio Hatchback, op 11 september 2003 geparkeerd in een villawijk in Sitges (Spanje) op zoek naar een hotel. Bij terugkeer, na twee uur, zagen zij dat de auto in de tussentijd was opengebroken. De bagage die zich in de (afgesloten) bagageruimte van de auto had bevonden, was ontvreemd. Een spijkerjasje, een blouson en enkele wegenkaarten, die op de achterbank lagen, waren nog aanwezig. De schade is begroot op € 2.887,84, met welk bedrag [geïntimeerde 1] c.s. schriftelijk hebben ingestemd. [geïntimeerde 1] c.s. hebben aanspraak gemaakt op vergoeding van deze schade onder de reisverzekering. Postbank heeft uitkering geweigerd met een beroep op artikel 11.1 van de polisvoorwaarden. Artikel 11.1 luidt als volgt:
‘Artikel 11
Diefstal van bagage achtergelaten in of op motorrijtuigen en caravans
- 11.1.
Postbank Verzekeringen vergoedt schade wegens diefstal van in of op het motorrijtuig of de caravan achtergelaten bagage uitsluitend als:
- —
de bagage was opgeborgen in een afgesloten bagageruimte, en
- —
er verder geen bagage van buitenaf zichtbaar was, en
- —
u of de verzekerde aantoont dat braakschade aan het motorrijtuig of de caravan aanwezig was.
(…)’
4
De kantonrechter heeft het beroep van Postbank op artikel 11.1 van de polisvoorwaarden verworpen. Hiertegen richten zich de grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen.
5
Partijen verschillen blijkens de gedingstukken onder meer van mening over de uitleg van het begrip ‘bagage’ in artikel 11.1 van de polisvoorwaarden. [geïntimeerde 1] c.s. stellen zich, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, op het standpunt dat hun bagage op het moment van de diefstal was opgeborgen in de afgesloten bagageruimte van hun auto. Postbank heeft dit bestreden met het betoog dat een deel van de bagage, te weten een blouson, een spijkerjasje en enkele wegenkaarten, zich niet in de afgesloten bagageruimte bevond, maar op de achterbank van de auto. Dat deel van de bagage was aldus van buitenaf zichtbaar, zodat volgens Postbank geen sprake is van dekking onder de polis. [geïntimeerde 1] c.s. betwisten niet dat er een blouson, een spijkerjasje en enkele wegenkaarten — zichtbaar — op de achterbank van de auto lagen (welke zaken overigens niet zijn gestolen), maar zij menen dat deze zaken niet zijn aan te merken als ‘bagage’ in de zin van artikel 11.1 van de polisvoorwaarden, althans dat deze bepaling dermate vaag is dat zij ten gunste van hen als consument op zodanige wijze dient te worden uitgelegd dat genoemde zaken niet onder het begrip ‘bagage’ vallen.
6
Het hof stelt voorop dat het bij de uitleg van een verzekeringsclausule als de onderhavige steeds aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar (aan inzicht) mochten verwachten. Daarbij is van belang dat schriftelijke, door de verzekeraar vastgestelde en gehanteerde algemene voorwaarden ten opzichte van de niet-professionele verzekerde, zoals in het onderhavige geval [geïntimeerde 1] c.s., steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn geformuleerd. In geval van twijfel over de betekenis van een voorwaarde prevaleert de voor de verzekerde gunstigste interpretatie. Bij een zonder bijstand van een onafhankelijke tussenpersoon gesloten reisverzekering als de onderhavige kan de betekenis die een bepaald begrip in het algemeen spraakgebruik heeft, een belangrijke rol bij de uitleg spelen.
7
Het hof is van oordeel dat de term ‘bagage’ in het algemeen spraakgebruik duidt op koffers, kisten, zakken, tassen en dergelijke die men op reis meeneemt, en niet op enkele losliggende zaken als een blouson, een spijkerjasje en wegenkaarten, die als in de auto achtergelaten kledingstukken respectievelijk inventaris van de auto kunnen worden beschouwd. Bij gebreke van bijzondere omstandigheden, die evenwel gesteld noch anderszins gebleken zijn, mochten [geïntimeerde 1] c.s. (als particuliere verzekeringnemers) het begrip ‘bagage’ van artikel 11.1 opvatten in de betekenis die dit begrip in het algemeen spraakgebruik heeft, en behoefden zij er dan ook geen rekening mee te houden dat de voormelde losliggende zaken als bagage konden worden aangemerkt en als zodanig bij het verlaten van de auto in de afgesloten bagageruimte moesten worden opgeborgen.
8
Postbank heeft nog verwezen naar de definitie van ‘bagage’ zoals vervat in artikel 9.1 van de polisvoorwaarden, te weten: ‘de reisbagage die u of de verzekerde bij aanvang van de reis voor eigen gebruik heeft meegenomen of tijdens de reis heeft aangeschaft’. Deze definitie is naar het oordeel van het hof echter onvoldoende specifiek om steun te kunnen bieden aan de stelling dat onder ‘bagage’ in de zin van artikel 11.1 ook los in een motorrijtuig (of caravan) liggende zaken als de onderhavige kledingstukken en wegenkaarten moeten worden begrepen. Indien Postbank de door haar gestelde, ruime betekenis aan het begrip ‘bagage’ had willen toekennen, had het als verzekeraar op haar weg gelegen om dit in de polisvoorwaarden duidelijk tot uitdrukking te brengen.
9
Om de voormelde redenen faalt het door Postbank gedane beroep op artikel 11.1 van de polisvoorwaarden. Het hof komt dan ook niet toe aan de vraag of dit beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De grieven kunnen derhalve niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden en de overigens nog door partijen betrokken stellingen behoeven geen verdere behandeling. Het door Postbank gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake dienend gepasseerd.
10
Het bestreden vonnis zal onder aanvulling van gronden worden bekrachtigd. Postbank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten.
Beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
- —
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's‑Gravenhage, sector kanton, locatie 's‑Gravenhage, van 4 augustus 2004;
- —
veroordeelt Postbank in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. begroot op € 241,-- aan griffierecht en € 632,-- aan salaris procureur;
- —
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, P.M. Verbeek en J.J. Roos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2006 in het bijzijn van de griffier.