Hof Arnhem, 18-12-2007, nr. 0600552
ECLI:NL:GHARN:2007:BC0422, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
18-12-2007
- Zaaknummer
0600552
- LJN
BC0422
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2007:BC0422, Uitspraak, Hof Arnhem, 18‑12‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BK2000, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BK2000
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑12‑2007
Inhoudsindicatie
Dat [appellant] niet strafrechtelijk is veroordeeld voor te hard rijden is bewijsrechtelijk in deze civiele zaak niet van belang. Artikel 161 Rv bepaalt weliswaar dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis van de Nederlandse strafrechter waarbij bewezen is verklaard dat iemand een feit heeft begaan dwingend bewijs van dat feit oplevert in een civiele zaak, maar daaruit kan niet het tegendeel (niet veroordeeld dus niet begaan) worden afgeleid, nog daargelaten dat [appellant] – blijkens zijn eigen stellingen - niet ter zake van te hard rijden is vervolgd.
Arrest d.d. 18 december 2007
Rolnummer 0600552
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr. F.J. Boom,
tegen
1. Unigarant N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
hierna te noemen: Unigarant,
2. [geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats geïntimeerde 2],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: Unigarant c.s.,
procureur: mr. H. van Ravenhorst.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 10 juli 2007 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellant] heeft een akte genomen en Unigarant c.s. hebben vervolgens een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 2 (2.1 tot en met 2.6) is - gelijk het hof in rechtsoverweging 1 van voormeld tussenarrest heeft overwogen - geen grief ontwikkeld, met dien verstande dat [appellant] bij akte na tussenarrest alsnog heeft betwist dat hij voorafgaand aan de aanrijding heeft geremd, althans dat het remspoor van hem afkomstig is, althans(subsidiair) dat hij wellicht na het botscontact heeft geremd. Het hof zal derhalve - zoals ook reeds eerder overwogen - van die feiten uitgaan, zulks met in acht neming van hetgeen hierna met betrekking tot het remspoor/remmen zal worden overwogen.
2. In het tussenarrest van 10 juli 2007 heeft het hof onder overweging 4 gerefereerd aan het technisch onderzoek (door [de verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar, dienstdoende bij de politie Flevoland enz.). De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal van verkeersongevalsanalyse (Xpol-Nummer 2002056654) hetwelk als productie is overgelegd bij de inleidende dagvaarding. Onder 2.4.1 van bedoelde analyse wordt met betrekking tot "Sporen op het wegdek" het volgende weergegeven:
In de rijrichting, die voertuig, merk Benelli vlak voor het ongeval gehad moet hebben, zag ik op het wegdek een recent bandenspoor, namelijk een remblokkeerspoor met een lengte van 8 meter. Ongeveer 1 meter ten noorden van het einde van het bandenspoor begonnen in het verlengde daarvan een aantal krassporen op de trottoirband en op het wegdek van de Oeverpromenade. Ongeveer ter hoogte van het einde van het bandenspoor en 1 meter rechts daarvan trof ik een tweetal krassporen aan met een gezamenlijke lengte van ongeveer 0.75 meter. Deze sporen liepen in noordoostelijke richting.
Ik zag daar geen andere recente sporen, die op dit ongeval van toepassing waren. Van het bandenspoor maakte ik foto 3. De krassporen zijn weergegeven op de foto's 4, 5 en 6. De positie van de op het wegdek aangetroffen sporen is vastgelegd in de bijgevoegde situatietekening."
3. De foto's waarop de verbalisant [de verbalisant] hier doelt zijn in hoger beroep als producties in kleur overgelegd bij de memorie van antwoord.
Het hof is van oordeel dat op basis van de bevindingen van de verbalisant [de verbalisant], gedaan ongeveer vijf kwartier nadat de onderhavige aanrijding had plaats gevonden en op basis van hetgeen duidelijk op de foto's waarneembaar is, voldoende is komen vast te staan dat de sporen welke door de verbalisant worden beschreven en welke op de foto's waarneembaar zijn, afkomstig zijn van het ongeval in kwestie. Voor wat de krassporen betreft manifesteert de versheid zich door de lichtrose kleur op het asfalt, terwijl het remspoor (door de verbalisant eveneens als vers aangemerkt) naadloos aansluit bij de op het wegdek aanwezige krassporen. Het hof acht hetgeen [appellant] in appel omtrent het niet (anticiperend) remmen heeft opgemerkt, ongeloofwaardig. [appellant] heeft immers op 17 oktober 2002 (blijkens meergenoemd – als productie bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegde proces-verbaal van de politie Flevoland) verklaard te weten dat hij heeft geprobeerd te remmen. In eerste aanleg heeft hij van die verklaring geen afstand genomen en ook in hoger beroep doet hij dat niet, maar geeft hij slechts aan “dat deze verklaring niet kan worden uitgelegd als dat hij verklaard heeft fors geremd te hebben om de botsing met [geïntimeerde 2] te vermijden.”
Dat de getuigen niet hebben verklaard remgeluiden te hebben gehoord, doet aan hetgeen hiervoor is overwogen niets af, nu zij evenmin het tegendeel verklaren en derhalve waarschijnlijk op dit punt niet specifiek zijn ondervraagd, nog daargelaten in hoeverre het remmen van een bromfiets hoorbaar is.
4. [appellant] heeft onder grief 3 de onafhankelijkheid van het [deskundige]-rapport in twijfel getrokken. Unigarant c.s. hebben daarop bij memorie van antwoord gereageerd. Zij hebben daarbij gesteld dat [deskundige] zich door de Kamer van Koophandel heeft laten beëdigen als verkeersongevallendeskundige en dat hij lid is van het Nederlands Instituut van Register Experts, hetwelk meebrengt dat een education permanente verplicht is, alsmede dat hij is onderworpen aan gedragsregels, onder meer inhoudende dat de expert zich dient te gedragen zoals een zorgvuldig expert betaamt, daarbij steeds objectief is en zich slechts laat leiden door de belangen van de betrokken partijen en niet door eigen belang.
5. [appellant] heeft een en ander bij zijn laatste akte niet betwist, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
6. Gegeven de op het wegdek aangetroffen verse sporen, het feit dat [appellant] na de aanrijding nog ongeveer 9,5 meter is doorgegleden en vervolgens zo hard tegen de aldaar aanwezige lantaarnpaal is gebotst dat hij dientengevolge een dwarslaesie heeft opgelopen, alsmede de overige bevindingen van technische opsporingsambtenaar [de verbalisant], maakt het hof -evenals de rechtbank - de conclusies van de partijdeskundige [deskundige] tot de zijne. Het hof heeft geen gegronde redenen om aan de onafhankelijkheid en of deskundigheid van [deskundige] te twijfelen en moet constateren dat de bevindingen van deze partijdeskundige van de zijde van [appellant] niet door een eigen deskundige zijn bestreden. Het hof betrekt bij dat oordeel de bevinding van de politie dat de brommer van [appellant] was opgevoerd en bij technisch onderzoek (na correctie) in staat bleek 60 kilometer per uur te kunnen halen, alsmede dat [appellant], blijkens zijn eigen verklaring ten overstaan van de politie te kennen heeft gegeven dat zijn bromfiets 80 à 85 km/uur kon halen en dat hij niet wist dat de maximum snelheid van een bromfiets 45 km/uur is.
7. Het hof merkt in dit verband nog op dat aan hetgeen [appellant], naast de betwisting dat de aangetroffen sporen veroorzaakt zijn door de onderhavige aanrijding, ter bestrijding van het rapport [deskundige] heeft aangevoerd (zie met name de inleidende dagvaarding onder 30, de conclusie van repliek in eerste aanleg onder 32 tot en met 39 en de toelichting op grief II) impliciet de stelling ten grondslag ligt dat [appellant] niet te hard (meer dan 30 kilometer per uur) heeft gereden en zeker niet met de snelheid die uit het rapport [deskundige] naar voren komt. Ter onderbouwing van dat standpunt beroept [appellant] zich op de verklaring van de getuige [getuige] en het feit dat hij niet strafrechtelijk is veroordeeld ter zake van een snelheidsovertreding.
Ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige] (afgelegd ten overstaan van de verbalisanten, kort na de aanrijding) overweegt het hof dat deze verklaring uiterst summier is en in ieder geval niets zegt over het eventuele snelheidsverschil tussen de beide bromfietsen, nu genoemde [getuige] enkel verklaart dat de snelheid van beide bromfietsen “vrij hoog” was, laat staan dat haar verklaring zou kunnen dienen ter ontkrachting van de bevinding van het rapport [deskundige] dat de snelheid van de bromfiets van [appellant] 55 à 60 km/uur moet hebben bedragen. Daarbij moet worden bedacht dat de beide bromfietsen in de richting van [getuige] reden, hetgeen een schatting van de snelheid sowieso al heel erg moeilijk maakt. Dat [appellant] niet strafrechtelijk is veroordeeld voor te hard rijden is bewijsrechtelijk in deze civiele zaak niet van belang. Artikel 161 Rv bepaalt weliswaar dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis van de Nederlandse strafrechter waarbij bewezen is verklaard dat iemand een feit heeft begaan dwingend bewijs van dat feit oplevert in een civiele zaak, maar daaruit kan niet het tegendeel (niet veroordeeld dus niet begaan) worden afgeleid, nog daargelaten dat [appellant] – blijkens zijn eigen stellingen - niet ter zake van te hard rijden is vervolgd.
8. Het hof passeert het te dezen in appel gedane bewijsaanbod van [appellant]. Het aanbod om alsnog een deskundige te horen die een oordeel kan geven over de stelling dat het remspoor niet van [appellant] afkomstig is, oordeelt het hof tardief, nu [appellant] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gelegenheid te over heeft gehad om een eigen deskundige op het rapport [deskundige] (hetwelk dateert van 29 september 2002) te laten reageren. Het hof acht evenmin termen aanwezig zelf nog tot benoeming van een deskundige over te gaan.
Het aanbod om [geïntimeerde 2], de bestuurder van de andere bromfiets, als getuige te doen horen oordeelt het hof, onvoldoende specifiek/relevant, nu [geïntimeerde 2] ten overstaan van de politie, kort na het ongeval tot twee keer toe heeft aangegeven dat hij [appellant] niet heeft zien naderen, en [appellant] dat gegeven zelf ook als vaststaand aanmerkt (zie de memorie van grieven onder 58). Zonder verdere toelichting – welke ontbreekt – valt derhalve niet in te zien dat [geïntimeerde 2] iets zou kunnen verklaren over de snelheid waarmee [appellant] kort voor het ongeval heeft gereden.
9. De rechtbank heeft in het beroepen vonnis duidelijk en gemotiveerd aangegeven op welke gronden zij de vordering van [appellant] heeft afgewezen. Met in acht neming van hetgeen hiervoor naar aanleiding van de grieven heeft overwogen, verenigt het hof zich met die overwegingen en neemt die hierbij over.
Het hof voegt daar, mede gelet op de verdere inhoud van de grieven nog het volgende aan toe.
Het betoog van [appellant] onder 21 van de memorie van grieven, inhoudende dat de rechtbank haar conclusie dat [geïntimeerde 2] niet vanuit stilstand is weggereden slechts heeft onderbouwd door te wijzen op de verklaring van de getuige [getuige 1], mist feitelijke grondslag. De rechtbank heeft immers onder 4.4. van het beroepen vonnis uitgebreid aangegeven op grond waarvan zij tot de betreffende conclusie is gekomen. De verklaring van de getuige [getuige 1] is daarvan slechts een onderdeel.
In hetgeen de rechtbank onder 4.12 samenvattend heeft overwogen ligt besloten dat beide betrokkenen bij de aanrijding zodanige fouten hebben gemaakt dat een aanrijding onvermijdelijk werd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de over en weer gemaakte fouten in gelijke mate aan het ontstaan van de aanrijding hebben bijgedragen, waarbij van belang is dat [appellant] onvoldoende op de door [geïntimeerde 2] gemaakte fouten heeft kunnen reageren omdat zijn snelheid fors te hoog was. Nu juist die hoge snelheid de ernst van de gevolgen in hoge mate heeft bepaald ([appellant] is immers dientengevolge na de aanrijding 9,5 meter doorgegleden en zo hard tegen de aldaar aanwezige lantaarnpaal is gebotst dat hij een dwarslaesie heeft opgelopen) acht ook het hof geen termen aanwezig om met behulp van de billijkheidscorrectie van artikel 6: 101 lid 1 BW tot een andere schadeverdeling te komen dan de 50%/50% die ook de rechtbank heeft vastgesteld .
10. De grieven treffen derhalve geen doel.
Slotsom
11. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. De restitutievordering van [appellant] zal worden afgewezen. [appellant] zal – als de in het ongelijk te stellen partij – worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep (salaris procureur: 1,5 punt tarief II).
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 26 juli 2006, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Unigarant c.s. begroot op € 296,00 aan verschotten en op € 1.341,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de restitutievordering van [appellant] af.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en Breemhaar, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 18 december 2007 in bijzijn van de griffier.