Hof Amsterdam, 23-09-2008, nr. 106.006.561/01
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG8021
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-09-2008
- Zaaknummer
106.006.561/01
- LJN
BG8021
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG8021, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑09‑2008; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2008-0786
VAAN-AR-Updates.nl 2008-0786
Uitspraak 23‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Dekking ziektegeldverzekering kan worden opgeschort vanaf dat betaling premie verschuldigd was. Verzekeringnemer kan de dekking niet met terugwerkende kracht doen herleven. Eenmanszaak met weinig personeel is geen consument. Algemene voorwaarde niet onredelijk bezwarend.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[Appellant, h.o.d.n. A],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap INTERPOLIS SCHADE N.V.,
gevestigd te Tilburg,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.B. Falkena te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna aangeduid als [appellant] respectievelijk Interpolis.
Bij dagvaarding van 10 april 2007 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 januari 2007 van de kantonrechter te Amsterdam, onder kenmerk CV 06-10675 gewezen tussen Interpolis als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Bij memorie heeft [appellant] negen grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vorderingen van Interpolis zal afwijzen, zal bepalen dat Interpolis – uit hoofde van onverschuldigde betaling – aan [appellant] zal terugbetalen al hetgeen [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis aan Interpolis heeft voldaan en Interpolis zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
Bij memorie heeft Interpolis geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.8 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling in hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) In 2004 was tussen Interpolis en [appellant] een verzekeringsovereenkomst van kracht waarbij [appellant] tegen betaling van premie verzekerd was voor ziektegelduitkeringen (loon tijdens ziekte). De verzekering werd tussen partijen ook wel aangeduid als verzekering “VerzuimOplossingen”.
(ii) [Appellant] heeft de premie voor de maanden januari en februari 2004 niet (tijdig) voldaan. De automatische incasso werd gestorneerd en nadien werd niet alsnog door [appellant] betaald.
(iii) Op basis van twee ziektemeldingen heeft Interpolis uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst over de periode januari en februari 2004 aan [appellant] een uitkering gedaan.
(iv) Bij brief van 5 april 2004 heeft Interpolis [appellant] bericht dat de dekking met ingang van 1 januari 2004 werd opgeschort per premievervaldatum en dat er incassokosten gemaakt zouden worden. Voorts heeft Interpolis gemeld dat er na de premievervaldatum geen recht meer bestond op vergoeding.
(v) Interpolis heeft vervolgens verschillende malen schriftelijk aan [appellant] laten weten dat deze de uitkeringen diende terug te betalen die Interpolis over de periode januari en februari 2004 had gedaan. Volgens Interpolis gaat het om een bedrag van € 3.854,04. Dat bedrag moet verminderd worden met € 190,48, dat [appellant] nog van Interpolis tegoed had. Een en ander komt uiteindelijk neer op een vordering van € 3.663.56. [Appellant] heeft geweigerd dit bedrag aan Interpolis te betalen.
3.2 In deze procedure heeft Interpolis, kort gezegd, betaling gevorderd van € 3.663.56, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente. Interpolis heeft zich beroepen op het bepaalde in artikel 18 van de Algemene Voorwaarden bij de verzekeringsovereenkomst, waarin de gevolgen van het niet op tijd betalen van de premie zijn geregeld. Daarin staat – voorzover thans relevant – het volgende vermeld:
“2. Als u niet of niet helemaal betaalt, verlenen wij geen dekking vanaf het moment waarop u het bedrag verschuldigd werd. Deze opschorting geldt voor alle producten van VerzuimOplossingen.
3. U ontvangt van ons bericht als u niet op tijd betaalt. VerzuimOplossingen is dan al opgeschort.”
3.3 De kantonrechter heeft de vordering van Interpolis toegewezen.
3.4 In hoger beroep heeft [appellant] in grief 1 aangevoerd:
1. dat Interpolis haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd;
2. dat Interpolis geen opschortingsrecht uit hoofde van artikel 18 van de Algemene Voorwaarden toekomt omdat [appellant] deze bepaling heeft vernietigd;
3. dat Interpolis geen opschortingsrecht heeft omdat zij [appellant] niet heeft gewaarschuwd.
[Appellant] betoogt in grief 2 dat de kantonrechter de vordering van Interpolis ten onrechte heeft toegewezen. Hij heeft een en ander nader toegelicht in de grieven 3 tot en met 8.
3.5 Het hof zal eerst ingaan op de vraag of artikel 18 Algemene Voorwaarden door [appellant] kan worden vernietigd op de grond dat deze bepaling onredelijk bezwarend is. Daarbij moet worden opgemerkt dat [appellant] in grief 4 er uitdrukkelijk melding van maakt dat hij niet heeft gesteld dat hij niet gebonden zou zijn aan de algemene voorwaarden als geheel, maar – zo begrijpt het hof - dat zijn bezwaren zich uitsluitend richten tegen artikel 18 van die voorwaarden.
3.6 Partijen twisten allereerst over de vraag of artikel 18 kan worden aangemerkt als algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 aanhef en onder (a) BW of dat deze bepaling is te kwalificeren als kernbeding, dat wil zeggen een beding dat de kern van de prestaties aangeeft. [Appellant] snijdt deze kwestie aan in zijn vijfde grief.
Het hof zal er veronderstellenderwijs van uitgaan dat artikel 18 geen kernbeding is, zodat deze bepaling in de onderhavige overeenkomst in aanmerking komt voor toetsing aan de artikelen 6:232 en volgende BW.
3.7 In grief 3 betoogt [appellant] onder meer dat hij gelijk moet worden gesteld met een ‘consument’, met als gevolg dat de grijze en zwarte lijsten die zijn opgenomen in de artikelen 6:236 en 6:237 BW rechtstreeks op hem van toepassing zijn. Het begrip consument wordt in deze bepalingen omschreven als een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Aan deze omschrijving voldoet [appellant] niet. Immers, vaststaat dat hij de verzekeringsovereenkomst heeft gesloten in het kader van de uitoefening van zijn bedrijf en dat de verzekeringsovereenkomst ziet op vergoeding van de kosten die [appellant] maakt vanwege ziekte van zijn personeel. De omstandigheid dat [appellant] een eenmanszaak is met weinig personeel maakt dit niet anders. Uit het voorafgaande vloeit voort dat artikel 18 van de Algemene Voorwaarden niet rechtstreeks kan worden getoetst aan de artikelen 6:236 en 237 BW. Voorzover [appellant] in de derde grief aanvoert dat hij gelijk moet worden gesteld met een consument, faalt deze grief dus.
3.8 Vervolgens moet worden onderzocht of artikel 18 onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder (a) BW, zoals [appellant] in het vervolg van zijn derde grief betoogt. Volgens [appellant] is artikel 18 onredelijk bezwarend omdat deze bepaling veel verder gaat dan het in artikel 6:262 BW geregelde opschortingsrecht. Immers, op grond van artikel 18 vervalt de verplichting tot nakoming van de partij die opschort. [Appellant] wijst in dat verband ook nog op het bepaalde in artikel 6:237 aanhef en onder b, c en h BW.
3.9 Interpolis heeft terzake aangevoerd dat artikel 18 niet onredelijk bezwarend is. Zij beroept zich hiertoe op HR 16 januari 1987, NJ 1987, 554 en op de parlementaire geschiedenis bij artikel 7:934 BW. Daaruit blijkt dat verzekeraars een bepaling als artikel 18 – die in wezen geen opschortingsrecht behelst maar een bevoegdheid tot het schorsen van de dekking - in hun algemene voorwaarden plegen op te nemen om te voorkomen dat na het voldoen van de premie de dekking met terugwerkende kracht herleeft. Van een dergelijke bepaling gaat een prikkel uit om tijdig te betalen, opdat verzekerden niet pas betalen na het daadwerkelijk ontstaan van het onzekere voorval. Interpolis meent dat zij dus weldegelijk een redelijk belang heeft bij artikel 18.
3.10 Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] de stellingen van Interpolis onvoldoende gemotiveerd weersproken. Aangenomen moet worden dat de onderhavige voorwaarde er toe strekt dat het verzekeringnemers onmogelijk wordt gemaakt de dekking met terugwerkende kracht te doen herleven. De omstandigheid dat artikel 6:236 aanhef en onder c BW bepaalt dat het onredelijk bezwarend is indien de algemene voorwaarden de gebruiker ervan een verdergaand opschortingsrecht geeft dan hem volgens de wet toekomt, kan gelet op hetgeen door Interpolis is aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat artikel 18 onredelijk bezwarend moet worden geacht. Datzelfde geldt voor het beroep dat [appellant] doet op artikel 6:237 aanhef en onder b, c en h BW.
3.11 Het een en ander leidt tot de conclusie dat artikel 18 van de Algemene Voorwaarden niet vernietigbaar is wegens strijd is met artikel 6:233 onder a BW vanwege van het feit dat deze bepaling aan Interpolis een verdergaande opschortingsbevoegdheid geeft dan in de wet is voorzien. De derde grief faalt derhalve ook in zoverre.
3.12 Het hof zal vervolgens het verweer van [appellant] omtrent de waarschuwingsplicht bespreken. Dit verweer heeft [appellant] nader uitgewerkt in de grieven 6 en 7. [Appellant] heeft terzake aangevoerd dat Interpolis de verzekeringsovereenkomst heeft opgeschort zonder hem van tevoren te waarschuwen dat hij een achterstand had met het betalen van de premies en dat dit zou leiden tot opschorting. Volgens [appellant] stond het Interpolis niet vrij de verzekering op te schorten zonder voorafgaande waarschuwing aan [appellant].
3.13 Interpolis heeft de stellingen van [appellant] bestreden; volgens haar is [appellant] weldegelijk voorafgaand aan de opschorting schriftelijk gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet betalen van de premie. Interpolis heeft ter onderbouwing een aantal modelbrieven (herinneringen) overgelegd die zij in deze omstandigheden naar cliënten pleegt te sturen. Deze herinneringen worden in een geautomatiseerd proces uit het vorderingensysteem gegenereerd en naar klanten gestuurd; hiervan worden geen kopieën bewaard, aldus Interpolis.
3.14 Het hof zal in het onderstaande ervan uitgaan dat [appellant] geen waarschuwingsbrieven van Interpolis heeft ontvangen, nu hij de ontvangst heeft betwist en Interpolis niet in staat is (kopieën van) deze brieven over te leggen, maar volstaat met het overleggen van modelbrieven. Bij die stand van zaken kan immers niet worden uitgesloten dat Interpolis in het geval van [appellant] toch geen herinnering heeft gestuurd.
3.15 Uit artikel 18 van de Algemene voorwaarden is af te leiden dat de opschorting van kracht is vanaf het moment dat niet tijdig is betaald, zonder dat er een voorafgaande mededeling van Interpolis nodig is. Uit deze bepaling kan worden opgemaakt dat Interpolis in de gegeven omstandigheden niet verplicht was eerst een waarschuwing te sturen.
3.16 [Appellant] beroept zich evenwel op rechtsverwerking. Hij voert aan dat Interpolis heeft gesteld dat zij in de praktijk wel altijd waarschuwt tegen de gevolgen van niet tijdig betalen, zodat Interpolis zich hier niet kan verschuilen achter artikel 18 van de algemene voorwaarden, waarin een dergelijke waarschuwingsplicht niet is opgenomen. [Appellant] heeft echter niet gesteld dat hij van deze praktijk van Interpolis op de hoogte was en hij heeft evenmin toegelicht waarom hij er dan gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Interpolis hem zou waarschuwen alvorens zij tot opschorting over ging. Reeds om die reden faalt dit betoog.
3.17 [Appellant] heeft voorts betoogd dat de regeling van artikel 18 algemene voorwaarden nietig is wegens strijd met artikel 7:934 BW. In laatstgenoemde bepaling wordt – kort gezegd en voorzover hier relevant - bepaald dat het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de premie eerst kan leiden tot beëindiging van de dekking, nadat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand. Indien de verzekeringnemer een natuurlijke persoon is die de verzekeringsovereenkomst sluit anders dan in de uitoefening van bedrijf en beroep (een consument), is deze bepaling van dwingend recht; in andere gevallen is deze bepaling echter van regelend recht, zoals uit artikel 7:943 volgt. Zoals eerder overwogen, kan [appellant] niet als een consument worden aangemerkt. Dit alles leidt tot de conclusie dat artikel 18 van de Algemene Voorwaarden niet in strijd is met artikel 7:934 BW.
3.16 Voorzover [appellant] van mening is dat de regeling in artikel 18 omtrent de opschorting zonder voorgaande waarschuwing onredelijk bezwarend is, faalt deze stelling eveneens. In het licht van het feit dat artikel 7:934 BW (voor hem) van regelend recht is, heeft [appellant] onvoldoende gesteld om tot die conclusie te kunnen komen. De grieven 6 en 7 zijn derhalve ongegrond.
3.17 Dan rest nog de vraag of Interpolis de hoogte van haar vordering voldoende toegelicht heeft. [Appellant] erkent dat hij in januari en februari 2004 van Interpolis uitkeringen heeft ontvangen. Hij meent echter dat niet vaststaat dat het gaat om een bedrag van € 3.663,56, omdat Interpolis daarvan onvoldoende bewijs heeft overgelegd. [Appellant] had graag bankafschriften gezien waaruit de betalingen aan hem blijken.
3.18 Het hof verwerpt dit bezwaar. Interpolis heeft genoegzaam toegelicht hoe zij tot het bedrag van de onderhavige vordering is gekomen. Mede gelet op de omstandigheid dat [appellant] heeft erkend dat hij uitkeringen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst heeft ontvangen, had het op zijn weg gelegen nader uiteen te zetten waarom de door Interpolis gevorderde bedragen te hoog zouden zijn. [Appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom het voor hem niet mogelijk is (bijvoorbeeld uit zijn eigen administratie) de benodigde gegevens te verzamelen voor een meer gemotiveerde betwisting van de hoogte van het door Interpolis gevorderde bedrag. Dit betekent dat grief 8 – die op deze kwestie ziet - faalt.
3.19 De conclusie luidt dat alle grieven falen; dit geldt ook voor de zogenoemde “algemene grief” op pagina 10 van de memorie van grieven; deze grief mist zelfstandige betekenis. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voorzover tot op heden aan de zijde van Interpolis gevallen, op € 251,- aan verschotten en op € 632,- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, R.E. de Winter en J. Wortel en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2008 door de rolraadsheer.