Hof Amsterdam, 24-04-2008, nr. 106.004.858/01, nr. 756/06
ECLI:NL:GHAMS:2008:BF0118
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-04-2008
- Magistraten
Mrs. J.S.A.M. Schokkenbroek, A.M.A. Verscheure, M.M.M. Tillema
- Zaaknummer
106.004.858/01
756/06
- LJN
BF0118
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BF0118, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑04‑2008
Uitspraak 24‑04‑2008
Mrs. J.S.A.M. Schokkenbroek, A.M.A. Verscheure, M.M.M. Tillema
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
[appellante], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige zoon [naam zoon],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
de naamloze vennootschap LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. J.W. van Rijswijk.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [appellante] en London genoemd.
Bij dagvaarding van 24 april 2006 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 25 januari 2006, onder zaak-/rolnummer 313682/H 05-1127 gewezen tussen [appellante] als eiseres en London als gedaagde.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, haar eis gewijzigd, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende voor recht zal verklaren dat London uit hoofde van de door haar met de verzekerde [naam verzekerde] gesloten aansprakelijkheidsverzekeringovereenkomst, gehouden is alle door [naam zoon] geleden schade ten gevolge van het gepleegde seksueel misbruik in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 12 augustus 2001 te vergoeden, London zal veroordelen tot betaling van een voorschot van € 20.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2000 en partijen zal verwijzen naar de schadestaatprocedure voor wat betreft de totale schade, met veroordeling van London in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft London de grieven bestreden, producties in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof de grieven ongegrond zal verklaren en het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van [appellante].
3. De feiten
De rechtbank heeft in overweging 1 van het bestreden vonnis, onder a tot en met h, een aantal feiten vastgesteld. De eerste grief is gericht tegen de vaststelling door de rechtbank onder c dat op de litigieuze verzekeringsovereenkomst de verzekeringsvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren en de daarbij behorende algemene voorwaarden van Elvia (als rechtsvoorganger van London) van toepassing zijn. Daarop zal bij de beoordeling van de grief nader worden ingegaan. Over de overige vastgestelde feiten bestaat tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. De beoordeling
4.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[naam zoon] is gedurende de periode van 1 augustus 2000 tot en met 12 augustus 2001 seksueel misbruikt door [naam verzekerde]. [naam verzekerde] is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. [appellante] vordert veroordeling van London tot betaling van schadevergoeding ter zake van de door [naam verzekerde] jegens [naam zoon] veroorzaakte schade, op grond van de door [naam verzekerde] bij London gesloten aansprakelijkheidsverzekering. [naam verzekerde] zelf heeft geen claim ingediend bij London. Nadat de voorzieningenrechter te Groningen [naam verzekerde] bij vonnis van 25 april 2002 had veroordeeld tot betaling aan [appellante] van € 12.472,39 bij wege van voorschot op de schadevergoeding, heeft de voorzieningenrechter te Den Bosch bij vonnis van 13 juni 2002 [naam verzekerde] veroordeeld tot ondertekening van een akte van cessie — bij uitblijven waarvan het kort gedingvonnis daarvoor in de plaats zou treden — waarbij hij alle vorderingsrechten op London ter zake van de aansprakelijkstelling wegens het misbruik van [naam zoon] overdraagt. [appellante] heeft vervolgens de onderhavige procedure geëntameerd.
4.2
Onder verwijzing naar artikel 6 aanhef en sub a van de algemene voorwaarden, waarin dekking van schade, veroorzaakt door opzet dan wel met goedvinden van de verzekerde, is uitgesloten en naar artikel 4.1.1 van de verzekeringsvoorwaarden, waarin onder meer de aansprakelijkheid is uitgesloten voor schade die voor de verzekerde het zekere gevolg is van zijn handelen, heeft de rechtbank de vordering bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De rechtbank heeft voorop gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat seksueel misbruik van dan wel ontuchtige handelingen met een minderjarige ernstige (veelal pas veel later tot uitwerking komende) gevolgen en schade kunnen hebben. [appellante] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen althans onvoldoende feiten gesteld om af te kunnen leiden dat [naam verzekerde] zich er niet van bewust was dat het seksueel misbruik van [naam zoon] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid psychische schade teweeg zou brengen dan wel dat zijn oordeelsvermogen zo ernstig was aangetast dat hij geen rekening kon houden met de omstandigheid dat schade het gevolg zou zijn van zijn handelingen. Tegen dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende motivering richten zich de grieven.
4.3
Met grief 1 betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte de toepasselijkheid van de verzekeringsvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren en de bijbehorende algemene voorwaarden van Elvia, met daarin de genoemde opzetclausules, als vaststaand heeft aangenomen. [appellante] stelt dat uit de overgelegde voorwaarden niet blijkt dat deze van toepassing zijn op de verzekeringsovereenkomst tussen London en [naam verzekerde], laat staan gedurende welke periode.
4.4
Het hof constateert dat de set algemene voorwaarden en verzekeringsvoorwaarden die London bij conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft overgelegd verschilt van de set algemene voorwaarden en verzekeringsvoorwaarden die zij bij memorie van antwoord heeft overgelegd. Geen van beide sets voorwaarden is gedateerd en zij verschillen tekstueel van elkaar, zij het niet op het punt van de in deze procedure aan de orde zijnde bepalingen. Het betreft telkens voorwaarden van Elvia, de rechtsvoorganger van London, die naar stelling van London tot 3 april 2001 optrad als verzekeraar.
De algemene voorwaarden bevatten in artikel 6 een aantal ‘algemene uitsluitingen’, waarvan de eerste luidt:
‘Elk recht op schadevergoeding vervalt:
- a.
als de schade met opzet of met goedvinden van verzekerde is veroorzaakt;’
De verzekeringsvoorwaarden kennen in artikel 4 de volgende uitsluitingsclausule:
‘4.1. Opzet
4.1.1
Niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem/haar het beoogde of zekere gevolg is van zijn/haar handelen of nalaten.’
4.5
Voorts heeft London bij memorie van antwoord een exemplaar bijzondere verzekeringsvoorwaarden AVP 001 van London overgelegd en gesteld dat de polis en polisvoorwaarden per 3 april 2001 zijn geconverteerd naar deze voorwaarden. Artikel 4.2. van de AVP 001 luidt, voor zover van belang:
‘4.2. Sexuele gedragingen
- a.
Niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit zijn/haar sexuele of sexueel getinte gedragingen van welke aard dan ook.’
4.6
Onvoldoende duidelijk is of en in hoeverre de door London overgelegde voorwaarden in de relevante periode van toepassing waren op de litigieuze aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren. Aangezien het hof in het navolgende tot de slotsom zal komen dat een beroep op de geciteerde opzetclausules London niet kan baten, kan dit voor wat de periode vóór 3 april 2001 betreft echter in het midden blijven. Over de stelling van London bij memorie van antwoord dat vanaf 3 april 2001 haar verzekeringsvoorwaarden AVP 001 zijn gaan gelden, heeft [appellante] zich nog niet kunnen uitlaten. Het hof zal London eerst in de gelegenheid stellen met bescheiden nader aan te tonen dat genoemde voorwaarden met ingang van 3 april 2001 van toepassing waren op de litigieuze verzekering. De zaak zal worden verwezen naar de rol, zodat London daartoe een akte overlegging producties kan nemen. [appellante] zal op deze akte kunnen reageren.
4.7
De grieven 2 en 3 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat London terecht een beroep heeft gedaan op de uitsluiting van de aansprakelijkheid voor schade op grond van de opzetclausules in artikel 6 aanhef en sub a van de algemene voorwaarden en artikel 4.1.1 van de verzekeringsvoorwaarden. In het navolgende zal er veronderstellenderwijs van worden uitgegaan dat voormelde artikelen 6(a) en 4.1.1 in (een gedeelte van) de periode 1 augustus 2000 tot en met 12 augustus 2001 op de verzekering van toepassing waren.
4.8
[appellante] betoogt dat voor een geslaagd beroep op een opzetclausule als criterium geldt dat de verzekerde het toegebrachte letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. [naam verzekerde] heeft zich tijdens de strafzitting op het standpunt gesteld dat hij de ontuchtige handelingen niet heeft gepleegd zodat van besef van zijn handelen, laat staan van besef van letsel, geen sprake is geweest. Dit geldt temeer, aldus [appellante], waar [naam verzekerde] (licht) verminderd toerekeningsvatbaar is geacht. Volgens [appellante] heeft de rechtbank haar, na de vooropstelling dat het een feit van algemene bekendheid is dat seksueel misbruik van een minderjarige ernstige gevolgen en schade kan hebben, ten onrechte tegengeworpen dat onvoldoende is gesteld om af te kunnen leiden dat [naam verzekerde] zich van de schadelijke gevolgen van zijn handelen niet bewust was dan wel daar geen rekening mee kon houden. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv. rusten stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die een beroep op de opzetclausule kunnen schragen op London en heeft London niets ter onderbouwing aangevoerd van haar stelling dat de opzetclausule van toepassing is. Waar een beroep op de uitsluiting van artikel 6(a) faalt, heeft de rechtbank voorts ten onrechte geoordeeld dat sprake is van een ‘zeker gevolg’ van het handelen van [naam verzekerde] als bedoeld in artikel 4.1.1 van de verzekeringsvoorwaarden, zo betoogt [appellante]. Het hof overweegt als volgt.
4.9
De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 6 november 1998, NJ 1999, 220 en 27 juni 2003, NJ 2005, 140 met betrekking tot een opzetclausule die gelijkluidend was aan de clausule in het hiervoor genoemde artikel 4.1.1 geoordeeld dat op grond van deze clausule van dekking is uitgesloten de aansprakelijkheid van een verzekerde die het in feite toegebrachte letstel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg zou zijn van zijn handelen. Daarbij is aangetekend dat de rechter onder omstandigheden uit de gedragingen van de verzekerde kan afleiden dat deze het letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. Deze beoordelingsmaatstaf geldt waar het gaat om het beroep van London op artikel 4.1.1 van de verzekeringsvoorwaarden ook in het onderhavige geval.
4.10
Uit de eigen verklaring van [naam verzekerde] zoals deze blijkt uit het proces-verbaal van de strafzitting volgt weliswaar dat hij zich er in zijn algemeenheid van bewust is geweest dat seksuele handelingen mogelijk tot schade voor kinderen kunnen leiden, maar niet dat hij bij het misbruik van [naam zoon] het toebrengen van schade heeft beoogd of zich ervan bewust is geweest dat zijn handelingen daadwerkelijk schade zouden veroorzaken. Op de zin ‘Ik weet dat het aan een kind schade kan opleveren’ volgt immers ‘Daarom moet je er heel zorgvuldig mee omgaan’. Uit de in het strafvonnis deels geciteerde psychiatrische en psychologische adviezen vallen evenmin voldoende aanwijzingen te distilleren dat sprake was van het voor een geslaagd beroep op de opzetclausule vereiste oogmerk of bewustzijn. In het citaat uit het advies van de psychiater dr. J.C. Zwemstra van mei 2002 staat dat sprake is van een onvermogen om verder te kijken dan wat de eigen egocentrisch gerichte impulsieve korte termijn doelstellingen (seksuele lust) hem ingeven en in het citaat uit het advies van 8 februari 2002 van de psycholoog drs. G. de Bruijn staat dat [naam verzekerde] niet gelooft dat de seksuele relaties schadelijk zijn geweest voor de jongens. In het licht van het voorgaande zijn er onvoldoende aanknopingspunten voorhanden om te kunnen concluderen dat [naam verzekerde] het letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het (zekere) gevolg van zijn handelen zou zijn. Een bewijsaanbod heeft London, op wie de bewijslast rust, op dit punt niet gedaan. London heeft nog betoogd dat [naam verzekerde] er ernstig rekening mee had moeten houden dat zijn misbruik schade aan [naam zoon] zou toebrengen dan wel dat sprake is geweest van gevolgen die door hem zijn aanvaard c.q. op de koop toe zijn genomen. Zoals uit het in rechtsoverweging 4.9 overwogene volgt, heeft het begrip opzet in de opzetclausule waar het hier om gaat echter een beperktere inhoud dan waarvan London in haar betoog uitgaat. Het beroep van London op deze opzetclausule slaagt derhalve niet.
4.11
London heeft voorts aangevoerd dat, naast de uitsluiting voor met opzet veroorzaakte schade, op grond van artikel 6(a) van de algemene voorwaarden ook is uitgesloten schade die met goedvinden van de verzekerde is veroorzaakt. In dit geval is sprake van met goedvinden van [naam verzekerde] veroorzaakte schade, zodat de vordering van [appellante] alleen al om die reden voor afwijzing gereed ligt, aldus London.
4.12
In het midden kan blijven wat in artikel 6(a) van de algemene voorwaarden moet worden verstaan onder ‘met goedvinden’ veroorzaakte schade, aangezien het beroep op voormeld artikel London in het onderhavige geval reeds op andere grond niet kan baten. De op de aansprakelijkheidsverzekering betrekking hebbende verzekeringsvoorwaarden kennen in artikel 4.1.1 een op die verzekering toegespitste opzetclausule. Een verzekerde mag ervan uitgaan dat voor wat betreft de verzekerde graden van opzet deze clausule de aansprakelijkheidsverzekering beheerst en dat de verzekeraar door de opname van deze clausule heeft beoogd af te wijken van een eventuele ruimere uitsluiting in de algemene voorwaarden.
4.13
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 2 en 3 slagen. Nu het beroep op de opzetclausules wordt verworpen brengt dit mee dat het hof de overige verweren van London in eerste aanleg en in hoger beroep dient te beoordelen.
4.14
Het verweer dat sprake is van strijd met de goede zeden dan wel de redelijkheid en billijkheid gaat niet op. In aanmerking nemend dat de verzekering niet ziet op opzettelijk veroorzaakte schade in de hiervoor onder 4.9 bedoelde zin, is er onvoldoende reden verzekering tegen het risico van schade als gevolg van een misdrijf als het onderhavige in strijd te achten met de goede zeden. Daarbij speelt tevens een rol dat het hier gaat om een aansprakelijkheidsverzekering die naar haar aard ook betekenis heeft voor de slachtoffers. Een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid om dekking van de hand te wijzen, kan in een geval waarin een beroep op de opzetclausule is verworpen slechts in bijzondere omstandigheden slagen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
4.15
Ook het verweer dat de onderhavige AVP-verzekeringsovereenkomst niet bedoeld is geweest om schade te vergoeden die is ontstaan ten gevolge van onzedelijke en strafbare gedragingen gaat niet op. Uit de opzetclausule, die algemeen is geformuleerd, kan deze bedoeling niet worden afgeleid. London heeft geen bepalingen in de verzekeringsvoorwaarden aangewezen dan wel andere feiten of omstandigheden genoemd op grond waarvan die bedoeling bij het aangaan van de verzekering voor [naam verzekerde] kenbaar moet zijn geweest.
4.16
London heeft voorts als verweer aangevoerd dat [naam verzekerde] niet aan zijn verplichtingen op grond van artikel 6(c) jo. artikel 7(b) tot en met (e) van de algemene voorwaarden heeft voldaan. Deze artikelen verplichten de verzekerde onder meer de verzekeraar zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van iedere gebeurtenis waaruit voor de verzekeraar een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan, een (gemotiveerde) schriftelijke schade-aangifte te doen, relevante stukken door te zenden, medewerking aan de schaderegeling te verlenen en alles na te laten wat de belangen van de verzekeraar kan schaden. Dit heeft [naam verzekerde] nagelaten, aldus London.
4.17
Voorop staat dat de verzekeraar het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van de meldings- en seksueel misbruik door [naam verzekerde], gepleegd in de periode gedurende welke de polis daarvoor dekking verleende.
4.20
London heeft aangevoerd dat niet duidelijk is welke schade [naam zoon] als gevolg van het misbruik heeft geleden en in welke periode die schade is veroorzaakt. Aangezien medische informatie ontbreekt tast zij in het duister en betwist zij de hoogte en verschuldigdheid van het gevorderde.
4.21
Het is thans aan [appellante] de schade nader te onderbouwen. Zij kan dit doen in de onder 4.7 bedoelde akte. London zal op de akte van [appellante] kunnen reageren.
4.22
Met betrekking tot de door [appellante] ingestelde vorderingen merkt het hof ten slotte reeds op voorhand op dat de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure in ieder geval niet toewijsbaar is nu het hier gaat om aanspraak op verzekeringspenningen en niet om schade op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding terwijl uit de stellingen van partijen niet kan worden afgeleid dat zij het volgen van een schadestaatprocedure zijn overeengekomen.
5. Slotsom
London zal worden toegelaten bij akte met bescheiden onderbouwd nader aan te tonen dat met ingang van 3 april 2001 haar verzekeringsvoorwaarden AVP 001 van toepassing waren op de litigieuze verzekering. Vervolgens zal [appellante] de gelegenheid krijgen daarop te reageren en tevens harerzijds het gevorderde schadebedrag nader te onderbouwen. Ten slotte zal London op de stellingen van [appellante] kunnen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. Beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 5 juni 2008 voor het nemen van een akte aan de zijde van London met het onder 5 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.S.A.M. Schokkenbroek, A.M.A. Verscheure en M.M.M. Tillema en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2008 door de rolraadsheer.
mr. T.A.C. van Hartingsveldt