Hof Amsterdam, 12-10-2006, nr. 1176/05
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ5779
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-10-2006
- Magistraten
Mrs. J.M.J. Chorus, L.C. Heuveling van Beek, B. Sluijters
- Zaaknummer
1176/05
- LJN
AZ5779
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ5779, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑10‑2006
Uitspraak 12‑10‑2006
Mrs. J.M.J. Chorus, L.C. Heuveling van Beek, B. Sluijters
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland
MUND & FESTER OHG,
gevestigd te Hamburg, Bondsrepubliek Duitsland,
APPELLANTE,
procureur: mr. L.P. Broekveldt,
tegen
de vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen
CARIBBEAN RICE INDUSTRY LTD. N.V.,
gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,
GEÏNTIMEERDE,
na verwijzing niet verschenen.
1. Het verloop van het geding na verwijzing
De partijen worden hierna (ook) Mund & Fester en Carribean Rice genoemd.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft in deze zaak een arrest (het arrest) gewezen dat op 15 februari 2002 is uitgesproken.
Voor het verloop van het geding tot aan die datum wordt verwezen naar het arrest.
De Hoge Raad heeft bij het arrest de arresten van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 21 december 1999 en 25 januari 2000 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij exploiten van 15 februari 2005 respectievelijk van 12 oktober 2005 heeft Mund & Fester Carribean Rice opgeroepen om te verschijnen voor dit hof om in deze zaak voort te procederen.
Carribean Rice is niet op deze oproepingen verschenen.
Ten slotte zijn de stukken van alle instanties — waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd — overgelegd en is arrest gevraagd.
2. Beoordeling
2.1
Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
- a.
Caribbean Rice heeft als bevrachter met Rhine Delta Shipping Ltd., rederij van het motorschip Roermond (hierna: het schip), met betrekking tot dit schip een overeenkomst van reisbevrachting gesloten voor vervoer van een door Caribbean Rice aan [naam 1] (hierna: MM) verkochte partij rijst van Curaçao naar Rotterdam/Schiedam,
- b.
De koopovereenkomst tussen laatstgenoemde partijen bevatte een C&F clausule, hetgeen inhoudt dat Caribbean Rice een vervoerder zou zoeken en de kosten van het vervoer zou betalen maar dat de verkochte rijst voor risico van de koopster werd vervoerd.
- c.
Voor het desbetreffende vervoer is op 22 juli 1994 op Curaçao een kapiteinscognossement afgegeven. Hierin is als ‘shipper’ genoemd [naam 2] NV op Curaçao (hierna : [naam 2]), als ‘consignee’: ‘to order of shipper’ en als ‘notify adress’: MM.
[naam 2] heeft het cognossement geëndosseerd en toegestuurd aan MM.
- d.
In Rotterdam/Schiedam is de lading door de houdster van het cognossement — als hoedanig moet worden aangemerkt: Gebr. [naam 3] B.V., althans MM — tegen presentatie daarvan in ontvangst genomen. De lading bleek toen te zijn beschadigd door zeewater, contaminatie met maïs en verfschilfers en vermenging met ‘broken rice’.
- e.
De totale ladingschade beloopt ƒ 877.687,31. De cognossementhouder heeft van de rederij in verband met deze ladingschade een bedrag van ƒ 375.954,05 ontvangen.
Wat betreft de resterende schade is MM gedeeltelijk schadeloos gesteld door de ladingassuradeuren, die daardoor zijn gesubrogeerd in de eventuele vorderingsrechten van MM.
- f.
Haar eventuele vorderingsrecht betreffende het niet vergoede bedrag heeft MM overgedragen aan Mund & Fester, die voor zover nodig tevens is gemachtigd door Gebr. [naam 3] B.V., MM en ladingassuradeuren om hun vordering op eigen naam in te stellen.
- g.
Mund & Fester heeft bij inleidende dagvaarding van 15 augustus 1995 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Rotterdam.
Zij vordert dat Caribbean Rice zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 501.733,26 met rente en kosten omdat Carribean Rice aansprakelijk is voor de schade aan de lading, nu zij ingevolge artikel 8:461, tweede lid, BW als vervoerder onder cognossement moet worden aangemerkt.
- h.
De rechtbank heeft de vordering van Mund & Fester bij vonnis van 25 september 1997 afgewezen.
- i.
Tegen dit vonnis is Mund & Fester in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's‑Gravenhage.
Bij arrest van 21 december 1999 heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en daartoe, onder meer, overwogen dat het feit dat aan [naam 2] een cognossement is afgegeven nog niet de conclusie wettigt dat Carribean Rice met betrekking tot de onderhavige vordering als cognossementvervoerder heeft te gelden; dat daarvoor is vereist dat Caribbean Rice zich contractueel tot het vervoer daarvan heeft verbonden en dat —nu vast staat dat Caribbean Rice haar in eigendom toebehorende lading heeft ingeladen— niet gezegd kan worden dat zij zich ter zake van het vervoer van die lading jegens een derde had verbonden.
Bij arrest van 25 januari 2000 heeft het Gerechtshof te 's‑Gravenhage het dictum van zijn eerdere arrest in deze zaak aldus verstaan dat wat betreft de kosten van het geding het eerdere arrest aldus moet worden gelezen:
‘veroordeelt Mund en Fester in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Caribbean tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 27.300,--.’
2.2
Bij het arrest heeft de Hoge Raad der Nederlanden beide voormelde arresten van het gerechtshof te 's‑Gravenhage vernietigd omdat dit hof ofwel is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, namelijk indien het hof ervan is uitgegaan dat een vervoerovereenkomst slechts bestaanbaar is indien de lading eigenaar is van een ander dan de vervoerder, dan wel omdat dit hof zijn beslissing niet voldoende heeft gemotiveerd, namelijk nu zonder nadere motivering niet duidelijk is op grond waarvan in het gegeven geval de omstandigheid dat de lading eigendom was van Caribbean Rice tot de slotsom leidt dat zij niet als vervoerder een vervoerovereenkomst heeft gesloten.
In rechtsoverweging 3.5 van het arrest heeft de Hoge Raad der Nederlanden overwogen dat na verwijzing alsnog zal moeten worden onderzocht of het cognossement is afgegeven aan [naam 2] als cognossementhouder dan wel uitsluitend als douane-expediteur voor Caribbean Rice en, zo deze vraag in eerstvermelde zin moet worden beantwoord, of dit meebrengt dat tussen haar als afzender en Caribbean Rice als vervoerder een vervoerovereenkomst, een en ander in de zin van art. 8:461, tweede lid BW, tot stand is gekomen.
2.3
Mund & Fester heeft niet weersproken dat tussen MM en Caribean Rice een koopovereenkomst met betrekking tot de onderhavige partij rijst is gesloten met een C&F-clausule, waaruit voortvloeit dat Caribbean Rice een vervoerder diende te zoeken en de kosten van het vervoer diende te betalen en dat het risico van de lading bij inlading in het zeeschip overgaat op de koper. Caribbean Rice heeft zelf de haar toebehorende partij rijst geladen in het m.s. ‘Roermond’.
Bij punt 6 van de conclusie van dupliek in eerste aanleg heeft Caribbean Rice het navolgende gesteld:
‘Voor zover eiseres (toevoeging hof: Mund & Fester) zich erop zou willen beroepen dat het door de kapitein van de ‘Roermond’ ondertekende cognossement een shipper vermeld zijnde ‘[naam 2] N.V.’, baat dit beroep eiseres niet: er is immers geen sprake van enige overeenkomst in de exploitatieketen tussen gedaagde (toevoeging hof: Caribbean Rice) en [naam 2] N.V., nu immers tussen gedaagde en [naam 2] N.V. geen vervoerovereenkomst is gesloten: de enige reden van vermelding van [naam 2] N.V. is een administratieve: [naam 2] is de douane-expediteur van ladingeigenaresse, gedaagde (het douane document dat [naam 2] als aangever vermeldt wordt hierbij overgelegd). Vermelding van haar als ‘shipper’ in het cognossement heeft dan ook geen andere dan deze douane technische achtergrond en houdt geen enkel verband met enige vervoerovereenkomst.’
Ook in hoger beroep heeft Caribbean Rice deze feitelijke stellingen en de door haar daaraan verbonden gevolgtrekkingen gehandhaafd. Mund & Fester heeft op haar beurt dit een en ander tot en met het geding bij de Hoge Raad onbestreden gelaten.
2.4
Bij punt 17 van de memorie na verwijzing betwist Mund & Fester thans voor het eerst dat [naam 2] bij de inlading en de cognossementsverkrijging (slechts) is opgetreden als douane-expediteur van Caribbean Rice.
In dit stadium van het geding is het echter te laat om nog een nieuwe feitelijk verweer te voeren, dus dit kan Mund & Fester niet meer baten.
Er is hier immers geen sprake van een nieuwe ontwikkeling in het geding waarop Mund & Fester niet bedacht had kunnen en moeten zijn.
2.5
Daarbij komt dat Mund & Fester dit verweer ook niet voldoende feitelijk heeft onderbouwd.
Dat uit het uittreksel van het handelsregister op Curaçao niet blijkt dat [naam 2] werkzaamheden verricht als douane-expediteur, sluit geenszins uit dat zij deze werkzaamheden wel verricht en in dit geval ook daadwerkelijk verricht heeft, zoals ook volgt uit de inhoud van de in zoverre onweersproken productie 4 bij de conclusie van dupliek.
Voorts is onjuist het standpunt dat Mund & Fester als derde-cognossementhouder erop zou mogen vertrouwen dat [naam 2] niet uitsluitend als douane-expediteur van Caribbean Rice is opgetreden. Immers Mund & Fester ontleent haar rechtspositie rechtstreeks aan MM en laatstgenoemde is als wederpartij bij de koopovereenkomst tussen haar en Caribbean Rice niet aan te merken als derde-cognossementhoudster. Bezien in dit licht heeft Mund & Fester ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die —indien bewezen— tot de conclusie zouden moeten leiden dat Caribbean Rice zich als vervoerster tot het vervoer van de partij rijst heeft verbonden.
2.6
Gezien het hiervoor overwogene, kan in dit geding geen andere gevolgtrekking worden gemaakt dan dat het onderhavige cognossement aan [naam 2] is afgegeven uitsluitend als douane-expediteur voor Caribbean Rice en dat laatstgenoemde dus niet is aan te merken als (laatste) vervoerder in de keten van exploitatieovereenkomsten als bedoeld in artikel 8:461, tweede lid, BW.
De vordering van Mund & Fester moet dus worden afgewezen.
3. Slotsom
De grieven moeten worden verworpen.
Het vonnis waarvan beroep van de rechtbank Rotterdam van 25 september 1997 dient te worden bekrachtigd met verwijzing van Mund & Fester in de kosten van het hoger beroep.
6. Beslissing
Het hof
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Mund & Fester in de kosten van het appel en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Caribbean Rice gevallen op € 13.949,32 (waarvan € 5.509,-- voor verschotten en € 8.440,32 voor salaris procureur).
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.J. Chorus, L.C. Heuveling van Beek en B. Sluijters en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2006 door de rolraadsheer.
[mr. T.A.C. van Hartingsveldt]