Hof Amsterdam, 30-03-2006, nr. 17/05
ECLI:NL:GHAMS:2006:AW4041
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-03-2006
- Magistraten
Mrs F.O. van Manen, M.M.M. Tillema, S.F. Schütz
- Zaaknummer
17/05
- LJN
AW4041
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Arbeidsrecht / Collectief arbeidsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AW4041, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑03‑2006
Uitspraak 30‑03‑2006
Mrs F.O. van Manen, M.M.M. Tillema, S.F. Schütz
Partij(en)
ARREST
in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging VERENIGING DE NEDERLANDSE BOND VOOR DE BOUW- EN HOUTNIJVERHEID,
gevestigd te Woerden,
APPELLANTE,
procureur: mr. M.A.C. Vijn,
tegen
de besloten vennootschap
BAM WONINGBOUW B.V.,
gevestigd te Bunnik,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. B. Westerhout.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna FNV Bouw en BAM genoemd.
1.1
FNV Bouw is bij dagvaarding van 20 december 2004 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 29 september 2004, voor zover onder zaak-/rolnummer 240568/CV EXPL 04-5721 gewezen tussen haar als eiseres en BAM als gedaagde.
1.2
Bij memorie heeft FNV Bouw tegen genoemd vonnis twee grieven aangevoerd, producties overgelegd en bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog zal toewijzen met veroordeling van BAM in de kosten van beide instanties.
1.3
BAM heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden, een productie overgelegd, en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met — uitvoerbaar bij voorraad — veroordeling van FNV Bouw in de kosten van het hoger beroep.
1.4
Tenslotte hebben partijen de stukken van het geding in beide instanties overgelegd en arrest gevraagd. De inhoud van die stukken geldt als hier ingevoegd.
2. De feiten
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling
3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- (i)
FNV Bouw is partij bij de CAO Bouwbedrijf 2002/2004, hierna: de CAO.
- (ii)
De CAO is van kracht geworden op 1 januari 2002 en geëxpireerd op 1 april 2004.
- (iii)
BAM is als lid van één van de werkgeversorganisaties die partij zijn bij de CAO gehouden de CAO na te leven.
- (iv)
Op grond van artikel 23 van de CAO moet BAM reisuren van werknemers vergoeden waarbij kort samengevat geldt:
- —
als reisuren worden aangemerkt de uren gedurende welke wordt gereisd van de woning tot het werk en terug;
- —
reisuren moeten worden vergoed indien de arbeid wordt verricht in een andere woongemeente dan die waar de werknemer woont;
- —
de duur van de reistijd wordt — met uitzondering van de eerste 60 minuten per dag — door de werkgever vergoed tegen het voor de werknemer geldende garantie-uurloon;
- —
de eerste 60 minuten worden wel vergoed aan de bestuurder van een auto met één of meer meerijders;
- —
voor het reizen met een auto geldt een normregeling inhoudende dat reisuren worden vergoed volgens een staffel, waarbij reisuren corresponderen met het in de staffel vermelde aantal kilometers;
- (v)
Artikel 23 bepaalt voorts dat er een Beroepscommissie Naleving Reisuren is die tot doel heeft het bevorderen van de correcte naleving van de onderhavige reisurenregeling.
- (vi)
Op grond van artikel 26 van de CAO hebben werknemers die zowel binnen als buiten de gemeente waar zij wonen werken en voor woon- werkverkeer dagelijks meer dan 15 kilometer moeten reizen om van hun woning naar het werk en terug te komen recht op vergoeding van de reiskosten op basis van een vaste kilometervergoeding. Ook bepaalt dit artikel dat vervoer tussen de woning en het werk zoveel mogelijk als groepsvervoer zal plaatsvinden. Als hiervoor gebruik moet worden gemaakt van een niet door de werkgever ter beschikking gestelde auto, geldt de zogenaamde meerijregeling zoals opgenomen in artikel 20 lid 2. In verband met dit laatste schrijft artikel 26 het sluiten van een zogenaamde meerijovereenkomst voor. De voor een dergelijke overeenkomst geldende voorwaarden zijn neergelegd in Bijlage 12 van de CAO.
- (vii)
Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe de bepalingen inzake reisuren en reiskosten moeten worden uitgelegd en dus toegepast. Volgens FNV Bouw moeten de reiskosten en (via de staffel) de reisuren worden uitbetaald op basis van de feitelijk gereden kilometers, waarbij in het algemeen de meest gebruikelijke route wordt gekozen die doorgaans, maar niet altijd, in kilometers ook de kortste is. BAM, die aanvankelijk ten minste in een aantal gevallen reisuren en reiskosten heeft vergoed op basis van de door FNV Bouw voorgestane wijze, stelt zich op het standpunt dat berekening dient plaats te vinden uitgaande van de kortste route. Zij gebruikt daarbij het programma TNT-Travelmanager.
- (viii)
FNV Bouw en een werknemer die geen partij meer is in dit hoger beroep hebben BAM bij dagvaarding van 7 juni 2004 in rechte betrokken. FNV Bouw vordert voor recht te verklaren dat BAM de genoemde CAO bepalingen niet juist heeft nageleefd door de reisuren en kilometers volgens de kortste route te berekenen en uit te betalen, zij vordert nakoming van deze bepalingen op straffe van een dwangsom en voorts schadevergoeding op de voet van artikel 16 Wet CAO ten bedrage van € 4.500. De betrokken werknemer vorderde dat BAM zou worden veroordeeld tot betaling van achterstallige vergoeding ter zake van reisuren en reiskosten. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. In dit hoger beroep is nog slechts de vordering van FNV Bouw aan de orde.
3.2
De grieven leggen het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voor. Daaromtrent wordt als volgt geoordeeld.
3.3
Het gaat in deze zaak om uitleg van bepalingen in een CAO in een geschil tussen een vakbond die partij was bij de CAO en een daaraan gebonden werkgever die niet zelf tot een van de contracterende partijen behoorde. In een dergelijk geval zijn in beginsel de bewoordingen van de CAO, gelezen in het licht van de gehele tekst en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO voorzover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer worden gelet op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.4
In dit geval is geen sprake van een schriftelijke toelichting zodat het alleen gaat om de bewoordingen van de CAO. In de artikelen 23 en 26 van de CAO valt niet te lezen hoe het aantal kilometers moet worden vastgesteld dat bepalend is voor de berekening van de vergoeding voor reisuren en reiskosten verband houdende met woon-werkverkeer. Laatstgenoemd artikel bepaalt wel dat dergelijk verkeer zoveel mogelijk bij wege van groepsvervoer zal plaatsvinden. Als daarvoor gebruik wordt gemaakt van een niet door de werkgever beschikbaar gestelde auto zal de in artikel 20 lid 2 neergelegde meerijregeling gelden. In dat geval dient ingevolge artikel 26 lid 4 een meerijovereenkomst te worden gesloten. Hetzelfde artikellid verwijst naar de door de fiscus gestelde voorwaarden voor het verstrekken van een vervoermiddelenvergoeding en een voorbeeld voor een meerijovereenkomst die zijn opgenomen in Bijlage 12 van de CAO. Deze bijlage noemt als een van de voorwaarden voor een belasting- en premievrije vergoeding dat de enkele reisafstand woning-werk voor de bestuurder meer dan 10 kilometer is, waarbij de reisafstand wordt gemeten ‘langs de meest gebruikelijke weg’. FNV Bouw baseert de door haar voorgestane uitleg van de artikelen 23 en 26 met name op deze laatste bepaling, waarbij zij tevens aanvoert dat de snelste route de meest gebruikelijke is. BAM betoogt dat louter uit fiscale overwegingen in artikel 26 is verwezen naar Bijlage 12, waarin wordt uiteengezet welke eisen de fiscus stelt aan een belasting- en premievrije kilometervergoeding. Daarom kunnen de woorden ‘langs de meest gebruikelijke weg’ volgens BAM niet worden beschouwd als een elders in de CAO gebruikte formulering die kan bijdragen aan het antwoord op de vraag hoe de in de artikelen 23 en 26 bedoelde vergoedingen moeten worden berekend.
3.5
Het hof kan BAM in dit standpunt niet volgen. Aanvaarding daarvan zou immers betekenen dat de hierboven geciteerde in Bijlage 12 opgenomen bewoordingen inzake de wijze waarop de reisafstand wordt berekend geheel los dienen te worden gezien van de manier waarop het aantal kilometers als bedoeld in de artikelen 23 en 26 moet worden vastgesteld. Dat dit de bedoeling is geweest blijkt niet uit de CAO en acht het hof ook onaannemelijk.
3.6
De artikelen 23 en 26 van de CAO bevatten geen aanwijzing dat zou moeten worden uitgegaan van routes die weliswaar theoretisch denkbaar zijn, maar die niet aansluiten bij de realiteit. Hiervan is sprake als de kortste route door dorpskernen en langs B-wegen voert, terwijl een snellere route via de snelweg beschikbaar is. FNV bouw heeft in dit verband in de memorie van grieven een aantal vergelijkingen van reistijden gemaakt waarop BAM niet is ingegaan. Deze laten niet onaanzienlijke verschillen in reistijden zien tussen de snelste route en de geografisch kortste. Van algemene bekendheid is dat werknemers voor woon-werkverkeer de snelste route plegen te kiezen, die bovendien in de meeste gevallen ook de veiligste is.
3.7
Verder verdient nog bespreking het argument van BAM dat een langere route vanwege de in artikel 23 opgenomen koppeling van de reistijd aan het aantal gereden kilometers zou leiden tot het onaannemelijke resultaat dat de werknemer die de snelste route verkiest boven de kortste ‘dubbel wordt beloond’. Dit is echter inherent aan de forfaitaire regeling die in artikel 23 is opgenomen. Tegen de achtergrond van de voorgaande overwegingen acht het hof dit gevolg, ook in combinatie met hetgeen BAM overigens heeft aangevoerd, onvoldoende om te concluderen dat de artikelen 23 en 26 van de CAO in de door BAM verdedigde zin moet worden uitgelegd.
3.8
BAM heeft tenslotte nog aangevoerd dat de door FNV Bouw bepleite berekeningswijze tot misbruik door werknemers aanleiding zou kunnen geven. Ook zou deze leiden tot administratieve rompslomp bij het bepalen van de snelste route. Nu gesteld noch gebleken is dat van onaanvaardbare fraudegevoeligheid sprake zou zijn, legt de eerste tegenwerping geen gewicht in de schaal ten gunste van BAM. Dat geldt ook voor het tweede bezwaar, reeds omdat naar algemeen bekend is met een routeplanner —en overigens ook anderszins— de snelste weg valt te bepalen en dus van dagelijks bij te houden gereden afstanden ook bij deze berekeningswijze geen sprake behoeft te zijn. Deze beide argumenten van BAM kunnen er dus evenmin toe leiden dat de CAO moet worden uitgelegd zoals zij doet.
3.9
Voorts geldt dat FNV Bouw onbestreden heeft gesteld dat BAM aanvankelijk, ten minste in een aantal gevallen, bij het berekenen van de vergoedingen niet de geografisch kortste, maar de snelste route in aanmerking heeft genomen. Evenzeer is onbetwist gebleven de stelling van FNV Bouw dat ook andere werkgevers in de bedrijfstak, waarmee naar het hof begrijpt zijn bedoeld andere werkgevers die aan de CAO zijn gebonden, in het algemeen bij de berekening van het aantal kilometers uitgaan van de snelste route, als zijnde de meest gebruikelijke. Het hof neemt deze factoren tevens in aanmerking bij het beantwoorden van de vraag wat als de (meest aannemelijke) uitleg van de onderhavige bepalingen dient te gelden. Hieruit kan immers worden afgeleid dat binnen de bedrijfstak de regeling van de CAO kennelijk is begrepen in de door FNV Bouw voorgestane zin. Het hof verwerpt de stelling van BAM dat de wijze waarop een CAO (in de bedrijfstak) wordt toegepast bij de uitleg daarvan niet mede op de hiervoor bedoelde wijze een rol zou mogen spelen. Dat zou anders kunnen zijn als zodanige toepassing evident in strijd is met de bewoordingen van de CAO, maar dat is gesteld noch gebleken.
3.10
De grieven van FNV Bouw voor zover deze betrekking hebben op de uitleg van de onderhavige bepalingen van de CAO zijn derhalve gegrond. Bij deze stand van zaken komt het hof toe aan beoordeling van het in eerste aanleg gevoerde en niet prijsgegeven verweer van BAM dat FNV Bouw niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat zij heeft nagelaten dit geschil voor te leggen aan de Beroepscommissie Naleving Reisuren. Nog daargelaten dat de CAO dit niet dwingend voorschrijft geldt, dat de CAO ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding was geëxpireerd en FNV Bouw onbestreden heeft gesteld dat aan de CAO bepaling waarin de geschillenregeling is neergelegd geen nawerking toekomt.
3.11
Vervolgens dient te worden beoordeeld of de vordering van FNV Bouw toewijsbaar is gelet op de overige door BAM aangevoerde verweren. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
3.12
Volgens BAM is niet, althans volstrekt onduidelijk, wat FNV Bouw van haar eist en wat er bij toewijzing van de vordering tot nakoming van de CAO van haar wordt verlangd. Het hof verwerpt dit verweer. Gelezen in samenhang met de tevens gevorderde verklaring voor recht, inhoudende dat BAM de artikelen 23 en 26 van de CAO niet juist heeft nageleefd door de reisuren en kilometers conform de kortste route te berekenen en uit te betalen, kan er in redelijkheid geen twijfel over bestaan wat de vordering tot nakoming van deze bepalingen behelst. Ter vermijding van iedere onzekerheid dienaangaande zal het dictum worden geformuleerd als hierna te vermelden. Het hof zal BAM veroordelen de berekening te baseren op de ‘meest gebruikelijke weg’, nu die formulering ook wordt gebruikt in Bijlage 12 van de CAO. Een te maximeren dwangsom van € 2.500,- per overtreding acht het hof toereikend. Omdat deze veroordeling met zich brengt dat, waar van toepassing, reeds uitbetaalde reisuren en reiskosten moeten worden herberekend vanaf de dag van inwerkingtreding van de CAO bepalingen waarom het hier gaat, zal het hof de termijn waarbinnen aan de veroordeling gevolg moet worden gegeven stellen op een maand na betekening.
3.13
Ten aanzien van de vordering tot betaling van schadevergoeding op de voet van artikel 16 Wet CAO overweegt het hof het volgende. FNV Bouw baseert deze vordering op de stelling dat zij door de weigering van BAM om de CAO na te leven aan prestige en werfkracht heeft ingeboet. Het hof acht onvoldoende bestreden dat dit het gevolg is van de toerekenbare tekortkoming van BAM bij de toepassing van de hierboven besproken CAO bepalingen. De door FNV Bouw geleden schade is echter mede het gevolg van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend. Dit is het geval omdat de door haar gesloten CAO ten aanzien van het punt waarop dit geschil betrekking heeft, anders dan het nadien overeengekomen principeakkoord, ruimte laat voor discussie en niet uitmunt door duidelijkheid. Gelet hierop acht het hof een schadevergoeding ten bedrage van € 1.000,- passend
4. Slotsom
De grieven slagen. Het vonnis zal worden vernietigd. De vorderingen van FNV Bouw zullen alsnog worden toegewezen als hierna vermeld. Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt BAM belast met de proceskosten van beide instanties.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat BAM de artikelen 23 en 26 van de CAO 2002/2004 niet juist heeft nageleefd door de reisuren en kilometers conform de kortste route te berekenen en uit te betalen;
veroordeelt BAM uiterlijk een maand na betekening van dit arrest de artikelen 23 en 26 van de CAO 2002/2004 na te komen door reisuren en reisafstanden te berekenen op basis van de als meest gebruikelijke weg als bedoeld in Bijlage 12 bij deze CAO aan te merken snelste route, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag dat BAM nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 250.000,-;
veroordeelt BAM om ten titel van schadevergoeding als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst aan FNV Bouw te betalen de som van € l.000.-;
veroordeelt BAM in de proceskosten, aan de kant van FNV Bouw begroot op € 900,78 voor de eerste aanleg en op € 1.218,78 voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs F.O. van Manen, M.M.M. Tillema en S.F. Schütz en uitgesproken in het openbaar door de rolraadsheer op 30 maart 2006.
mr. T.A.C, van Hartingsveldt
Voor afschrift conform
De griffier van het
Gerechtshof te Amsterdam