ABRvS, 19-12-2018, nr. 201709456/1/R6
ECLI:NL:RVS:2018:4177
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-12-2018
- Zaaknummer
201709456/1/R6
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:4177, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑12‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
JOM 2019/181
Uitspraak 19‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 september 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van windpark Geefsweer.
201709456/1/R6.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Wagenborgen, gemeente Delfzijl,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Meedhuizen, gemeente Delfzijl,
3. [appellant sub 3], wonend te Wagenborgen, gemeente Delfzijl,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van windpark Geefsweer.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1], [appellant sub 3], het college en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201709490/1/R6 ter zitting behandeld op 27 september 2018, waar zijn verschenen [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.G.L. van Nus, advocaat te Amsterdam, alsmede bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Sieben, Msc. A. Prinsen, H.R. Roelofsen, drs. J. Dooper en J.W. van der Veen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A. ten Veen en mr. E.M.N. Noordover, advocaten te Amsterdam.
Overwegingen
INLEIDING
1. Aan [vergunninghouder] is een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van windpark Geefsweer. Aan de oostzijde van het plaatsingsgebied bevindt zich de N362, ten noorden het dorp Weiwerd en ten zuiden het Wagenborgerbos. Aan de westzijde grenst het gebied aan de gehuchten Geefsweer en Schaapbulten. Windpark Geefsweer bestaat uit veertien windturbines met een tiphoogte van maximaal 217,5 m en een rotordiameter en ashoogte van maximaal 145 m. Het vermogen per windturbine ligt tussen de 3 en 5 MW waarmee het totale opgesteld vermogen van windpark Geefsweer tussen de 42 en 70 MW bedraagt. Windpark Geefsweer wordt geëxploiteerd door [vergunninghouder]
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten die zijn vermeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c en e, alsmede artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). In de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften is bepaald dat alvorens de turbines van het windpark in werking mogen worden genomen de vijf windturbines, waarvan de coördinaten in de omgevingsvergunning zijn vermeld, dienen te worden geamoveerd. Deze vijf windturbines bevinden zich op de plaats waar windpark Geefsweer is voorzien.
2. Met windpark Geefsweer wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de door de provincie Groningen en het rijk afgesproken doelstelling om voor de opwekking van duurzame energie minimaal 855,5 MW aan windenergie in de provincie te hebben gerealiseerd in 2020. In het provinciale beleid dat is neergelegd in de "Omgevingsvisie Provincie Groningen 2016-2020" is vermeld dat ervoor is gekozen de taakstelling van 855,5 MW te concentreren in drie grootschalige concentratiegebieden voor windenergie: Eemshaven, Delfzijl en nabij de N33. Het windpark Geefsweer is onderdeel van het concentratiegebied Delfzijl. In dit concentratiegebied bevinden zich de bestaande windparken Delfzijl Zuid en Delfzijl Noord. Ter uitbreiding zijn de windparken Geefsweer, Delfzijl Zuid Uitbreiding en Oosterhorn (Delfzijl Midden) voorzien.
3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] wonen in de omgeving van windpark Geefsweer. Zij vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de realisatie van het windpark.
4. In het onderstaande zal de Afdeling de aangevoerde beroepsgronden bespreken. Daarbij zal als eerste worden ingegaan op de procedurele beroepsgronden (overwegingen 5 - 9). Vervolgens komen de inhoudelijke beroepsgronden aan de orde die zijn onderverdeeld in de volgende onderwerpen:
- nut en noodzaak (overweging 10);
- alternatieve locaties (overweging 11);
- provinciaal beleid (overweging 12);
- geluid (overwegingen 13 - 24);
- slagschaduw (overwegingen 25 - 30);
- controlemetingen (overweging 31);
- landschap (overweging 32);
- totale beoordeling woon- en leefklimaat (overweging 33);
- waardedaling en overige langetermijneffecten (overweging 34);
- financiële uitvoerbaarheid (overweging 35);
Aan het einde van de uitspraak volgt de conclusie (overwegingen 36 - 41).
PROCEDUREEL
Provinciale coördinatieregeling en inpassingsplan
5. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de provinciale coördinatieregeling neergelegd in artikel 3.33 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ten onrechte van toepassing is verklaard op windpark Geefsweer. Volgens hen hadden provinciale staten van Groningen voorafgaand aan de vergunningverlening voor windpark Geefsweer een inpassingsplan moeten opstellen.
5.1. Uit artikel 9f, eerste en tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 9d, eerste lid, en 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: de Elektriciteitswet) volgt dat het college ten behoeve van de aanleg van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW bevoegd is de besluiten te nemen die zijn aangewezen in het Uitvoeringsbesluit rijkscoördinatieregeling energie-infrastructuurprojecten (hierna: het Uitvoeringsbesluit). In artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit zijn onder meer de besluiten aangewezen als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2 van de Wabo.
5.2. Windpark Geefsweer heeft een totale capaciteit van maximaal 70 MW. De Elektriciteitswet verplicht er niet toe dat provinciale staten voor een windpark met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW voorafgaand aan de vergunningverlening voor het windpark een inpassingsplan vaststellen waarin het windpark van een planologische basis wordt voorzien. Indien de realisatie van het windpark in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, kan het college een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteit die is vermeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Dit betreft de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Dat het college hiertoe bevoegd is volgt uit de artikelen 9d en 9f van de Elektriciteitswet gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit.
5.3. Verder wijst de Afdeling erop dat blijkens het bepaalde in artikel 9f, vijfde lid, van de Elektriciteitswet artikel 3.33, tweede en vierde tot en met het zesde lid, van de Wro bij het nemen van de besluiten die zijn aangewezen in het Uitvoeringsbesluit van overeenkomstige toepassing is. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het college artikel 3.33 ten onrechte van overeenkomstige toepassing heeft verklaard op windpark Geefsweer slaagt dan ook niet.
5.4. De betogen falen.
6. [appellant sub 3] betoogt dat in de procedure voor windpark Geefsweer oneigenlijk gebruik is gemaakt van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), waardoor het volgens hem in de reden ligt de afgegeven vergunning nietig te verklaren. Ter onderbouwing voert [appellant sub 3] aan dat de Chw bijzondere wettelijke voorzieningen bevat voor een versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis. Van een economische crisis is echter geen sprake meer, aldus [appellant sub 3].
6.1. Het college stelt terecht dat de Chw in eerste instantie een tijdelijk karakter had om bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis, maar dat de Chw inmiddels permanent geldt. De Afdeling verwijst naar de wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Chw en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Chw en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht. In de daarbij behorende memorie van toelichting (Kamerstukken II 2011/12, 33 135, nr. 3, p. 3) is vermeld dat de Chw sinds de inwerkingtreding een aanjaagfunctie vervult. Vanwege de noodzaak van blijvende aandacht voor de economische structuurversterking is het wenselijk de wettelijke maatregelen uit de Chw een permanente plek in het bestuursrecht en omgevingsrecht te geven, zo staat in de memorie van toelichting. Daarmee verschuift de behoefte van het geven van een tijdelijke impuls naar een blijvende inbedding van deze maatregelen. Dit is blijkens de memorie van toelichting de reden waarom ervoor is gekozen de werkingsduur van de Chw voor onbepaalde tijd te verlengen.
6.2. Het betoog van [appellant sub 3] dat de Chw nog steeds een tijdelijk karakter heeft teneinde bij de dragen aan de bestrijding van de economische crisis, mist gelet op hetgeen hiervoor onder 6.1 is overwogen feitelijke grondslag.
Het betoog faalt.
Versnelde procedure
7. [appellant sub 3] stelt dat op verzoek van de initiatiefnemer de vergunningverlening voor windpark Geefsweer is versneld. Deze versnelling is volgens [appellant sub 3] in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dat is neergelegd in afdeling 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In zijn zienswijze heeft [appellant sub 3] in dit verband gesteld dat uitsluitend is overgegaan tot een versnelling van de procedure om de initiatiefnemer uit financieel oogpunt tegemoet te komen.
7.1. Het college bevestigt in zijn verweerschrift dat bij de vergunningverlening voor windpark Geefsweer een versnelling van de procedure heeft plaatsgevonden. Deze versnelling houdt blijkens het verweerschrift in dat in overleg met de gemeente Delfzijl is afgezien van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning.
7.2. De Afdeling stelt voorop dat er geen wettelijke verplichting bestaat om voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp voor de omgevingsvergunning een zogenoemd voorontwerp voor inspraak ter inzage te leggen. Het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel verplicht hier evenmin toe. Het behoort tot de beleidsruimte van het bestuursorgaan of wordt gekozen voor de terinzagelegging van een voorontwerp van het te nemen besluit. De keuze van het college om hiertoe in dit geval niet over te gaan, acht de Afdeling gelet op de belangen die zijn gemoeid met het behalen van de duurzaamheidsdoelstelling in 2020, niet onredelijk.
Het betoog faalt.
Inspraak
8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat van reële inspraak geen sprake is geweest. Volgens [appellant sub 2] en anderen stond het besluit dat windpark Geefsweer zou worden gerealiseerd al vanaf het begin vast en zijn hun belangen niet op reële wijze in de besluitvorming betrokken. Uitsluitend over de compensatiemogelijkheden voor omwonenden was inspraak mogelijk, aldus [appellant sub 2] en anderen.
8.1. Provinciale staten van Groningen hebben op 29 januari 2014 besloten het gebied Geefsweer toe te voegen aan de concentratiegebieden voor windenergie aangeduid in de provinciale omgevingsverordening. In de bij dit besluit behorende voordracht van het college van 26 november 2013 is toegelicht dat de provincies en het rijk nieuwe afspraken hebben gemaakt over de verwezenlijking van de landelijke taakstelling van 6.000 MW windenergie op land en dat dit voor de provincie Groningen betekent dat de taakstelling wordt verhoogd van 750 MW naar 855,5 MW. Om deze extra taakstelling te kunnen realiseren, dienen de concentratiegebieden voor windenergie in Delfzijl en de Eemshaven te worden uitgebreid, aldus het college in zijn voordracht. Voor het concentratiegebied Delfzijl betreft dit een uitbreiding met het gebied Geefsweer. Het ten behoeve van de uitbreiding opgestelde ontwerp voor de partiële herziening van de provinciale omgevingsverordening heeft in 2013 zes weken voor inspraak ter inzage gelegen. De ingekomen zienswijzen zijn beantwoord in de Nota reacties en commentaar van 26 november 2013 (hierna: de zienswijzennota uit 2013). De Afdeling stelt vast dat in de zienswijzennota uit 2013 inhoudelijk is gereageerd op de ingekomen zienswijzen over onder meer de locatiekeuze om de extra taakstelling voor windenergie te realiseren. Ook nadien zijn inspraakmomenten geboden waarin de effecten van windpark Geefsweer op de omgeving aan de orde konden worden gesteld. De Afdeling wijst op de terinzagelegging van het ontwerp voor de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl waarin de effecten van onder meer de windparkontwikkelingen in de gemeenten Eemsmond en Delfzijl zijn onderzocht, alsmede op de terinzagelegging van het ontwerp voor de omgevingsvergunning voor windpark Geefsweer. Uit de zienswijzennota’s blijkt dat de ingekomen zienswijzen over de effecten van windpark Geefsweer op de omgeving, waaronder het woon- en leefklimaat van omwonenden, inhoudelijk in de besluitvorming zijn meegewogen.
De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat bij de planvorming voor windpark Geefsweer geen reële vormen van inspraak zijn geboden. Daarbij tekent de Afdeling aan dat de omstandigheid dat de wens van [appellant sub 2] en anderen om nabij hun woningen gevrijwaard te blijven van de realisatie van windpark Geefsweer niet is ingewilligd, niet betekent dat aan hen geen reële mogelijkheden voor inspraak zijn geboden. Het is aan het college om de ingekomen zienswijzen te beoordelen en af te wegen of daarin aanleiding wordt gezien af te zien van de realisatie van windpark Geefsweer. De afwegingen die het college daarbij heeft gemaakt zal de Afdeling - voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven - in het onderstaande inhoudelijk beoordelen.
Het betoog faalt.
Draagvlak
9. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat bij omwonenden geen draagvlak bestaat voor de realisatie van windpark Geefsweer gelet op de effecten die het windpark heeft op hun woon- en leefklimaat. Mogelijkheden voor compensatie in de vorm van bijvoorbeeld een gebiedsfonds zullen op geen enkele wijze opwegen tegen de negatieve gevolgen die zij van het windpark zullen ondervinden, aldus [appellant sub 2] en anderen. [appellant sub 3] wijst in dit verband op het beleidsdocument "Vol ambitie op weg naar transitie; Programma Energietransitie 2016-2019" dat provinciale staten van Groningen op 16 maart 2016 hebben vastgesteld (hierna: het Programma Energietransitie). Volgens [appellant sub 3] is in het Programma Energietransitie vermeld dat initiatieven waar maatschappelijk draagvlak voor is, worden ondersteund. Windpark Geefsweer is in strijd met dit beleidsvoornemen, aldus [appellant sub 3]. Ook in zijn nadere stuk van 27 augustus 2018 wijst [appellant sub 3] op het belang van draagvlak bij omwonenden en stelt hij dat het verwerven van draagvlak onder de bevolking als passend moet worden gezien in een democratisch landbestuur.
9.1. Provinciale staten van Groningen hebben getracht het draagvlak voor de ontwikkeling van nieuwe windparken in de provincie te vergroten onder meer door het instellen van een zogenoemd gebiedsfonds. Dit betreft een fonds waaraan initiatiefnemers van nieuwe windparken een bijdrage leveren en van waaruit naast een profijtregeling voor omwonenden ook projecten op het gebied van leefbaarheid, duurzaamheid en ecologie worden bekostigd. De Afdeling constateert dat bij de appellanten in deze procedure weerstand is blijven bestaan tegen de realisatie van windpark Geefsweer. Dit betekent echter niet dat het college daarom had moeten afzien van de vergunningverlening voor dit windpark. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, overweging 47.1, in de zaak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer (hierna: uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer), is er geen wettelijke regel die bepaalt dat een ruimtelijke ontwikkeling alleen mogelijk mag worden gemaakt als daarvoor voldoende draagvlak in de omgeving bestaat. Bij projecten zoals een windpark moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van een duurzame energievoorziening en de belangen van omwonenden. Het ontbreken van draagvlak op lokaal niveau is in die belangenafweging niet zonder meer het meest zwaarwegend, zo is overwogen in de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer. Het bestaan van draagvlak is dan ook niet beslissend voor de rechtmatigheid van het besluit van het college. In de verwijzing van [appellant sub 3] naar het Programma Energietransitie ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit dit beleidsdocument kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid dat moet worden afgezien van het verlenen van medewerking aan een nieuwe windparkontwikkeling indien geen unaniem draagvlak voor de ontwikkeling bestaat. Hetgeen in het Programma Energietransitie over draagvlak is vermeld, dient naar het oordeel van de Afdeling als een inspanningsverplichting te worden beschouwd. Voor de conclusie dat het college bij de vergunningverlening voor windpark Geefsweer deze inspanningsverplichting heeft miskend, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten.
De betogen falen.
INHOUDELIJK
Nut en noodzaak
10. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat geen noodzaak bestaat voor de realisatie van windenergie op land. Volgens [appellant sub 1] is windenergie op zee een kosteneffectievere vorm van duurzame energieopwekking dan windenergie op land. Ook [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] wijzen op de mogelijkheden voor windenergie op zee. [appellant sub 2] en anderen stellen daarnaast dat zonne-energie eveneens een geschikt alternatief vormt.
10.1. In de ruimtelijke onderbouwing die ten behoeve van windpark Geefsweer is opgesteld, is vermeld dat de Raad en het Europees Parlement richtlijn 2009/28/EG hebben vastgesteld op grond waarvan Nederland wordt verplicht om in 2020 14% van het totale bruto eindverbruik aan energie op te wekken met behulp van hernieuwbare bronnen. Deze EU-taakstelling heeft in Nederland geresulteerd in de doelstelling om in 2020 minimaal 6.000 MW aan windenergie op land te hebben staan. Tussen het rijk en de provincie Groningen is afgesproken dat de provincie hieraan een bijdrage levert van minimaal 855,5 MW. Het college stelt in zijn verweerschrift dat het voor het bereiken van deze doelstelling noodzakelijk is dat windparken op land worden gerealiseerd, zoals windpark Geefsweer.
De Afdeling heeft in de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer onder 51.2 overwogen dat het bevoegde gezag er in redelijkheid van mocht uitgaan dat het voor het behalen van de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 noodzakelijk is verschillende vormen van duurzame energie naast elkaar toe te passen. De Afdeling heeft bij dit oordeel betrokken dat uit de Nationale Energieverkenning 2016 blijkt dat de voor 2020 gestelde doelstelling voor duurzame energie niet zal worden gehaald. Niet aannemelijk is dat binnen enkele jaren een aandeel van 14% duurzame energie kan worden bereikt zonder de toepassing van windenergie op land, zo staat vermeld in de uitspraak. Daarbij is over andere vormen van duurzame energie zoals zonne-energie overwogen dat hetgeen door appellanten was aangevoerd geen aanleiding gaf voor het oordeel dat het bevoegde gezag er ten onrechte van is uitgegaan dat windenergie op land een kosteneffectievere vorm van duurzame energieopwekking is dan zonne-energie. Over windenergie op zee is verder overwogen dat verschillende parken op zee in voorbereiding zijn of al zijn gerealiseerd. De Afdeling heeft in haar uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer op basis van voorgaande omstandigheden geconcludeerd dat het bevoegde gezag zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in die procedure aan de orde zijnde windpark noodzakelijk is voor het behalen van de doelstelling van 6.000 MW windenergie op land in 2020. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] naar voren hebben gebracht geen aanleiding om ten aanzien van windpark Geefsweer tot een andere conclusie te komen. Daarbij overweegt de Afdeling dat de stelling in het nadere stuk van [appellant sub 1] dat geen noodzaak bestaat voor de realisatie van windpark Geefsweer omdat uit de "Monitor Wind op Land 2017" van 31 maart 2018 (hierna: de monitor) zou blijken dat in de provincie Groningen de doelstelling voor windenergie op land in 2020 met 35,4 MW wordt overschreden, niet tot vernietiging van de voor windpark Geefsweer verleende omgevingsvergunningen kan leiden. De door [appellant sub 1] genoemde monitor is na de verlening van de omgevingsvergunning tot stand gekomen. Omdat de Afdeling het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning toetst aan de hand van de feiten zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit, kan hetgeen over de monitor is gesteld niet worden betrokken in de beoordeling. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar overweging 16.1 van de uitspraak over windpark Weijerswold in de gemeente Coevorden, ECLI:NL:RVS:2018:3067 (hierna: uitspraak over het windpark Weijerswold Coevorden).
10.2. De betogen falen.
Alternatieve locaties
11. [appellant sub 3] stelt dat de realisatie van windpark Geefsweer tezamen met de bestaande en voorziene windparken in het concentratiegebied windpark Delfzijl tot gevolg heeft dat op geringe afstand van woonbebouwing een groot cluster van in totaal ongeveer 120 windturbines ontstaat. Volgens [appellant sub 3] is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar alternatieve locaties. Op geringe afstand van het industriegebied van Delfzijl bevindt zich een aantal grote polders met weinig bebouwing waar windturbines kunnen worden gerealiseerd, aldus [appellant sub 3]. In zijn nadere stuk van 27 augustus 2018 wijst hij op de onbewoonde polders in het gebied ten oosten van het industriegebied Delfzijl richting de Duitse grens en in het gebied aansluitend op het huidige industrieterrein Oosterhorn.
11.1. Zoals hiervoor onder 2 is vermeld, is het provinciale beleid erop gericht windenergie te concentreren in drie grootschalige concentratiegebieden. Windpark Geefsweer is onderdeel van het concentratiegebied Delfzijl en is bij besluit van provinciale staten van Groningen van 29 januari 2014 toegevoegd aan de concentratiegebieden voor windenergie die als zodanig zijn aangeduid in de provinciale omgevingsverordening. In de hiervoor onder 8.1 vermelde zienswijzennota uit 2013 is gereageerd op de ingekomen zienswijzen over het voornemen om het gebied Geefsweer toe te voegen aan de concentratiegebieden. In deze zienswijzennota is vermeld dat de keuze voor uitbreiding van het concentratiegebied bij Delfzijl niet zozeer is ingegeven door het aantal bewoners van dit gebied, maar door de omstandigheid dat windenergie als bedrijfsmatige activiteit passend is (aansluitend) op een bedrijventerrein en om het landschap te beschermen dient te worden geconcentreerd in een beperkt aantal gebieden. Dit is ook vermeld in het verweerschrift van het college waarbij tevens is toegelicht dat is gekozen voor een bundeling van windenergie in concentratiegebieden, omdat inpassing van windturbines nabij woningen in een meer lawaaiige industriële omgeving tot een relatief geringere toename van gehinderden leidt dan inpassing van diezelfde windturbines nabij woningen in een stille (landelijke) omgeving.
De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten deze beleidskeuze onredelijk te achten. De door [appellant sub 3] aangedragen alternatieve locaties passen niet binnen dit plaatsingsbeleid voor nieuwe windturbines. Het standpunt van het college dat deze alternatieve locaties daarom vooralsnog niet in aanmerking komen voor de realisatie van nieuwe windturbines acht de Afdeling, gelet op hetgeen in deze overweging over het plaatsingsbeleid is overwogen, niet onredelijk.
Het betoog faalt.
Provinciaal beleid
12. In het provinciale beleid dat is neergelegd in het hiervoor onder 9 genoemde Programma Energietransitie is volgens [appellant sub 3] vermeld dat de energietransitie nauw is verbonden met drie andere ruimtelijke opgaven, te weten het oplossen van de aardbevingsproblematiek, het versterken van de regionale economie en het verbeteren van de leefbaarheid. De realisatie van een grootschalig windpark in bewoond gebied draagt volgens [appellant sub 3] niet bij aan een verbetering van de leefbaarheid en een versterking van de regionale economie. Daarnaast zal met een grootschalig windpark de aardbevingsproblematiek niet worden opgelost, aldus [appellant sub 3].
12.1. In het Programma Energietransitie is vermeld dat de energietransitie nauw is verbonden met drie andere opgaven, te weten het oplossen van de aardbevingsproblematiek, het versterken van de regionale economie en het verbeteren van de leefbaarheid. Bij de provinciale inzet wordt gezocht naar zoveel mogelijk synergie tussen de verschillende opgaven, zo staat in het Programma Energietransitie. Hieruit kan - anders dan [appellant sub 3] veronderstelt - niet worden afgeleid dat ieder windpark dat in het kader van de energietransitie wordt gerealiseerd verplicht dient bij te dragen aan de andere ruimtelijke opgaven die zijn vermeld in het Programma Energietransitie. Daarbij wijst de Afdeling erop dat in het Programma Energietransitie is vermeld dat dit programma zich logischerwijs primair richt op de energietransitie-opgave. Voor de conclusie dat de realisatie van windpark Geefsweer in strijd is met het Programma Energietransitie ziet de Afdeling in het betoog van [appellant sub 3] dan ook geen aanleiding.
Het betoog faalt.
Geluid
13. In artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) is bepaald dat een windturbine of combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder voldoet aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen. Deze geluidnormen gelden per windturbine of combinatie van windturbines indien die windturbines één inrichting vormen. Het tweede lid van artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit biedt de mogelijkheid bij maatwerkvoorschrift normen met een lagere waarde vast te stellen teneinde rekening te houden met cumulatie van geluid als gevolg van een andere windturbine of andere combinatie van windturbines.
13.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe bij de beantwoording van de vraag of het gebruik maakt van de bevoegdheid maatwerkvoorschriften te stellen en dient het daarbij een belangenafweging te maken. De Afdeling verwijst hierbij naar overweging 70.1 van de uitspraak 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:141, over het windpark Spui (hierna: uitspraak over het windpark Spui).
Betogen van [appellant sub 1] over geluid
14. In het onderstaande zal de Afdeling als eerste de betogen van [appellant sub 1] beoordelen die betrekking hebben op de mogelijke gebreken in het ten behoeve van windpark Geefsweer opgestelde akoestisch onderzoek (overwegingen 15 en 16). Daarna zal worden ingegaan op de aanvaardbaarheid van het cumulatieve windturbinegeluid bij de woning van [appellant sub 1] en de vraag of het college in dit verband in redelijkheid heeft kunnen afzien van het bij maatwerkvoorschrift stellen van normen met een lagere geluidwaarde (overwegingen 17 - 19). Vervolgens zal worden ingegaan op het aspect laagfrequent geluid (overweging 20) waarna tot slot de overige betogen van [appellant sub 1] in het kader van geluid aan de orde komen (overwegingen 21 en 22).
- Akoestisch onderzoek
15. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] te Wagenborgen. Nabij zijn woning aan de [locatie 2] bevindt zich een bestaande solitaire windturbine. Volgens [appellant sub 1] is in het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van windpark Geefsweer is verricht ten onrechte geen rekening gehouden met de geluidhinder van deze solitaire windturbine. Daarnaast is in het akoestisch onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met de geluidhinder van het nog te realiseren windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding, aldus [appellant sub 1]. Voor het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding heeft de raad van de gemeente Delfzijl op 20 juli 2017 een bestemmingsplan vastgesteld en het college op 12 september 2017 een omgevingsvergunning verleend. [appellant sub 1] verwijst bij zijn betoog ter onderbouwing naar het in zijn opdracht door Peutz opgestelde rapport "Windparken Geefsweer en Delfzijl Zuid Uitbreiding; Kanttekeningen met betrekking tot geluidaspecten" van 24 november 2017 (hierna: het geluidrapport van Peutz).
15.1. Aan de verleende omgevingsvergunning ligt ten grondslag het rapport "Windpark Geefsweer; Akoestisch onderzoek t.b.v. MER en vergunningen" opgesteld door Bosch & Van Rijn op 1 maart 2017 (hierna: het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn). In dit akoestisch onderzoek zijn voor windpark Geefsweer twee alternatieven onderzocht met ieder twee varianten. Alternatief 1a bestaat uit twee lijnen van in totaal 14 windturbines met een maximale ashoogte en rotordiameter van 145 m. Dit komt overeen met de voor windpark Geefsweer verleende omgevingsvergunning.
Bijlage C.1 bij het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn bevat de geluidcontouren van het cumulatieve windturbinegeluid in de referentiesituatie en bijlage C.3 de geluidcontouren van het cumulatieve windturbinegeluid in de toekomstige situatie na de realisatie van windpark Geefsweer. Op deze afbeeldingen zijn naast de bestaande solitaire windturbine aan de [locatie 2] ook de bestaande windparken Delfzijl Zuid en Delfzijl Noord alsmede de nog te realiseren windparken Oosterhorn en Delfzijl Zuid Uitbreiding aangeduid. Om aan te tonen dat bij de weergegeven geluidcontouren rekening is gehouden met de geluidhinder van deze windturbines heeft Pondera Consult namens het college een nadere notitie opgesteld over het windturbinegeluid bij de woning van [appellant sub 1] getiteld: "Notitie geluidbelasting Fam. [appellant sub 3]weg 89" van 30 januari 2018. In deze notitie is voor de bestaande windparken Delfzijl Zuid en Delfzijl Noord, de nog te realiseren windparken Oosterhorn, Delfzijl Zuid Uitbreiding en Geefsweer alsmede voor de solitaire windturbine aan de [locatie 2] de geluidbelasting berekend op de gevels van de woning van [appellant sub 1]. Blijkens tabel 1.2 is het cumulatieve windturbinegeluid het hoogst op de oostgevel: 48 dB Lden. Dit komt overeen met bijlage C.3, alternatief 1a, bij het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn waar de woning van [appellant sub 1] zich net binnen de geluidcontour voor het windturbinegeluid hoger dan 47 dB Lden bevindt. Ook in de nadere notitie van Bosch & Van Rijn van 28 augustus 2018 is vermeld dat het windturbinegeluid in de toekomstige situatie - na de realisatie van onder meer de windparken Delfzijl Zuid Uitbreiding en Geefsweer en rekening houdend met de solitaire windturbine aan de [locatie 2] - bij de woning van [appellant sub 1] 48,34 dB Lden bedraagt. Ter zitting heeft de geluiddeskundige van Peutz namens [appellant sub 1] desgevraagd medegedeeld dat de geluidwaarden die zijn vermeld in de nadere notitie van Bosch & Van Rijn van 28 augustus 2018 niet worden bestreden.
Gelet op het vorenstaande concludeert de Afdeling dat het betoog van [appellant sub 1] dat bij de vergunningverlening voor windpark Geefsweer geen rekening is gehouden met de geluidhinder van de solitaire windturbine aan de [locatie 2] en het nog te realiseren windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding niet slaagt.
16. In het door [appellant sub 1] overgelegde geluidrapport van Peutz staat dat voor het windturbinetype Gamesa G132-5MW, waarmee in het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn de geluidbelasting van windpark Geefsweer is berekend, in tabel 9 van het akoestisch onderzoek een jaargemiddelde bronsterkte is vermeld van 111,7 LE,den en in tabel 10 van 111,1 LE,den.
16.1. De Afdeling ziet in het door Peutz genoemde beperkte verschil tussen de in het akoestisch onderzoek vermelde bronsterktes geen aanleiding te twijfelen aan de representativiteit van de in het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn weergegeven geluidwaarden en geluidcontouren. De Afdeling wijst er daarbij op dat Peutz het verschil in de vermelde jaargemiddelde bronsterkte uitsluitend zijdelings opmerkt en hieraan geen nadere conclusies verbindt over de juistheid van het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn.
Het betoog faalt.
- Cumulatief windturbinegeluid en maatwerkvoorschriften
17. [appellant sub 1] stelt dat de in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde geluidnorm van 47 dB Lden de grenswaarde dient te bedragen voor de geluidbelasting van alle bestaande en voorziene windturbines nabij zijn woning tezamen. Ter onderbouwing verwijst [appellant sub 1] naar het geluidrapport van Peutz waarin is vermeld dat de in het Activiteitenbesluit vermelde grenswaarde van 47 dB Lden reeds leidt tot hinder binnenshuis bij 17% van de omwonenden en tot ernstige hinder bij 8% van de omwonenden. Doordat het cumulatieve windturbinegeluid bij zijn woning na de realisatie van windpark Geefsweer hoger is dan 47 dB Lden, had het college met toepassing van artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit bij maatwerkvoorschrift voor windpark Geefsweer normen met een lagere geluidwaarde moeten vaststellen, aldus [appellant sub 1]. In het geluidrapport van Peutz wordt hierbij verwezen naar de door provinciale staten van Groningen in 2017 vastgestelde Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl (hierna: de Structuurvisie) waarin volgens Peutz is vermeld dat indien door cumulatie van verschillende windparken een hogere geluidbelasting wordt ondervonden dan 47 dB Lden zal worden onderzocht of maatwerk een oplossing kan bieden. Daaraan is in dit geval ten onrechte voorbij gegaan, zo staat in het geluidrapport van Peutz.
17.1. In het verweerschrift stelt het college dat uit het akoestisch rapport van Bosch & Van Rijn blijkt dat de windturbines van windpark Geefsweer kunnen voldoen aan de in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde geluidnormen. Daarnaast is volgens het college gebleken dat na de realisatie van windpark Geefsweer de cumulatieve geluidbelasting bij nabijgelegen woningen van derden niet meer zal bedragen dan 65 dB Lcum. Nu in de Structuurvisie is vermeld dat een cumulatieve geluidbelasting op de gevels van woningen van maximaal 65 dB Lcum aanvaardbaar wordt geacht, kan in redelijkheid worden gesteld dat windpark Geefsweer geen onaanvaardbare geluidhinder veroorzaakt en het woon- en leefklimaat van omwonenden niet onaanvaardbaar wordt aangetast, aldus het college. Gelet hierop bestond er volgens het college geen reden om bij maatwerkvoorschrift voor windpark Geefsweer normen met een lagere geluidwaarde vast te stellen.
17.2. Blijkens het verweerschrift kent het college bij de beantwoording van de vraag of het cumulatieve windturbinegeluid uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht betekenis toe aan het totale cumulatieve geluidniveau van alle geluidbronnen in de omgeving. In de Structuurvisie, waarin een ruimtelijk kader is opgenomen voor verdere planvorming van grote ruimtelijke projecten in het gebied Eemsdelta, is vermeld dat de norm voor de cumulatieve geluidbelasting in het Eemsdelta-gebied wordt vastgesteld op 65 dB Lcum. In de Structuurvisie staat dat deze norm acceptabel is, omdat het Eemsdelta-gebied het enige gebied is in de provincie waar zware, chemische, energie-gerelateerde en zeehaven-gebonden bedrijvigheid is toegestaan en waar een bundeling met windenergie is voorzien. Voor deze bundeling is gekozen, omdat inpassing van windturbines nabij woningen in een meer lawaaiige (industriële) omgeving tot een relatief geringere toename van gehinderden leidt dan inpassing van diezelfde windturbines nabij woningen in een stille (landelijke) omgeving, zo staat in de Structuurvisie.
De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten de toepassing van dit beleidskader in dit geval onredelijk te achten. Daarbij overweegt de Afdeling dat de stelling in het nadere stuk van [appellant sub 1] dat de aanname in de Structuurvisie dat nieuwe windturbines in het Eemsdelta-gebied slechts een geringe toename van geluid veroorzaken niet zou gelden voor zijn woning omdat bij zijn woning geen sprake is van industriegeluid, niet wordt ondersteund door de nadere notitie van Bosch & Van Rijn van 28 augustus 2018. In deze notitie is voor de woningen van appellanten de cumulatieve geluidbelasting vermeld in de actuele situatie (december 2017) en de toekomstige situatie (2035). Daarbij is rekening gehouden met de realisatie van windpark Geefsweer en alle overige volgens het college relevante geluidbronnen in de omgeving. Voor de woning van [appellant sub 1] is voor zowel de actuele situatie als de toekomstige situatie een cumulatieve geluidbelasting vermeld van 60 dB, waarbij naast het windturbinegeluid, het industriegeluid en het wegverkeersgeluid maatgevend zijn. Zoals hiervoor onder 15.1 is vermeld, heeft de geluiddeskundige van Peutz namens [appellant sub 1] ter zitting desgevraagd medegedeeld dat de juistheid van de geluidwaarden die zijn vermeld in de nadere notitie van Bosch & Van Rijn van 28 augustus 2018 niet wordt bestreden.
17.3. Naast de omstandigheid dat het cumulatieve geluidniveau in zowel de actuele situatie als de toekomstige situatie bij de woning van [appellant sub 1] ruim onder de 65 dB Lcum blijft, stelt de Afdeling vast dat het cumulatieve windturbinegeluid ter plaatse als gevolg van de realisatie van windpark Geefsweer slechts beperkt wijzigt. Blijkens bijlage C.1 bij het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn is in de referentiesituatie rekening houdend met de geluidhinder van de vijf bestaande windturbines ter plaatse van windpark Geefsweer, het windturbinegeluid bij de woning van [appellant sub 1] reeds hoger dan 47 dB Lden. Dit is bevestigd in het geluidrapport van Peutz waarin is vermeld dat geconstateerd dient te worden dat bij de woning van [appellant sub 1] reeds in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding van de grenswaarde van 47 dB Lden uit het Activiteitenbesluit. Zoals hiervoor onder 15.1 is overwogen, zal na de realisatie van windpark Geefsweer het cumulatieve windturbinegeluid bij de woning van [appellant sub 1] afgerond 48 dB Lden bedragen. Daarbij is blijkens het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn en de nadere notitie van Bosch & Van Rijn van 28 augustus 2018 voor de nog te realiseren windparken Geefsweer en Delfzijl Zuid Uitbreiding gerekend met een windturbinetype dat de hoogste gemiddelde geluidemissie heeft binnen de toegestane bandbreedten, waardoor het berekende cumulatieve windturbinegeluid reeds een zogenoemd "worst-case scenario" betreft.
Onder voornoemde omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat het college zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het cumulatieve windturbinegeluid bij de woning van [appellant sub 1] ook na de realisatie van windpark Geefsweer uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht en dat er daarom wat betreft de woning van [appellant sub 1] geen aanleiding bestaat om bij maatwerkvoorschrift voor windpark Geefsweer normen met een lagere geluidwaarde vast te stellen. Daarbij overweegt de Afdeling tevens dat - anders dan in het geluidrapport van Peutz is vermeld - in de Structuurvisie niet staat dat als woningen door cumulatie van verschillende windparken een hogere geluidbelasting ondervinden dan 47 dB Lden dient te worden onderzocht of maatwerk een oplossing kan bieden. In de Structuurvisie staat slechts dat indien een windpark uit meer dan één inrichting bestaat, wordt bepaald dat voor dat specifieke windpark - ongeacht het aantal inrichtingen binnen dat windpark - moet worden voldaan de norm van 47 dB Lden. De Structuurvisie bevat geen maximum voor de gecumuleerde geluidbelasting van meerdere windparken samen.
17.4. De betogen falen.
18. De stelling in het geluidrapport van Peutz dat de omgevingsvergunning, waaronder voorschrift 4.4 van de omgevingsvergunning, onvoldoende waarborgen bevat ter beperking van het cumulatieve windturbinegeluid bij de woning van [appellant sub 1], deelt de Afdeling gelet op het vorenstaande niet.
19. Voorts overweegt de Afdeling dat het betoog van [appellant sub 1] dat ter beperking van het windturbinegeluid bij zijn woning meer mitigerende maatregelen nodig zijn dan waar in het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn van is uitgegaan, gelet op het vorenstaande evenmin slaagt. De Afdeling komt daarom niet toe aan een beantwoording van de door [appellant sub 1] aan de orde gestelde vraag of met de volgens hem benodigde extra mitigerende maatregelen de opbrengsten van windpark Geefsweer nog toereikend zijn om het windpark te kunnen exploiteren.
- Laagfrequent geluid
20. [appellant sub 1] betoogt dat het college wat betreft de hinder door laagfrequent geluid niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 31 maart 2014 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 33 612, nr. 22, hierna: de brief van de staatssecretaris) waarin zou zijn vermeld dat de in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde geluidnormen voldoende bescherming bieden tegen laagfrequent geluid. Bij zijn woning wordt in de cumulatieve situatie niet aan deze geluidnormen voldaan waardoor een onderzoek naar de hinder van laagfrequent geluid ten aanzien van zijn woning niet achterwege had mogen blijven, aldus [appellant sub 1].
20.1. De Afdeling stelt voorop dat geen wettelijke normen bestaan voor laagfrequent geluid. In de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer is onder 120.2 overwogen dat in het deskundigenbericht dat in die procedure is uitgebracht staat dat de geluidsterkte die windturbines bij lage frequentie opwekken volgens de beschikbare wetenschappelijke onderzoeken niet zodanig groot is dat bij veel mensen de gehoordrempel wordt overschreden. In dat deskundigenbericht staat verder dat het gelet op het rapport van het RIVM uit 2013 getiteld "Windturbines: invloed op de beleving en de gezondheid van omwonenden" niet aannemelijk is dat laagfrequent geluid vanwege windturbines zou kunnen leiden tot onaanvaardbare hinder bij omwonenden. In de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer is erop gewezen dat deze bevindingen in essentie overeen komen met de bevindingen in het deskundigenbericht dat is uitgebracht in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1228, over het windpark Wieringermeer (hierna: uitspraak over het windpark Wieringermeer). In deze uitspraak is tevens verwezen naar de brief van de staatssecretaris waarin is vermeld dat verschillende studies zijn verricht naar de effecten van laagfrequent geluid, waaronder het "Literatuuronderzoek laagfrequent geluid windturbines" van LBP Sight van september 2013 en onderzoeken van het RIVM. Hieruit is gebleken dat het aandeel dat het laagfrequente geluid van een windturbine heeft op de geluidbelasting op een woning gering is, aldus de staatssecretaris. In de uitspraak over het windpark Wieringermeer is vervolgens geconcludeerd dat het aangevoerde geen grond bood voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit voldoende bescherming bieden tegen laagfrequent geluid en dat geen grond bestond voor het oordeel dat verweerders zich onder verwijzing naar de brief van de staatssecretaris en de daaraan ten grondslag liggende rapporten niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid. Dit oordeel is bevestigd in verschillende uitspraken van de Afdeling, zoals onder 25.2 in de uitspraak over het windpark De Veenwieken van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3504, onder 39.4 in de uitspraak over het windpark Spui en onder 41.2 in de uitspraak over het windpark Weijerswold Coevorden.
Volgens het college en initiatiefneemster [vergunninghouder] is het verschil tussen 48 dB Lden en de wettelijke norm van 47 dB Lden dermate gering dat dit verschil niet hoorbaar zal zijn en niet tot gevolg zal hebben dat bij de woning van [appellant sub 1] - in afwijking van hetgeen in voormelde uitspraken is overwogen - onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid zal ontstaan. Peutz heeft in zijn geluidrapport en ter zitting geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen waaruit naar het oordeel van de Afdeling kan worden afgeleid dat een toename van het windturbinegeluid met 1 dB Lden wel bepalend zal zijn voor de verwachte hinder door laagfrequent geluid. Daarbij wijst de Afdeling erop dat in deze overweging is vermeld dat blijkens het literatuuronderzoek van LBP Sight van september 2013 en onderzoeken van het RIVM het aandeel dat het laagfrequente geluid van een windturbine heeft op de geluidbelasting op een woning gering is en dat de geluidsterkte die windturbines bij lage frequentie opwekken volgens de beschikbare wetenschappelijke onderzoeken niet zodanig groot is dat bij veel mensen de gehoordrempel wordt overschreden.
20.2. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de omstandigheid dat in de huidige situatie het windturbinegeluid bij de woning van [appellant sub 1] reeds hoger is dan 47 dB Lden, geen aanleiding het standpunt van het college dat de vrees van [appellant sub 1] voor hinder door laagfrequent geluid geen reden vormt de omgevingsvergunning voor windpark Geefsweer niet te verlenen, onredelijk te achten.
Het betoog faalt.
- Overige betogen van [appellant sub 1] in het kader van geluid
21. In het geluidrapport van Peutz is vermeld dat op grond van artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c, onder 10, van de Wabo de beste beschikbare technieken (hierna: BBT) moeten worden toegepast. Volgens Peutz betekent het vereiste van toepassing van de BBT dat in de aan de vergunning verbonden voorschriften moet worden gewaarborgd dat windturbines met de laagste gemiddelde geluidemissie worden gerealiseerd.
21.1. In artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c, onder 10, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, het bevoegd gezag bij zijn beslissing in ieder geval in acht neemt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast.
21.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2482, volgt uit het vereiste dat in de inrichting de BBT moeten worden toegepast niet dat alle mogelijke maatregelen moeten worden getroffen die bijdragen aan een reductie van de geluidemissie. Artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c, onder 10, van de Wabo vereist, anders dan Peutz veronderstelt, dan ook niet dat in de omgevingsvergunning wordt gewaarborgd dat windturbines met de laagste gemiddelde geluidemissie worden gerealiseerd. Daarom faalt het betoog.
22. [appellant sub 1] stelt dat doordat naast windpark Geefsweer ook windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en de solitaire windturbine aan de [locatie 2] geluid veroorzaken op de gevel van zijn woning, handhaving van de in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde geluidnormen in zijn situatie problematisch is.
22.1. Windpark Geefsweer, windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en de solitaire windturbine aan de [locatie 2] vormen ieder een afzonderlijke inrichting die aan de rechtstreeks werkende geluidnormen neergelegd in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit dient te voldoen. Het betoog van [appellant sub 1] veronderstelt dat om te controleren of de geluidnormen bij zijn woning niet worden overschreden ter plaatse van zijn woning geluidmetingen dienen te worden verricht. In de uitspraak over het windpark Wieringermeer heeft de Afdeling onder 44.4 reeds eerder overwogen dat het reken- en meetvoorschrift windturbines, op basis waarvan de metingen van de geluidemissie bij windturbines worden verricht, voorziet in een emissievoorschrift. Daarmee kunnen steekproefsgewijs de door de fabrikant opgegeven geluidvermogenniveaus van de windturbines per windklassesnelheid worden gecontroleerd. Op basis van het jaargemiddelde geluidvermogen kan dan het immissieniveau bij normaal gebruik worden vastgesteld en getoetst aan de normen, zo staat in de uitspraak over het windpark Wieringermeer. Controle of aan de geluidnorm wordt voldaan, vindt dus niet plaats door middel van immissiemetingen bij woningen van derden, maar is toegespitst op controle van het geluidvermogen van de windturbines. Dit betekent dat handhaving geschiedt op basis van de geluidsemissie. Op een dergelijke wijze kan voor ieder windpark dan wel solitaire windturbine afzonderlijk worden bepaald of de geluidnormen worden overschreden. Dat naast windpark Geefsweer ook windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en de solitaire windturbine aan de [locatie 2] geluid veroorzaken op de gevel van de woning van [appellant sub 1], maakt naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet dat de in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde geluidnormen wat betreft de woning van [appellant sub 1] niet langer handhaafbaar zouden zijn.
Het betoog faalt.
Betogen van [appellant sub 2] en anderen over cumulatie van geluid
23. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het college ten onrechte stelt dat de cumulatieve geluidbelasting bij hun woningen niet hoger zal zijn dan 65 dB Lcum. Bij hun woningen ondervinden zij reeds forse geluidoverlast van het industriegebied Delfzijl, de gaswinningslocatie NAM Schaapbulten, een schiet- en motorcrossbaan alsmede van de aan- en afvoerbewegingen naar het industriegebied Delfzijl, aldus [appellant sub 2] en anderen. Volgens hen is hier bij de vergunningverlening ten onrechte geen rekening mee gehouden.
23.1. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor windpark Geefsweer is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 30, van de Wabo van het ter plaatse geldende bestemmingsplan afgeweken. De Wabo vereist dat het besluit in een dergelijke situatie een motivering over de goede ruimtelijke ordening bevat. Dit betekent dat bij de vergunningverlening voor windpark Geefsweer ook rekening dient te worden gehouden met de geluidhinder van andere nabijgelegen geluidbronnen.
23.2. In de ruimtelijke onderbouwing die ten behoeve van windpark Geefsweer is opgesteld, is vermeld dat blijkens het MER dat ten behoeve van de Structuurvisie is opgesteld bij vier woningen in Delfzijl de grens van 65 dB Lcum zal worden overschreden. Deze vier woningen bevinden zich ver buiten het effectgebied van windpark Geefsweer, aldus de ruimtelijke onderbouwing. Om aan te tonen dat rekening is gehouden met de door [appellant sub 2] en andere genoemde geluidbronnen, heeft het college de nadere notitie van Bosch & Van Rijn van 28 augustus 2018 overgelegd. Hierin is voor zowel de actuele situatie (december 2017) als de toekomstige situatie (2035) vermeld wat de cumulatieve geluidbelasting bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen bedraagt. Daarbij is onder meer rekening gehouden met windturbinegeluid, industriegeluid en wegverkeersgeluid. In de notitie is vermeld dat het industriegeluid inclusief het industriegebied Delfzijl, de schiet- en crossbaan alsmede de gaswinningslocatie NAM Schaapbulten is. Voor de woningen van [appellant sub 2] en anderen aan de [locatie 3] en [locatie 4] wordt in de notitie van Bosch & Van Rijn voor de actuele situatie een cumulatieve geluidbelasting vermeld van 59 respectievelijk 58 dB Lcum en voor de toekomstige situatie van 60 respectievelijk 59 dB Lcum. [appellant sub 2] en anderen hebben de juistheid van deze geluidwaarden niet bestreden.
23.3. In het vorenstaande heeft de Afdeling onder 17.2 overwogen dat in de Structuurvisie is vermeld dat de norm voor de cumulatieve geluidbelasting in het Eemsdelta-gebied wordt vastgesteld op 65 dB Lcum, omdat het Eemsdelta-gebied het enige gebied is in de provincie waar zware, chemische, energie-gerelateerde en zeehaven-gebonden bedrijvigheid is toegestaan en waar een bundeling met windenergie is voorzien. De Afdeling ziet gelet op dit beleidskader - welke beleidskader [appellant sub 2] en anderen niet hebben bestreden - en de hiervoor onder 23.2 voor de woningen van [appellant sub 2] en anderen genoemde cumulatieve geluidwaarden, geen aanleiding het standpunt van het college dat ook na de realisatie van windpark Geefsweer het cumulatieve geluidniveau bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht, onredelijk te achten.
Het betoog faalt.
Effecten van geluid op de gezondheid
24. [appellant sub 2] en anderen stellen dat algemeen bekend is dat geluid van windturbines kan leiden tot irritaties, boosheid, onbehagen, slaapverstoringen en daarmee tot gezondheidsklachten. Hoewel deze effecten wellicht niet aantoonbaar of meetbaar zijn, mogen de effecten niet worden onderschat, aldus [appellant sub 2] en anderen.
[appellant sub 3] wijst eveneens op de gezondheidsrisico’s van windturbines. Hij heeft bij zijn nadere stuk van 15 augustus 2018 verschillende artikelen overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat laagfrequent geluid van windturbines wel degelijk schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid van omwonenden.
24.1. In de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer heeft de Afdeling onder 119.2 erop gewezen dat het onderzoeksrapport van het RIVM en de GGD getiteld "Health effects related to wind turbine sound" uit 2017 (hierna: rapport van het RIVM uit 2017) een overzicht bevat van de conclusies van recente wetenschappelijke onderzoeken met betrekking tot de gezondheidseffecten van het geluid van windturbines. Volgens het rapport van het RIVM uit 2017 is er een relatie tussen slaapverstoring die op individuele basis is gemeld en ergernis over het geluid van windturbines. Er is echter onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar voor een directe relatie tussen gezondheidsrisico’s en het geluid van windturbines. Volgens het rapport van het RIVM uit 2017 kunnen de langdurige ergernis over de hinder van windturbines en het gevoel dat de kwaliteit van de leefomgeving is verminderd of zal verminderen negatieve gevolgen hebben voor het welzijn en de gezondheid. Dat is echter niet uniek voor windturbines, maar geldt ook voor andere stressoren. In het rapport van het RIVM uit 2017 staat verder dat infrageluid en laagfrequent geluid deel uitmaken van windturbinegeluid. Geconcludeerd is dat er geen wetenschappelijk bewijs beschikbaar is dat de gestelde gezondheidsrisico’s van laagfrequent geluid en infrageluid van windturbines ondersteunt. Laagfrequent geluid wordt in de meeste onderzoeken volgens het rapport geduid als onderdeel van het geluidspectrum van windturbines. Infrageluid moet over het algemeen onhoorbaar worden geacht en is in ieder geval niet luid genoeg om effecten op de gezondheid te veroorzaken. De Afdeling heeft in de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om aan de bevindingen in het rapport van het RIVM uit 2017 te twijfelen. [appellant sub 2] en anderen hebben geen omstandigheden aangedragen op basis waarvan in de onderhavige procedure zou moeten worden geoordeeld dat het college zich ondanks hetgeen in het rapport van het RIVM uit 2017 is vermeld niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het geluid van windpark Geefsweer niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheid.
24.2. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] overweegt de Afdeling voorts dat blijkens het akoestisch onderzoek van Bosch & Van Rijn zowel in de situatie waarin uitsluitend wordt gekeken naar windpark Geefsweer als in de cumulatieve situatie waarbij ook rekening wordt gehouden met de bestaande en voorziene windturbines in de omgeving van windpark Geefsweer, de geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 3] minder zal bedragen dan 42 dB Lden. Dit is ruim onder de wettelijke geluidnorm van 47 dB Lden. Gelet hierop acht de Afdeling niet aannemelijk dat bij de woning van [appellant sub 3] een zodanige hinder van laagfrequent windturbinegeluid valt te verwachten dat het college hierin aanleiding had moeten zien de omgevingsvergunning voor windpark Geefsweer niet te verlenen. De Afdeling verwijst hierbij tevens naar hetgeen hiervoor onder 20.1 is vermeld over hinder door laagfrequent geluid van windturbines.
24.3. De betogen falen.
Slagschaduw
25. In artikel 3.14, vierde lid, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat bij het inwerking hebben van een windturbine ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering de bij ministeriële regeling te stellen maatregelen worden toegepast. Deze ministeriële regeling is de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de Activiteitenregeling).
In artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling is bepaald dat de windturbine ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering is voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden.
26. Voorafgaand aan de vergunningverlening is onderzoek verricht naar de slagschaduw van windpark Geefsweer. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Windpark Geefsweer; Slagschaduwonderzoek alternatieven projectMER" van Bosch & Van Rijn van 1 maart 2017 (hierna: het slagschaduwonderzoek).
Betogen van [appellant sub 1] over slagschaduw
- Uitgangspunten en onderzoeksmethode slagschaduwonderzoek
27. Peutz heeft in opdracht van [appellant sub 1] een notitie opgesteld over het slagschaduwonderzoek getiteld "Windparken Delfzijl Zuid Uitbreiding en Geefsweer second opinion slagschaduwonderzoek" van 24 november 2017 (hierna: de notitie van Peutz). In de notitie van Peutz wordt onder meer ingegaan op de uitganspunten en onderzoeksmethode die aan het slagschaduwonderzoek ten grondslag liggen. Peutz wijst erop dat in het slagschaduwonderzoek voor de zonstatistiek gebruik is gemaakt van het KNMI-station Eelde terwijl voor de windstatistiek gebruik is gemaakt van het KNMI-station Cabauw. Het laatstgenoemde weerstation ligt op grotere afstand van de projectlocatie, wat invloed heeft op de verdeling van de kansen op het optreden van de wind over de verschillende windrichtingen, aldus Peutz. Dit is volgens Peutz direct van invloed op de optredende slagschaduw. Uit een vergelijking tussen de gespecificeerde kansverdeling blijkt dat deze verschillen relatief klein zijn, zo staat in de notitie van Peutz. Tevens is in de notitie van Peutz vermeld dat in het slagschaduwonderzoek voor windpark Geefsweer een correctie van 5% is toegepast voor de tijd dat de windturbines niet draaien. In het slagschaduwonderzoek dat ten behoeve van het windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is opgesteld, is deze correctie echter niet toegepast, aldus Peutz.
27.1. Het is op zichzelf juist dat blijkens het vermelde in het slagschaduwonderzoek voor het windaanbod gebruik is gemaakt van de gegevens van het KNMI-station Cabauw en voor het zonaanbod van het KNMI-station Eelde. Het weerstation Cabauw ligt in de Lopikerwaard en bevindt zich daarmee op grotere afstand van windpark Geefsweer dan het KNMI-station Eelde. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding te twijfelen aan de representativiteit van de onderzoeksresultaten die zijn neergelegd in het slagschaduwonderzoek. Daarvoor acht de Afdeling redengevend dat, zoals Peutz zelf in zijn notitie te kennen geeft, de verschillen in dit verband klein zullen zijn.
27.2. De omstandigheid dat in het slagschaduwonderzoek een correctie is toegepast voor de tijd dat de windturbine stilstaat, vormt voor de Afdeling evenmin aanleiding te twijfelen aan de representativiteit van de onderzoeksresultaten. In paragraaf 2.2 van het slagschaduwonderzoek is vermeld dat een moderne windturbine met een ashoogte boven de 80 m gemiddeld maximaal 95% van de tijd in bedrijf is. In het onderzoek is uitgegaan van 96%, zo staat vermeld. Peutz heeft de juistheid hiervan niet bestreden. De enkele omstandigheid dat in het slagschaduwonderzoek dat ten behoeve van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding is verricht een dergelijke correctie voor de stilstand niet zou zijn toegepast, betekent - daargelaten de juistheid daarvan - op zichzelf niet dat in het slagschaduwonderzoek dat ten behoeve van windpark Geefsweer is verricht evenmin een dergelijke correctie had mogen worden toegepast.
27.3. De betogen falen.
- Cumulatieve slagschaduwhinder en maatwerkvoorschriften
28. [appellant sub 1] betoogt dat hij blijkens het slagschaduwonderzoek in de bestaande situatie reeds slagschaduw ondervindt van de bestaande windturbine aan de [locatie 2] van ruim vijf uur op jaarbasis. Windpark Geefsweer zorgt bij zijn woning voor een schaduwduur van 10:20 tot 15:34 uur, aldus [appellant sub 1]. Daarnaast heeft windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding volgens [appellant sub 1] bij zijn woning een toename van de slagschaduwduur tot gevolg van 6:10 uur. Gelet hierop zal bij zijn woning na de realisatie van de windparken Geefsweer en Delfzijl Zuid Uitbreiding sprake zijn van een totale slagschaduwduur van 15:43 tot 21:12 uur op jaarbasis, aldus [appellant sub 1]. Dit heeft volgens [appellant sub 1] tot gevolg dat bij zijn woning niet langer sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Volgens hem had in de vergunning moeten worden gewaarborgd dat de cumulatieve slagschaduwduur van alle bestaande en voorziene windturbines nabij zijn woning tezamen niet meer bedraagt dan de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw. Subsidiair betoogt [appellant sub 1] dat in de omgevingsvergunning in ieder geval had moeten worden gewaarborgd dat de totale slagschaduwduur van de windturbines behorende tot windpark Geefsweer de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm niet overschrijdt.
28.1. De in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw geldt per windturbine of combinatie van windturbines indien die windturbines één inrichting vormen. Deze norm is rechtstreeks werkend. Doordat de windturbines van windpark Geefsweer tezamen één inrichting vormen, is geborgd dat deze windturbines tezamen de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw niet mogen overschrijden.
28.2. In dit geval doet zich de situatie voor dat [appellant sub 1] naast de slagschaduw van windpark Geefsweer ook slagschaduw ondervindt van de solitaire windturbine aan de [locatie 2] en van het nog te realiseren windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding waarvoor de raad van de gemeente Delfzijl op 20 juli 2017 een bestemmingsplan heeft vastgesteld en waarvoor het college op 12 september 2017 een omgevingsvergunning heeft verleend. Op een dergelijke cumulatieve situatie is de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw niet van toepassing. Dit laat onverlet dat bij de vergunningverlening moet worden getoetst of de cumulatieve slagschaduwduur bij de woning van [appellant sub 1] uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht. Zoals hiervoor onder 23.1 is vermeld, is een toetsing aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening immers vereist bij een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 30, van de Wabo van het ter plaatse geldende bestemmingsplan wordt afgeweken.
28.3. Het college heeft desgevraagd inzichtelijk gemaakt hoeveel de totale slagschaduwduur bij de woning van [appellant sub 1] zal bedragen. In de nadere notitie van Bosch & Van Rijn van 28 augustus 2018 is vermeld dat de solitaire windturbine aan de [locatie 2] bij de woning van [appellant sub 1] een maximale slagschaduwduur veroorzaakt van 5:27 uur op jaarbasis en windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding van maximaal 4:35 uur op jaarbasis. Tezamen met windpark Geefsweer zal de totale slagschaduwduur bij de woning van [appellant sub 1] 15:42 uur op jaarbasis bedragen, zo staat in de nadere notitie van Bosch & Van Rijn. Daarbij is ervan uitgegaan dat de slagschaduwduur van windpark Geefsweer gelet op het bepaalde in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling beperkt zal blijven tot 05:40 uur op jaarbasis. De deskundige van Peutz heeft ter zitting namens [appellant sub 1] desgevraagd medegedeeld dat de in de nadere notitie van Bosch & Van Rijn vermelde slagschaduwduur niet wordt bestreden.
28.4. Het college heeft ter zitting gesteld dat een cumulatieve slagschaduwduur van 15:42 uur op jaarbasis uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht. Het college heeft daarbij verwezen naar het MER dat ten behoeve van de Structuurvisie is opgesteld, waarin de totale slagschaduwduur van de voorziene windparken in de gebieden Eemsmond en Delfzijl als licht negatief is beoordeeld.
De Afdeling acht deze onderbouwing niet toereikend voor het oordeel dat een cumulatieve slagschaduwduur van 15:42 uur op jaarbasis uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht. Daarbij wijst de Afdeling erop dat in het rapport "Milieueffectrapportage Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl" uitsluitend wordt gesteld dat de omstandigheid dat woningen slagschaduw ontvangen door windturbines uit twee of meer windparken als licht negatief is beoordeeld. Niet is gebleken dat bij dit oordeel rekening is gehouden met de hinderlijkheid van slagschaduw van windturbines en de effecten daarvan op bijvoorbeeld de gezondheid van omwonenden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is genomen.
Het betoog van [appellant sub 1] slaagt.
28.5. De Afdeling ziet aanleiding om ten aanzien van dit gebrek met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De reden om zelf in de zaak te voorzien en de wijze waarop zelf in de zaak wordt voorzien, zijn aan het einde van de uitspraak bij overweging 39 vermeld.
Slagschaduw bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen
29. Ook [appellant sub 2] en anderen wijzen bij hun betoog dat geen rekening is gehouden met cumulatieve effecten op de slagschaduw van de windturbines nabij hun woningen.
29.1. In de nadere notitie van Bosch & Van Rijn is vermeld dat bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen aan de [locatie 3] en [locatie 4] de slagschaduwduur van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding 0:41 uur respectievelijk 1:18 uur op jaarbasis bedraagt. Van de solitaire windturbine aan de [locatie 2] wordt ter plaatse blijkens de nadere notitie van Bosch & Van Rijn geen slagschaduw ondervonden. Inclusief de slagschaduw van windpark Geefsweer bedraagt de totale slagschaduwduur bij de woning aan de [locatie 3] op jaarbasis 6:21 uur en bij de woning aan de [locatie 4] op jaarbasis 6:58 uur, zo staat in de nadere notitie van Bosch & Van Rijn. Daarbij is ervan uitgegaan dat de slagschaduwduur van windpark Geefsweer gelet op het bepaalde in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling beperkt zal blijven tot 05:40 uur op jaarbasis. [appellant sub 2] en anderen hebben de juistheid van de notitie van Bosch & Van Rijn niet bestreden.
29.2. Gelet op voormelde slagschaduwduur van 6:21 uur en 6:58 uur op jaarbasis, wordt bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen in de cumulatieve situatie de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw eveneens overschreden. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling ten aanzien van de woningen van [appellant sub 2] en anderen evenmin toereikend onderbouwd waarom deze cumulatieve slagschaduwduur ter plaatse uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht. Een enkele verwijzing naar het MER dat is opgesteld ten behoeve van de Structuurvisie acht de Afdeling, zoals hiervoor onder 28.4 is overwogen, in dit verband niet toereikend.
Het betoog van [appellant sub 2] en anderen slaagt.
29.3. Voor de verdere afdoening naar aanleiding van dit gebrek verwijst de Afdeling naar overweging 40 aan het einde van deze uitspraak.
Slagschaduw bij de woning van [appellant sub 3]
30. Wat betreft de slagschaduwduur bij de woning van [appellant sub 3] is in de nadere notitie van Bosch & Van Rijn vermeld dat ter plaatse 0 uur slagschaduw wordt ondervonden van windpark Geefsweer, windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en de solitaire windturbine aan de [locatie 2]. Ook uit het slagschaduwonderzoek dat aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag ligt blijkt dat windpark Geefsweer ter plaatse van de woning van [appellant sub 3] geen slagschaduw veroorzaakt. [appellant sub 3] heeft de juistheid hiervan niet bestreden. Het aspect slagschaduw bij de woning van [appellant sub 3] vormt voor de Afdeling daarom geen reden de voor windpark Geefsweer verleende omgevingsvergunning te vernietigen.
Het betoog faalt.
Controlemetingen
31. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat de omgevingsvergunning onvoldoende waarborgen bevat dat de in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling neergelegde normen voor geluid en slagschaduw niet worden overschreden. Zo zijn volgens hen in de vergunningsvoorwaarden ten onrechte geen verplichte periodieke metingen en vaste meetpunten voorgeschreven. Daarnaast is volgens [appellant sub 2] en anderen onduidelijk in welke gevallen door wie wordt gecontroleerd op naleving van de normen en welke sancties bij een overtreding van de normen worden opgelegd.
31.1. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling het bevoegd gezag beoordelingsruimte toekomt bij het invullen van de wijze waarop en de frequentie waarmee een controleonderzoek moet plaatsvinden (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2719, r.o. 16.1).
31.2. In de voor windpark Geefsweer verleende omgevingsvergunning zijn geen voorwaarden opgenomen die betrekking hebben op de handhaving van de in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling voor windturbines opgenomen geluid- en slagschaduwnormen. Hiervoor bestaat ook geen noodzaak, omdat deze normen rechtstreeks werkend en handhaafbaar zijn. Dit betekent dat bij de exploitatie van windpark Geefsweer aan de in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling opgenomen geluid- en slagschaduwnormen moet worden voldaan. Indien deze normen worden overschreden, kan bij het college een verzoek om handhaving worden ingediend. Op dit verzoek dient het college een besluit te nemen. Tegen een dergelijk besluit staan rechtsbeschermingsmogelijkheden open. In dat kader kan de vraag aan de orde komen of en zo ja, welke sancties worden opgelegd om de overtreding ongedaan te maken. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college in dit geval gehouden was aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden over verplichte periodieke controlemetingen van de geluid- en slagschaduwhinder van windpark Geefsweer.
Landschap
32. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de realisatie van windpark Geefsweer zal leiden tot een aantasting van het landschap. Zij stellen in dit verband dat het windpark is voorzien in uniek landschap dat is opgenomen op de Werelderfgoedlijst van Unesco.
[appellant sub 3] betoogt dat windpark Geefsweer samen met de andere bestaande en voorziene windparken gelegen in het windturbineconcentratiegebied van Delfzijl in visueel opzicht één windpark vormt. Tezamen gaat het om ongeveer 120 windturbines op een klein oppervlak op geringe afstand van woonbebouwing, aldus [appellant sub 3]. Hij acht een dergelijke samenklontering van windturbines onder meer vanuit landschappelijk oogpunt onwenselijk.
32.1. De Afdeling stelt vast dat het gebied waar windpark Geefsweer is voorzien geen onderdeel is van de Werelderfgoedlijst van Unesco. In zoverre mist het betoog van [appellant sub 2] en anderen feitelijke grondslag.
32.2. Over de effecten van windturbines op het landschap is in het verweerschrift vermeld dat is onderkend dat windturbines veelal een negatief effect hebben op het landschap. Echter, de wijze waarop windturbines worden geplaatst, bijvoorbeeld ten opzichte van een landschapsstructuur of ten opzichte van elkaar, kan bijdragen aan de leesbaarheid van een opstelling, zo staat in het verweerschrift. In de ruimtelijke onderbouwing die ten behoeve van de vergunningverlening is opgesteld, is in dit verband vermeld dat sprake is van twee duidelijke parallelle lijnen aan windturbines die aansluiten bij de bestaande verkavelingsstructuur en de aanwezige noord-zuid infrastructuur. Voorts is vermeld dat windturbines met grotere rotoren, zoals in dit geval, zich kenmerken door een relatief lage draaisnelheid hetgeen een rustig beeld geeft. Evenwel is ook onderkend dat vanwege de keuze voor een concentratiegebied aan windturbines, sprake zal zijn van een sterke interferentie met nabijgelegen (toekomstige) windparken. Het windpark zal vanuit oost-westelijke zichtpunten als een groot cluster ervaren worden, zo staat in de ruimtelijke onderbouwing. In het MER dat ten behoeve van windpark Geefsweer is opgesteld, is onderkend dat dit vanuit landschappelijk oogpunt sterke negatieve effecten heeft. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding voor het oordeel dat het college na afweging van de betrekken belangen de omgevingsvergunning voor windpark Geefsweer vanuit landschappelijk oogpunt in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college in het verweerschrift heeft toegelicht dat met de realisatie van windturbines in concentratiegebieden wordt voorkomen dat verspreid over de provincie solitaire windturbines en windparken worden gerealiseerd, hetgeen het college uit landschappelijk oogpunt niet wenselijk acht. De Afdeling acht deze afweging van het college niet onredelijk.
32.3. De betogen falen.
Totale beoordeling woon- en leefklimaat
33. [appellant sub 2] en anderen betogen dat zij reeds ernstige hinder ondervinden van bestaande windparken, parken voor zonnepanelen, het industriegebied Delfzijl en de aan- en afvoerbewegingen naar dit gebied, de motorcross- en schietbaan nabij hun woningen, de gaswinningslocatie NAM Schaapbulten en tot slot de aardbevingen als gevolg van deze gaswinning. Zij achten het onaanvaardbaar dat in aanvulling hierop het aantal windturbines nabij hun woningen verder wordt uitgebreid. Het steeds afwentelen van de lasten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op een specifieke groep bewoners is volgens [appellant sub 2] en anderen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
33.1. Zoals hiervoor onder 17.2 is overwogen is in het provinciale beleid gekozen voor een concentratie van windenergie nabij het industriegebied Delfzijl, omdat inpassing van windturbines nabij woningen in een meer lawaaiige (industriële) omgeving tot een relatief geringere toename van gehinderden leidt dan inpassing van diezelfde windturbines nabij woningen in een stille (landelijke) omgeving. De Afdeling acht dit beleid op zichzelf niet onredelijk indien bij de realisatie van nieuwe ontwikkelingen in het concentratiegebied nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de effecten die alle activiteiten in het concentratiegebied in samenhang bezien hebben op het woon- en leefklimaat van omwonenden. Voor het oordeel dat het college dit bij de vergunningverlening voor windpark Geefsweer heeft miskend, ziet de Afdeling in het betoog van [appellant sub 2] en anderen geen aanknopingspunten. De Afdeling wijst er daarbij op dat gelet op hetgeen hiervoor onder 23.2 is overwogen rekening is gehouden met de geluidhinder van de door [appellant sub 2] en anderen genoemde geluidbronnen in en nabij het concentratiegebied Delfzijl. Dat [appellant sub 2] en anderen naast geluidhinder ook zodanige andere nadelige gevolgen ondervinden van de activiteiten in en nabij het concentratiegebied dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening van de realisatie van extra windturbines in het concentratiegebied moet worden afgezien, blijkt niet uit het beroepschrift van [appellant sub 2] en anderen. Daarbij overweegt de Afdeling dat de door [appellant sub 2] en anderen genoemde omstandigheid dat in de provincie Groningen reeds nadelige effecten worden ondervonden van de gaswinning in de provincie, op zichzelf niet maakt dat in de provincie geen nieuwe windparkontwikkelingen kunnen worden mogelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
Waardedaling en overige langere termijneffecten
34. [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat de realisatie van windpark Geefsweer een waardedaling van hun woningen tot gevolg heeft. Volgens [appellant sub 2] en anderen dient het college te worden verplicht een coulante schaderegeling op te stellen voor alle gedupeerden van het windpark. [appellant sub 3] betoogt in dit verband dat windpark Geefsweer tot gevolg heeft dat de onroerende zaken nabij het windpark onverkoopbaar zullen zijn. Dit zal volgens hem op langere termijn een leegloop en daarmee een verdere verpaupering van het gebied nabij windpark Geefsweer tot gevolg hebben. Met deze effecten is bij de vergunningverlening onvoldoende rekening gehouden, aldus [appellant sub 3].
34.1. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] hebben aangevoerd over de waardedaling acht de Afdeling geen grond gelegen voor het oordeel dat het college aan het financiële belang van deze appellanten meer gewicht had moeten toekennen dan aan het belang dat is gemoeid met de realisatie van de windturbines.
34.2. Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk dat windpark Geefsweer zal leiden tot een zodanige leegloop van omliggende gebieden dat deze gebieden zullen verpauperen. De Afdeling wijst er hierbij op dat windpark Geefsweer is voorzien nabij industriegebieden en dat in de bestaande situatie nabij het windpark al windturbines zijn waar te nemen.
34.3. De betogen falen.
Financiële uitvoerbaarheid
35. [appellant sub 2] en anderen betwijfelen of de realisatie van windpark Geefsweer financieel uitvoerbaar is. Volgens hen heeft het college geen stukken aangeleverd waaruit blijkt dat de kosten die de initiatiefnemer moet maken, kunnen worden terugverdiend.
35.1. In de ruimtelijke onderbouwing die ten behoeve van windpark Geefsweer is opgesteld, is vermeld dat de initiatiefnemer de investeringen terugverdient door de verkoop van de opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van de windturbines zal een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd, zo staat in de ruimtelijke onderbouwing. Voort is vermeld dat met de SDE+-subsidie het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aanvult tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn. In het verweerschrift heeft het college vermeld dat de SDE+-subsidie inmiddels is verleend. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. De Afdeling ziet gelet hierop en op het vermelde in de ruimtelijke onderbouwing in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat windpark Geefsweer niet rendabel kan worden geëxploiteerd.
Het betoog faalt.
CONCLUSIE
Gegronde en ongegronde beroepen
36. Onder 28.4 en 29.2 heeft de Afdeling geoordeeld dat de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen op het gebied van slagschaduw slagen en dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid is genomen. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen zijn daarom gegrond.
37. In deze uitspraak is over de beroepsgronden van [appellant sub 3] geoordeeld dat die niet slagen. Het beroep van [appellant sub 3] is daarom ongegrond.
Finale geschilbeslechting
38. Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb biedt de bestuursrechter de mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
- Slagschaduw bij de woning van [appellant sub 1]
39. In het nadere stuk van 14 september 2018 alsmede ter zitting heeft [vergunninghouder] te kennen gegeven ermee te kunnen instemmen dat wordt gewaarborgd dat de windturbines van windpark Geefsweer worden voorzien van een stilstandvoorziening die ervoor zorgt dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie 1] geen slagschaduw ontstaat ten gevolge van windpark Geefsweer, met uitzondering van de slagschaduw die ontstaat ten gevolge van de tijd die een windturbine nodig heeft om bezonning via een slagschaduwsensor te registreren. [vergunninghouder] heeft toegelicht dat de besturingssoftware in een windturbine enige tijd nodig heeft om de bezonning, die via de slagschaduwsensor binnenkomt, te registreren. De windturbine zal automatisch uitschakelen op het moment van registratie. Als gevolg hiervan is het niet te voorkomen dat ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] jaarlijks enkele minuten slagschaduw optreedt ten gevolge van windpark Geefsweer, aldus [vergunninghouder] Het college heeft ter zitting te kennen gegeven zich met het voorstel van [vergunninghouder] te kunnen verenigen. Ook de deskundige van Peutz heeft ter zitting namens [appellant sub 1] medegedeeld dat indien wordt geborgd dat bij de woning van [appellant sub 1] niet meer slagschaduw ontstaat dan de norm voor slagschaduw die is neergelegd in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling, [appellant sub 1] zich met het voorstel van [vergunninghouder] kan verenigen.
39.1. De Afdeling ziet gelet op voormelde omstandigheden aanleiding om in dit geval zelf in de zaak te voorzien. Daarbij overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de toelichting van [vergunninghouder] dat niet kan worden voorkomen dat de besturingssoftware in een windturbine enige tijd nodig heeft om de bezonning, die via de slagschaduwsensor binnenkomt, te registreren. [appellant sub 1] heeft dit als zodanig niet bestreden. Gelet hierop en op de toelichting van [vergunninghouder] dat dit jaarlijks zal resulteren in slechts enkele minuten slagschaduw bij de woning van [appellant sub 1] - hetgeen [appellant sub 1] evenmin heeft bestreden - ziet de Afdeling aanleiding om te bepalen dat aan de voor windpark Geefsweer verleende omgevingsvergunning de volgende voorwaarde wordt verbonden:
"De windturbines van windpark Geefsweer dienen te zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die ervoor zorgt dat ter plaatse van de woning aan de [locatie 1] te Wagenborgen geen slagschaduw ontstaat als gevolg van windpark Geefsweer, met uitzondering van de slagschaduw die ontstaat ten gevolge van de tijd die de windturbine nodig heeft om bezonning via een slagschaduwsensor te registreren."
- Slagschaduw bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen
40. Wat betreft de slagschaduw bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen aan de [locatie 3] en [locatie 4] overweegt de Afdeling het volgende. In het vorenstaande is onder 29.1 overwogen dat ter plaatse slagschaduw zal worden ondervonden van de windparken Geefsweer en Delfzijl Zuid Uitbreiding. De totale slagschaduwduur van deze windparken tezamen overschrijdt bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen de wettelijke norm voor slagschaduw die is neergelegd in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling.
Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:4106, heeft de Afdeling het besluit van de raad van de gemeente Delfzijl tot vaststelling van het bestemmingsplan voor windpark Delfzijl Uitbreiding en het besluit van het college tot verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding vernietigd. Op basis van de thans geldende besluiten kan daarom uitsluitend windpark Geefsweer bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen slagschaduw veroorzaken. Deze slagschaduw dient beperkt te blijven tot de in artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling neergelegde norm voor slagschaduw. De Afdeling heeft in haar uitspraak over het windpark Wieringermeer onder 39 geoordeeld dat bij de beoordeling van hinder van slagschaduw in het kader van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid kan worden aangesloten bij de in artikel 3.12 van de Activiteitenregeling opgenomen norm. De Afdeling is tot een vergelijkbaar oordeel gekomen in onder meer haar uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer, overweging 135. Het beroepschrift van [appellant sub 2] en anderen bevat geen aanknopingspunten om in dit geval tot een ander oordeel te komen.
Gelet op het vorenstaande bestaat er op dit moment geen aanleiding om ook ten aanzien van de woningen van [appellant sub 2] en anderen nadere beperkingen te stellen aan de slagschaduw die windpark Geefsweer ter plaatse van deze woningen kan veroorzaken. Indien de raad van de gemeente Delfzijl en/of het college besluit(en) de realisatie van windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding opnieuw planologisch mogelijk te maken, dan zal bij die besluitvorming moeten worden bezien wat de totale cumulatieve slagschaduwduur bedraagt bij de woningen van [appellant sub 2] en anderen en of die slagschaduwduur uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar kan worden geacht.
- Gevolgen van de finale geschilbeslechting
41. Gelet op het vorenstaande zijn de hiervoor onder 28.4 en 29.2 geconstateerde gebreken in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning voor windpark Geefsweer hersteld. Dit betekent dat windpark Geefsweer mag worden opgericht.
PROCESKOSTEN
42. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. [appellant sub 1] heeft verzocht om vergoeding van de deskundigenkosten van Peutz. De Afdeling stelt de te vergoeden kosten in dit verband vast op een bedrag van € 487,80. Hierbij is bij gebreke van het overleggen van een specificatie van het bestede aantal uren uitgegaan van vier uren en een forfaitair bedrag van € 121,95 per uur.
43. Ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
44. Omdat het beroep van [appellant sub 3] ongegrond is, bestaat ten aanzien van zijn beroep geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 12 september 2017 tot verlening van een omgevingsvergunning voor de realisatie van windpark Geefsweer, voor zover het college heeft nagelaten de hiervoor onder III. vermelde voorwaarde aan de omgevingsvergunning te verbinden;
III. bepaalt dat aan het hiervoor onder II. genoemde besluit de volgende voorwaarde wordt verbonden:
"De windturbines van windpark Geefsweer dienen te zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die ervoor zorgt dat ter plaatse van de woning aan de [locatie 1] te Wagenborgen geen slagschaduw ontstaat als gevolg van windpark Geefsweer, met uitzondering van de slagschaduw die ontstaat ten gevolge van de tijd die de windturbine nodig heeft om bezonning via een slagschaduwsensor te registreren.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het hiervoor onder II. vernietigde gedeelte van het besluit;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 3] ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.740,30 (zegge: zeventienhonderdveertig euro en dertig cent), waarvan € 1.252,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en waarvan € 487,80 kosten van een deskundige betreft; dit laatste bedrag moet worden vermeerderd met de daarover verschuldigde omzetbelasting;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 1];
b. € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Zuijlen
voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
810.