Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit WVO 2020
Artikel 2.2 Afwijkingen delen onderwijsprogramma eerste twee leerjaren voortgezet onderwijs
Geldend
Geldend vanaf 01-08-2023
- Bronpublicatie:
09-11-2022, Stb. 2022, 480 (uitgifte: 30-11-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-11-2022, Stb. 2022, 481 (uitgifte: 30-11-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
1.
Leerlingen die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in staat zijn alle delen van het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 2.14 van de wet, te volgen, kunnen in aanmerking komen voor afwijkingen in het onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van de wet.
2.
Het bevoegd gezag stelt een commissie in die hem adviseert voor welke leerlingen artikel 2.18, tweede lid, van de wet kan worden toegepast. Het bevoegd gezag regelt de omvang en samenstelling van de commissie.
3.
In haar schriftelijk advies doet de commissie aan het bevoegd gezag voorstellen over de aard van de afwijkingen. Daarbij geeft zij aan waarop deze voorstellen zijn gegrond.
4.
De commissie betrekt in elk geval bij haar oordeelsvorming:
- a.
in voorkomende gevallen het onderwijskundig rapport, bedoeld in artikel 42, eerste lid, WPO, artikel 48 van de WPO BES of artikel 43 WEC en de resultaten van het onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid;
- b.
indien de omstandigheid op grond waarvan afwijking wordt voorgesteld daartoe aanleiding geeft, de verklaring die is afgegeven door een deskundige;
- c.
de schriftelijke zienswijze van de ouders van de leerlingen;
- d.
de schriftelijke zienswijze van de leraar of leraren die zijn belast met het betrokken onderwijs.
5.
Indien het bevoegd gezag het voornemen heeft om af te wijken van het advies van de commissie, overlegt het bevoegd gezag met de commissie.
6.
De beslissing van het bevoegd gezag van een bijzondere school over het afwijken van onderdelen van het onderwijsprogramma berust op een deugdelijke motivering.
7.
Het bevoegd gezag zendt zijn besluit, voorzien van een deugdelijke motivering en vergezeld van het advies van de commissie en de daarbij gevoegde gegevens, bedoeld in het vierde lid, aan de ouders van de betrokken leerlingen, aan de betrokken leraar of leraren en aan de inspectie.