Procestaal: Bulgaars.
HvJ EU, 15-09-2011, nr. C-138/10
ECLI:EU:C:2011:587
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
15-09-2011
- Magistraten
A. Tizzano, J.-J. Kasel, A. Borg Barthet, M. Ilešič, M. Berger
- Zaaknummer
C-138/10
- LJN
BT6326
- Roepnaam
DP-grup
- Vakgebied(en)
Douane (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2011:587, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 15‑09‑2011
Uitspraak 15‑09‑2011
A. Tizzano, J.-J. Kasel, A. Borg Barthet, M. Ilešič, M. Berger
Partij(en)
In zaak C-138/10,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) bij beslissing van 8 maart 2010, ingekomen bij het Hof op 15 maart 2010, in de procedure
DP grup EOOD
tegen
Direktor na Agentsia ‘Mitnitsi’,
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, J.-J. Kasel, A. Borg Barthet, M. Ilešič (rapporteur) en M. Berger, rechters,
advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,
griffier: C. Strömholm, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 maart 2011,
gelet op de opmerkingen van:
- —
de Direktor na Agentsia ‘Mitnitsi’, vertegenwoordigd door V. Tanov, S. Valkova, N. Yotsova en S. Yordanova als gemachtigden,
- —
de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door E. Petranova en T. Ivanov als gemachtigden,
- —
de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en V. Štencel als gemachtigden,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. Muñoz Pérez als gemachtigde,
- —
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels en M. Noort als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Mihaylova en B.-R. Killmann als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 juni 2011,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 4, punt 5, 8, lid 1, eerste streepje, 62, 63 en 68 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006 (PB L 363, blz. 1; hierna: ‘douanewetboek’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen DP grup EOOD (hierna: ‘DP grup’) en de Direktor na Agentsia ‘Mitnitsi’ (directeur van het douanekantoor) over een door DP grup ingesteld beroep tot nietigverklaring van een voor haar rekening ingediende douaneaangifte.
Toepasselijk recht
Douanewetboek
3
De zesde overweging van de considerans van het douanewetboek luidt:
‘Overwegende dat het wenselijk is de douaneformaliteiten en -controles af te schaffen of deze ten minste zoveel mogelijk te beperken in verband met het grote belang dat de buitenlandse handel voor de Gemeenschap heeft’.
4
Artikel 4 van het douanewetboek bepaalt:
‘In de zin van dit wetboek wordt verstaan onder:
[…]
- 5)
beschikking: elke administratieve beslissing verband houdend met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor een of meer personen wier identiteit bekend is of kan worden vastgesteld, rechtsgevolgen heeft; hieronder vallen onder meer bindende inlichtingen in de zin van artikel 12;
[…]
- 17)
douaneaangifte: handeling waarbij een persoon, in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, het voornemen kenbaar maakt goederen onder een bepaalde douaneregeling te plaatsen;
[…]’
5
Artikel 59, lid 1, van dit wetboek luidt:
‘Voor goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst, moet een aangifte tot plaatsing onder deze douaneregeling worden gedaan.’
6
In artikel 62 van dit wetboek heet het:
- ‘1.
Schriftelijke aangiften moeten zijn gesteld op een formulier dat overeenkomt met het daartoe vastgestelde officiële model. Zij moeten zijn ondertekend en alle vermeldingen bevatten die nodig zijn voor de toepassing van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen worden aangegeven.
- 2.
Bij de aangifte moeten alle bescheiden worden gevoegd die moeten worden overgelegd om de toepassing mogelijk te maken van de bepalingen welke gelden voor de douaneregeling waarvoor de goederen zijn aangegeven.’
7
Artikel 63 van het douanewetboek bepaalt:
‘De aangiften die aan de voorwaarden van artikel 62 voldoen, worden onmiddellijk door de douaneautoriteiten aanvaard, voor zover de desbetreffende goederen bij de douane zijn aangebracht.’
8
Artikel 66 van dit wetboek luidt:
- ‘1.
Op verzoek van de aangever maken de douaneautoriteiten een reeds aanvaarde aangifte ongeldig wanneer de aangever aantoont dat de goederen bij vergissing voor de in deze aangifte genoemde douaneregeling zijn aangegeven of dat, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet meer gerechtvaardigd is.
Wanneer de douaneautoriteiten de aangever evenwel in kennis hebben gesteld van hun voornemen de goederen aan een onderzoek te onderwerpen, kan het verzoek tot ongeldigmaking van de aangifte slechts worden aanvaard nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden.
- 2.
Behalve in de volgens de procedure van het Comité vastgestelde gevallen wordt de aangifte niet ongeldig gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven.
- 3.
De ongeldigmaking van de aangifte is niet van invloed op de toepassing van de geldende strafbepalingen.’
9
Volgens artikel 68 van het douanewetboek geldt:
‘Teneinde de juistheid van de door hen aanvaarde aangiften te verifiëren kunnen de douaneautoriteiten overgaan tot:
- a)
een controle van de aangifte en de daarbij gevoegde documenten. De douaneautoriteiten kunnen van de aangever eisen dat nog andere documenten worden overgelegd met het oog op de verificatie van de juistheid van de in de aangifte voorkomende vermeldingen;
- b)
het onderzoek van de goederen en het eventueel nemen van monsters voor analyse of grondige controle.’
10
Artikel 71 van dit wetboek bepaalt:
- ‘1.
De resultaten van de verificatie van de aangifte dienen als grondslag voor de toepassing van de bepalingen die gelden voor de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst.
- 2.
Indien er geen verificatie van de aangifte wordt uitgevoerd, vindt de toepassing van de in lid 1 bedoelde bepalingen plaats aan de hand van de vermeldingen in de aangifte.’
Uitvoeringsverordening
11
Artikel 199, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB L 253, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 214/2007 van de Commissie van 28 februari 2007 (PB L 62, blz. 6; hierna: ‘uitvoeringsverordening’), bepaalt:
‘Onverminderd de eventuele toepassing van strafbepalingen geldt de indiening door de aangever of diens vertegenwoordiger van een door hem ondertekende aangifte bij een douanekantoor als het aanvaarden van de aansprakelijkheid overeenkomstig de in de lidstaten geldende bepalingen voor:
- —
de juistheid van de in de aangifte verstrekte gegevens,
- —
de echtheid van de bijgevoegde stukken,
en
- —
het nakomen van alle verplichtingen die samenhangen met het plaatsen van de betrokken goederen onder de desbetreffende regeling.’
12
Artikel 251 van deze verordening luidt:
‘In afwijking van artikel 66, lid 2, van het [douanewetboek] kan de douaneaangifte ongeldig worden gemaakt nadat vrijgave is verleend, onder de hierna volgende voorwaarden:
[…]’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
13
Op 13 maart 2007 heeft een gemachtigde van DP grup bij de Mitnichesko byuro Kremikovtsi (douanekantoor Kremikovtsi) te Sofia (Bulgarije) aangifte gedaan van de invoer uit Brazilië van ‘bevroren hele kalkoenpoten zonder been, behandeld met witte peper’, om ze in het vrije verkeer te brengen.
14
Deze aangifte is dezelfde dag door de douanedienst aanvaard. Een douanebeambte heeft er zijn handtekening op geplaatst en op de ommezijde ervan het volgende aangetekend:
‘Controle verricht van de documenten voor vak 44 conform artikel 218 van de [uitvoeringsverordening]. Nummer van het douanetarief in vak 33 stemt overeen met de aanduiding van de goederen in vak 31 en [het geïntegreerd tarief van de Europese Gemeenschappen dat is ingevoerd bij artikel 2 van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1)]. Douanewaarde vastgesteld overeenkomstig artikel 29 van het douanewetboek. Geen preferentiële goederen. De voorwaarden voor plaatsing van de goederen onder de regeling ‘invoer tot verbruik’ zijn vervuld. Rapport over een grondige controle op de luchthaven van Sofia (nr. 120/13.03.2007). Wegens vermoeden van onjuiste indeling in het douanetarief zijn monsters genomen voor een laboratoriumonderzoek door het Centraal scheikundig laboratorium […]’
15
In rapport nr. 120/13.03.2007 betreffende de goederencontrole staat onder nr. 13 dat de goederen naar aard en hoeveelheid overeenkomen met die welke in de douaneaangifte worden genoemd en dat monsters voor laboratoriumonderzoek zijn genomen.
16
Het bedrag aan invoerrechten dat op basis van de door DP grup opgegeven tariefpost werd berekend, namelijk 22 646,88 BGN, is in het desbetreffende vak van de douaneaangifte ingevuld.
17
Op 25 maart 2007 heeft de douanedienst de ingevoerde goederen vrijgegeven.
18
Op basis van het resultaat van het deskundigenonderzoek heeft de douanedienst DP Grup bij brief van 17 april 2007 meegedeeld dat de betrokken goederen zijns inziens onjuist waren ingedeeld en dat dit een inbreuk op de douanewetgeving vormde.
19
De douanedienst heeft bijgevolg aanvullende bedragen vastgesteld, namelijk 49 754,31 BGN aan douanerechten en 11 293,75 BGN aan belasting over de toegevoegde waarde alsmede vertragingsrente op deze bedragen, en heeft DP grup om betaling daarvan verzocht.
20
Daarop heeft DP grup bij de Administrativen sad Sofia-grad beroep tot nietigverklaring van de douaneaangifte van 13 maart 2007 ingesteld, op grond dat de daarin vermelde invoerrechten van in totaal 22 646,88 BGN onjuist waren berekend.
21
Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft DP grup voor de Administrativen sad Sofia-grad aangevoerd dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde douaneaangifte een voor beroep vatbare bestuurshandeling is. Hoewel zij erkent, niet de juiste tariefpost te hebben opgegeven, is DP grup namelijk van mening dat deze post, nu hij door de douanedienst is geaccepteerd doordat de beambte bij de aanvaarding van de aangifte zijn handtekening heeft geplaatst, door de douanedienst is ‘bevestigd’. Bijgevolg vormt de douaneaangifte een uitdrukkelijke wilsverklaring van de douaneautoriteiten en doet zij voor de aangever rechten en plichten ontstaan, wat haar het karakter van een voor beroep vatbare handeling verleent.
22
Ter onderbouwing van haar beroep heeft DP grup gesteld dat de onjuiste tariefpost die in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde douaneaangifte was opgegeven, tot de nietigheid van deze aangifte leidt. Verder heeft zij betoogd dat de op grond van de onrechtmatige douaneaangifte berekende douanerechten in strijd waren met de doelstellingen van de Bulgaarse douaneregeling en haar zo schade hebben berokkend.
23
De Administrativen sad Sofia-grad heeft op 21 juli 2008 een beschikking vastgesteld, waarbij zij het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard op grond dat er geen sprake was van een voor beroep vatbare handeling, aangezien de douaneaangifte die door de aangever was ingevuld en door de douaneautoriteiten was aanvaard, geen handeling was waartegen beroep in rechte kon worden ingesteld.
24
DP grup heeft deze beschikking aangevochten bij de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter) die oordeelde dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde douaneaangifte, ook al was deze door de aangever zelf ingevuld, om de in punt 21 van het onderhavige arrest uiteengezette redenen een individuele bestuurshandeling vormt die de belangen van de aangever onbetwistbaar raakt. De Varhoven administrativen sad, waarvan de aanwijzingen ter zake van de uitlegging en de toepassing van de wet naar Bulgaars recht bij het verdere onderzoek van de zaak bindend zijn, heeft de zaak ter voortzetting van de procedure naar dezelfde kamer van de Administrativen sad Sofia-grad terugverwezen.
25
Volgens de verwijzende rechter hangt de uitkomst van de zaak in het hoofdgeding af van de uitlegging van de toepasselijke douanebepalingen van de Unie en doet deze zaak met name de vraag rijzen naar de omvang en de inhoud van de controle of de douaneaangifte aan de voorwaarden van artikel 62 van het douanewetboek voldoet, en, concreter, de vraag of de douaneautoriteiten in het kader van deze controle dienen na te gaan of de aangever de juiste tariefpost heeft opgegeven.
26
Hij zet verder uiteen dat de douaneautoriteiten, wanneer de opgegeven post niet juist is en nadien niet overeenkomstig artikel 65 van het douanewetboek wordt gerectificeerd, de aangever wegens overtreding van de douanebepalingen sancties mogen opleggen, met name de goederen in beslag mogen nemen en er in het kader van de daartoe in het nationale recht voorziene procedure over mogen beschikken. Volgens de verwijzende rechter is het duidelijk dat DP grup met het bij hem ingestelde beroep nadelige rechtsgevolgen als de vorengenoemde wil voorkomen.
27
Daarop heeft de Administrativen sad Sofia-grad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
- ‘1)
Moet artikel 63 van [het douanewetboek], gelet op de omstandigheden van het hoofdgeding, in die zin worden uitgelegd dat het de douaneautoriteit verplicht enkel te controleren of de douaneaangifte voldoet aan de vereisten van artikel 62 van [dit wetboek], door middel van louter een documentencontrole in de in artikel 68 van [dit wetboek] genoemde omvang, en uitsluitend te beslissen over de aanvaarding van de douaneaangifte op grond van de overgelegde documenten, indien wordt getwijfeld aan de juistheid van de tariefcode van de goederen en een deskundigenonderzoek ter bepaling van deze code nodig is?
- 2)
Moet de beslissing van de douaneautoriteit tot onmiddellijke aanvaarding van de douaneaangifte overeenkomstig artikel 63 van [het douanewetboek], in de omstandigheden van het hoofdgeding als beschikking van een douaneautoriteit in de zin van artikel 4, punt 5, juncto artikel 8, lid 1, eerste streepje, van [dit wetboek] worden beschouwd, en wel voor de volledige inhoud van de aangegeven douaneaangifte, indien zich tegelijkertijd de volgende omstandigheden voordoen:
- a)
de beslissing van de douaneautoriteit tot aanvaarding van de douaneaangifte is enkel op grond van de samen met de douaneaangifte overgelegde documenten genomen;
- b)
bij het verrichten van de nodige controles vóór de aanvaarding ontstond het vermoeden dat de aangegeven tariefcode van de goederen onjuist was;
- c)
bij het verrichten van de nodige controles vóór de aanvaarding van de douaneaangifte was de informatie over de inhoud van de aangegeven goederen, die van belang is voor de juiste bepaling van de tariefcode, onvolledig;
- d)
bij de controle vóór de aanvaarding van de douaneaangifte was een monster genomen voor deskundigenonderzoek om de juiste tariefcode van de goederen te bepalen?
- 3)
Moet artikel 63 van [het douanewetboek] in de omstandigheden van het hoofdgeding in die zin worden uitgelegd,
- a)
dat het toestaat dat de rechtmatigheid van de aanvaarding van de douaneaangifte na het in het vrije verkeer brengen van de goederen in rechte wordt aangevochten, dan wel,
- b)
dat de aanvaarding van de douaneaangifte niet kan worden aangevochten, omdat die aanvaarding enkel vastlegt dat de goederen bij de douaneautoriteiten zijn aangegeven en op welk tijdstip de douaneschuld bij invoer is ontstaan, en geen beschikking van een douaneautoriteit inzake de juiste tariefindeling en de hoogte van de op grond van deze aangifte verschuldigde douanerechten is?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
28
Er zij aan herinnerd dat het in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie met name arresten van 2 april 2009, Elshani, C-459/07, Jurispr. blz. I-2759, punt 40, en 16 december 2010, Skoma-Lux, C-339/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 21).
29
In het kader van die procedure heeft het Hof evenwel tot taak, de nationale rechter een nuttig antwoord voor de oplossing van het bij hem aanhangige geding te geven. Daartoe dient het Hof de hem voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren. Het Hof heeft verder tot taak, alle bepalingen van het recht van de Unie uit te leggen die noodzakelijk zijn voor de beslechting van bij de nationale rechterlijke instanties aanhangige gedingen, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door die rechterlijke instanties gestelde vragen (zie in die zin met name arresten van 8 maart 2007, Campina, C-45/06, Jurispr. blz. I-2089, punten 30 en 31; 26 juni 2008, Wiedemann en Funk, C-329/06 en C-343/06, Jurispr. blz. I-4635, punt 45, en 14 oktober 2010, Fuß, C-243/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39).
30
Dienaangaande blijkt uit de beslissing van de verwijzende rechter dat het bij hem ingestelde beroep strekt tot nietigverklaring van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde douaneaangifte en niet tot nietigverklaring van de aanvaarding van deze aangifte als zodanig. Voorts blijkt uit het dossier dat DP grup om nietigverklaring van de betrokken aangifte heeft verzocht nadat de douanedienst de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen had vrijgegeven.
31
In die omstandigheden wenst de verwijzende rechter met zijn vragen te vernemen of de douanebepalingen van de Unie aldus moeten worden uitgelegd dat een aangever een rechterlijke instantie om nietigverklaring van de douaneaangifte voor een goed kan verzoeken nadat de douaneautoriteiten dit goed hebben vrijgegeven.
32
Om de aldus geherformuleerde vragen te beantwoorden moet op de aard en de strekking van de douaneaangifte worden ingegaan.
33
Zoals uit artikel 59, lid 1, van het douanewetboek blijkt, is in het douanerecht van de Unie het beginsel neergelegd dat een aangifte moet worden gedaan voor alle goederen die bestemd zijn om onder een douaneregeling te worden geplaatst.
34
De gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de douaneregeling op de goederen worden dus niet op basis van de vaststellingen van de douaneautoriteiten, maar aan de hand van de door de aangever verstrekte inlichtingen bepaald.
35
Bijgevolg is de douaneaangifte, zoals volgt uit artikel 4, punt 17, van het douanewetboek, de handeling waarbij de aangever, in de voorgeschreven vorm en op de voorgeschreven wijze, het voornemen kenbaar maakt om goederen onder een bepaalde douaneregeling te plaatsen. Op deze grond is deze aangifte, die naar haar aard een eenzijdige handeling vormt, geen ‘beschikking’ in de zin van artikel 4, punt 5, van dit wetboek.
36
Met betrekking tot schriftelijke douaneaangiften verleent artikel 68 van dit wetboek de douaneautoriteiten het recht om de door de aangever verstrekte informatie te verifiëren.
37
Gelet op het in de zesde overweging van de considerans van het douanewetboek uitgedrukte doel om de douaneformaliteiten en -controles zoveel mogelijk te beperken, legt dit wetboek de douaneautoriteiten niet de verplichting op om stelselmatig dergelijke verificaties te verrichten. In overeenstemming hiermee bepaalt artikel 71, lid 2, ervan dat indien er geen verificatie van de douaneaangifte wordt uitgevoerd, de toepassing van het bepaalde in de douaneregeling waaronder de goederen worden geplaatst, plaatsvindt aan de hand van de vermeldingen in die aangifte.
38
Het hierboven beschreven stelsel, dat niet verlangt dat de douaneaangiften stelselmatig worden geverifieerd, impliceert dat de aangever de douaneautoriteiten juiste en volledige informatie verstrekt. In artikel 199, lid 1, eerste streepje, van de uitvoeringsverordening heet het namelijk dat de indiening door de aangever of diens vertegenwoordiger van een door hem ondertekende aangifte bij een douanekantoor geldt als het aanvaarden van de aansprakelijkheid overeenkomstig de geldende bepalingen voor de juistheid van de in de aangifte verstrekte gegevens.
39
Zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie, anders dan DP grup voor de verwijzende rechter, heeft uiteengezet, verplicht artikel 63 van het douanewetboek de douaneautoriteiten, wanneer zij een door de aangever of zijn vertegenwoordiger ondertekende aangifte aanvaarden, slechts ertoe te onderzoeken of aan de voorwaarden van deze bepaling en van artikel 62 van dit wetboek is voldaan. Bij de aanvaarding van een douaneaangifte nemen deze autoriteiten bijgevolg geen standpunt in over de juistheid van de door de aangever verstrekte informatie, waarvoor laatstgenoemde zelf verantwoordelijk is. Uit de bewoordingen van artikel 68 van dit wetboek volgt namelijk dat de aanvaarding van de aangifte de douaneautoriteiten niet de mogelijkheid ontneemt om de juistheid van die informatie nadien, en in voorkomend geval zelfs nadat de goederen zijn vrijgegeven, nog te verifiëren.
40
De op de aangever rustende verplichting om juiste informatie te verstrekken, slaat ook op de vaststelling van de juiste postonderverdeling bij de tariefindeling van de goederen (zie naar analogie arrest van 23 mei 1989, Top Hit Holzvertrieb/Commissie, 378/87, Jurispr. blz. 1359, punt 26), waarbij de aangever conform artikel 12 van het douanewetboek bij twijfel de douaneautoriteiten vooraf om een bindende tariefinlichting kan verzoeken.
41
Uitvloeisel van voornoemde verplichting is het beginsel dat de douaneaangifte onherroepelijk wordt zodra zij is aanvaard. Uitzonderingen op dit beginsel zijn in het desbetreffende recht van de Unie strikt geregeld.
42
Zo biedt het douanewetboek de aangever weliswaar niet de mogelijkheid om nietigverklaring van de door hem opgestelde douaneaangifte te vragen, maar kan hij op grond van artikel 66, lid 1, eerste alinea, van dit wetboek de douaneautoriteiten verzoeken, een aangifte die zij reeds hebben aanvaard, ongeldig te maken, mits hij aantoont dat de goederen bij vergissing voor de in deze aangifte genoemde douaneregeling zijn aangegeven of dat, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, de plaatsing van de goederen onder de douaneregeling waarvoor zij zijn aangegeven, niet langer gerechtvaardigd is.
43
Artikel 66, lid 2, van het douanewetboek bepaalt dat de aangifte niet ongeldig wordt gemaakt nadat de goederen zijn vrijgegeven, tenzij in bepaalde gevallen, die in artikel 251 van de uitvoeringsverordening zijn vastgesteld.
44
Uit de formulering van dit artikel 66 volgt dat de aangever, wanneer hij eigener beweging om ongeldigmaking van de douaneaangifte verzoekt, zijn verzoek aan de douaneautoriteiten en niet aan de rechterlijke instanties moet richten.
45
Aan het einde van hun beoordeling moeten de douaneautoriteiten derhalve, behoudens de mogelijkheid van een beroep in rechte, hetzij het verzoek van de aangever bij met redenen omklede beschikking afwijzen, hetzij tot de gevraagde ongeldigmaking overgaan (zie naar analogie arrest van 20 oktober 2005, Overland Footwear, C-468/03, Jurispr. blz. I-8937, punt 50).
46
Met betrekking tot de omstandigheid dat volgens de verwijzende rechter DP grup met het bij hem ingestelde beroep wil voorkomen dat haar mogelijke sancties worden opgelegd wegens de begane inbreuk — het feit namelijk dat de ingevoerde goederen bij het opstellen van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde douaneaangifte onjuist in het douanetarief zijn ingedeeld —, volstaat de vaststelling dat overeenkomstig artikel 66, lid 3, van het douanewetboek de ongeldigmaking van de aangifte niet van invloed is op de toepassing van de geldende strafbepalingen.
47
Wat voorts de door de Varhoven administrativen sad aan de verwijzende rechter gegeven instructies betreft, heeft het Hof geoordeeld dat het recht van de Unie zich ertegen verzet dat een nationale rechterlijke instantie die uitspraak moet doen in een zaak die naar haar is verwezen door een in hoger beroep aangezochte hogere rechterlijke instantie, naar nationaal procesrecht gebonden is aan het rechtsoordeel van die hogere rechterlijke instantie indien zij, gelet op de uitlegging die zij het Hof heeft gevraagd, meent dat bedoeld rechtsoordeel in strijd is met het recht van de Unie (arrest van 5 oktober 2010, Elchinov, C-173/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32).
48
Gelet op een en ander dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat de douanebepalingen van de Unie aldus moeten worden uitgelegd dat een aangever een rechterlijke instantie niet om nietigverklaring van de door hem opgestelde douaneaangifte kan verzoeken, wanneer die door de douaneautoriteiten is aanvaard. Onder de voorwaarden van artikel 66 van het douanewetboek kan de aangever deze autoriteiten echter wel verzoeken, de aangifte ongeldig te maken, ook nadat zij de goederen hebben vrijgegeven. Aan het einde van hun beoordeling moeten de douaneautoriteiten, behoudens de mogelijkheid van een beroep in rechte, hetzij het verzoek van de aangever bij met redenen omklede beschikking afwijzen, hetzij tot de gevraagde ongeldigmaking overgaan.
Kosten
49
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
De douanebepalingen van de Unie moeten aldus worden uitgelegd dat een aangever een rechterlijke instantie niet om nietigverklaring van de door hem opgestelde douaneaangifte kan verzoeken, wanneer die door de douaneautoriteiten is aanvaard. Onder de voorwaarden van artikel 66 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad van 20 november 2006, kan de aangever deze autoriteiten echter wel verzoeken, de aangifte ongeldig te maken, ook nadat zij de goederen hebben vrijgegeven. Aan het einde van hun beoordeling moeten de douaneautoriteiten, behoudens de mogelijkheid van een beroep in rechte, hetzij het verzoek van de aangever bij met redenen omklede beschikking afwijzen, hetzij tot de gevraagde ongeldigmaking overgaan.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑09‑2011