Rb. Zeeland-West-Brabant, 23-07-2015, nr. AWB 14/869
ECLI:NL:RBZWB:2015:4695
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
23-07-2015
- Zaaknummer
AWB 14/869
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:4695, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23‑07‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBZWB:2015:3188, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14‑04‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2015/21.5
NTFR 2015/2755 met annotatie van Drs. N.E. Vis
PFR-Updates.nl 2015-0197
NTFR 2015/1963 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Uitspraak 23‑07‑2015
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Valutatermijncontracten en waardering van de voorraad aardgas. De vorderingen en de afgesloten valutatermijncontracten om de dollarkoersrisico’s van de vorderingen af te dekken zijn samenhangend, zodat deze in samenhang moeten worden gewaardeerd. Voor de definitief vaststaande waardestijging van een van de vorderingen slaagt het beroep van de inspecteur op interne compensatie. Belanghebbende draagt de bewijslast dat de normale voorraad aardgas op de door haar gestelde hoeveelheid moet worden vastgesteld. De rechtbank stelt de normale voorraad in goede justitie vast. Ook voor structurele voorinkopen die zich jaarlijks voordoen en jaarlijks voor wat betreft de hoeveelheid vaststaan maar waarvan de prijs niet vaststaat, kan het ijzerenvoorraadstelsel worden gehanteerd. De rechtbank ziet geen reden om daarbij onderscheid te maken naar gelang de te betalen koopprijs op balansdatum al dan niet vaststaat.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/869
uitspraak van 23 juli 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag vennootschapsbelasting, met aanslagnummer [aanslagnummer].V.86.0112, opgelegd (hierna: de aanslag vennootschapsbelasting), berekend naar een belastbaar bedrag van € 363.194.656. Tegelijkertijd is bij beschikking heffingsrente ten bedrage van € 5.016.902 in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 januari 2014 de aanslag vennootschapsbelasting verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 337.291.796 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 3.997.066.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 14 februari 2014, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. Bij brief van 17 maart 2014 is het beroep nader gemotiveerd. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.5.
Op 11 juni 2015 heeft een onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer plaatsgevonden te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], vergezeld door [A], beiden verbonden aan [kantoornaam gemachtigde], en namens de inspecteur [verweerder]
.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is een besloten vennootschap met als enige aandeelhouder [B AS], gevestigd te [plaats Y], Noorwegen. Belanghebbende maakt deel uit van het [C-concern]. Belanghebbende maakt, als moedermaatschappij, onderdeel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met diverse dochtermaatschappijen, waaronder [D BV] en [E BV].
2.2.
De aangifte vennootschapsbelasting 2008 van de fiscale eenheid is op 13 oktober 2010 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 224.989.804. Door de Belastingdienst is een onderzoek ingesteld naar, onder andere, voornoemde aangifte. In verband met de dreigende termijnoverschrijding is tijdens het onderzoek de onderhavige aanslag vennootschapsbelasting met dagtekening 19 januari 2013 opgelegd. De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van € 363.194.656, met aftrek elders belast van
€ 181.119. Tevens is bij beschikking heffingsrente ten bedrage van € 5.016.902 in rekening gebracht.
2.3.
[D BV] is een tussenholding. [D BV] heeft op
21 april 2008 aan een derde twee deelnemingen verkocht voor in totaal $ 193.000.000, waarbij de schuldig gebleven verkoopsommen zijn omgezet in vorderingen. Dit betreft een vordering van $ 23.340.000, af te lossen op 21 april 2009, en een vordering van $ 169.660.000, met een aflossing in drie termijnen na 2, 3 en 4 jaar. Deze twee vorderingen zijn rentedragend. In de commerciële administratie over het jaar 2008 zijn ongerealiseerde valutawinsten op de vorderingen verwerkt die verband houden met een daling van de wisselkoers van de euro ten opzichte van de dollar in 2008 sinds het ontstaan van de vorderingen per 21 april 2008. In het fiscale vermogen zijn de vorderingen gewaardeerd tegen de historische wisselkoers van 1,5875 (€ 1,- is $ 1,5875), waardoor geen ongerealiseerde valutaresultaten zijn verantwoord in de fiscale winst.
Valutatermijncontract
2.4.
Op 30 mei 2008 heeft [D BV] een valutatermijncontract gesloten met [F] te [plaats Y]. Het contract houdt in de verkoop door [D BV] van $ 193.000.000 per 3 december 2008, tegen een wisselkoers, (de “termijnkoers”), van 1,53501 voor een bedrag van € 125.732.079,92. Op 30 mei 2008 was de wisselkoers 1,5499. Op 3 december 2008 is de actuele wisselkoers verder gedaald naar 1,2823.
Het valutatermijncontract is via “cash-settlement” afgewikkeld; [D BV] heeft het verschil tussen de actuele prijs op basis van de spotkoers (de koers per 30 november 2008 zoals belanghebbende die in de administratie hanteert) van 1,28613 op de einddatum en de termijnkoers van 1,53501, uitkomend op een bedrag van per saldo € 24.330.511, contant betaald. Dit bedrag is als verlies in mindering gebracht op de fiscale winst van de fiscale eenheid over 2008.
2.5.
Op de onder 2.3. vermelde vorderingen van in totaal $ 193.000.000 is, uitgaande van de spotkoers 1,28613 op 3 december 2013, een ongerealiseerde koerswinst behaald van € 25.538.428. Dit is het resultaat over de periode 30 mei 2008 tot en met 30 november 2008. Het verschil met het verlies van € 24.330.510 op het valutatermijncontract is € 1.207.917. Het verschil is veroorzaakt door de opbrengst wegens de rentevergoeding, de “termijnpunten”.
2.6.
Op 3 december 2008 is een tweede valutatermijncontract afgesloten met [F] voor de verkoop van $ 193.000.000 door [D BV] per 21 april 2009, tegen een wisselkoers van 1,2823 voor een bedrag van € 150.510.800,90. Per 31 december 2008 is de wisselkoers gestegen tot 1,4058, waardoor [D BV] op de balansdatum in de commerciële jaarstukken een koerswinst op het tweede contract berekende van € 12.545.498. Deze winst is per 31 december 2008 nog niet gerealiseerd en is daarom door belanghebbende niet bij de fiscale winst geteld. Belanghebbende beoordeelde steeds na afloop van een valutatermijncontract of een nieuw valutatermijncontract zou worden afgesloten. Het was ultimo 2008 nog niet duidelijk of na afloop van dit tweede valutatermijncontract het koersrisico van de dollar opnieuw zou worden afgedekt.
IJzerenvoorraadstelsel
2.7.
[E BV]. is een productievennootschap van kunstmestproducten, ureum en ammoniak. In het productieproces wordt de grondstof aardgas gebruikt, waarvoor gas(levering)contracten worden afgesloten. Het aardgas wordt niet opgeslagen en is dus niet als zelfstandig product aanwezig. Ten aanzien van de voorraad aardgas in halfproducten en voorraden (eerste schijf) wordt het ijzerenvoorraadstelsel gehanteerd en de voorraad berekend via retrogradeberekeningen. Per 31 december 2008 is in de half- en eindproducten een voorraad aardgas aanwezig van 59.037.904 Nm3 (eerste schijf). Dit is lager dan de gehanteerde normale voorraad van 112.138.575 Nm3. Het tekort is 53.100.671 Nm3. Dit tekort wordt tegen de marktprijs van € 0,22138 per Nm3 met een bedrag van € 11.755.427 als manco in mindering gebracht op de waarde van de normale voorraad. De fiscale waarde van de voorraad aardgas per 31 december 2008 bedraagt hierdoor € 6.412.687 minus € 11.755.427 = -/- € 5.342.740.
2.8.
Tot de ijzeren voorraad wordt sinds 1999 ook gerekend de rubriek “aardgas spec 1999” met een hoeveelheid van 350.000.000 Nm3 en een basisprijs van € 0,045496 per Nm3 (tweede schijf). De fiscale waarde van dit deel van de vaste voorraad bedraagt aldus sinds 1999 € 15.923.602. Deze tweede voorraadschijf heeft betrekking op contracten voor de aankoop van aardgas die al zijn afgesloten in het boekjaar maar waarvan betaling en levering plaatsvinden in de eerste drie maanden van het volgende boekjaar. Tot en met 2007 waren bij dergelijke contracten vooraf prijsafspraken gemaakt. In 2008 is in deze contracten weliswaar nog de afnameverplichting van de hoeveelheid gas vastgelegd, maar niet meer een vaste prijs. In het fiscale vermogen ultimo 2008 zijn tevens de afnameverplichtingen verwerkt die samenhangen met deze gascontracten. Deze afnameverplichtingen zijn per 31 december 2008 op basis van de marktprijs van het gas gewaardeerd op € 77.483.000 (350.000.000 Nm3 tegen een actuele prijs van € 0,22138). Per saldo is derhalve uitgegaan van een negatieve waarde van de tweede voorraadschijf van € 61.559.398 (€ 15.923.602 -/- € 77.483.000).
De aanslag
2.9.
De aanslag vennootschapsbelasting is opgelegd met in achtneming van een aantal correcties. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bij brief van 22 januari 2013 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 mei 2013 heeft belanghebbende aan de inspecteur meegedeeld dat correcties in verband met het eerste valutatermijncontract en in verband met de voorraad aardgas eerste schijf en tweede schijf nog in geschil zijn.
2.10.
Het rapport van het onderzoek met dagtekening 11 juni 2013 (hierna: het controlerapport) behoort tot de gedingstukken. In het controlerapport is - kort samengevat - geconcludeerd (a) dat het bedrag dat is betaald voor de cash settlement van het eerste valutatermijncontract (hedge $ 193 mln) niet aftrekbaar is, (b) dat de normale voorraad aardgas voor het ijzerenvoorraadstelsel moet worden verminderd tot € 66.000.000 Nm3 waardoor het manco lager is dan in de aangifte is vermeld en (c) dat het ijzerenvoorraadstelsel niet kan worden toegepast op de tweede schijf. Dat heeft geleid tot de volgende correcties:
Aangegeven belastbaar bedrag € 224.989.804
Niet in geschil € 2.912.775
Correctie hedge $ 193 mln € 24.330.511
Correctie normale voorraad aardgas € 7.575.706
Correctie voorinkopen € 77.483.000
Totaal correcties € 112.301.992
Gecorrigeerd belastbaar bedrag 2008 € 337.291.796
2.11.
Belanghebbende is op 25 juni 2013 gehoord. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 januari 2014 de aanslag vennootschapsbelasting verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 337.291.796, met aftrek elders belast van € 921.641, en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 3.997.066. De inspecteur heeft bij brief van 11 december 2013 de motivering van de uitspraak op bezwaar verstrekt.
2.12.
De inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de correctie voorinkopen (tweede schijf) had moeten worden berekend op € 61.559.398 in plaats van € 77.483.000, zodat het belastbare inkomen moet worden verlaagd met € 15.923.602.
3. Geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag vennootschapsbelasting
tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
1. Is de correctie in verband met het verlies dat is geleden op het eerste valutatermijncontract ten bedrage van € 24.330.511 terecht?
2. Dient met een beroep op interne compensatie een additionele correctie van € 2.891.896 in aanmerking te worden genomen in verband met de waardestijging van de vorderingen die zich heeft voorgedaan sinds hun ontstaan tot 30 mei 2008, de datum waarop het eerste valutatermijncontract tot stand is gekomen?
3. Is de correctie normale voorraad aardgas eerste schijf ten bedrage van € 7.575.706 terecht?
4. Dient de normale voorraad aardgas tweede schijf ten bedrage van € 61.559.398 te vervallen?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag vennootschapsbelasting door het vervallen van de nog in geschil zijnde correcties. De inspecteur concludeert tot gedeeltelijk gegrondverklaring van het beroep vanwege een lagere correctie van de normale voorraad gas tweede schijf.
4. Beoordeling van het geschil
Hedge
Het verlies op het eerste valutatermijncontract van € 24.330.511
4.1.
De vorderingen van in het totaal $ 193.000.000 wegens verkoop van de deelnemingen bestaan uit een vordering van $ 23.340.000 met een looptijd tot 21 april 2009, en een vordering van $ 169.660.000, met een aflossing in drie termijnen na 2, 3 en 4 jaar. Het eerste valutatermijncontract ter grootte van het totale bedrag van de vorderingen van $ 193.000.000 is afgesloten op 30 mei 2008 en liep af op 3 december 2008. Op laatstgenoemde datum is het tweede valutatermijncontract afgesloten met vervaldatum 21 april 2009. Hieruit blijkt dat het eerste valutatermijncontract is afgesloten binnen 2 maanden na het ontstaan van de vorderingen. Dit valutatermijncontract en het nadien in december 2008 gesloten valutatermijncontract betreffen beide exact de bedragen van de genoemde vorderingen tezamen. Het tweede valutatermijncontract is bovendien op dezelfde dag afgesloten als die waarop het eerste valutatermijncontract afliep en dit contract liep exact af op de datum waarop een van de twee vorderingen moest worden afgelost. De rechtbank leidt uit deze feiten in onderling verband bezien, af dat de valutatermijncontracten waren bedoeld om de dollarkoersrisico’s van deze vorderingen tezamen af te dekken. De vorderingen en de valutatermijncontracten zijn dan samenhangend zodat deze in samenhang moeten worden gewaardeerd (vergelijk Hoge Raad, 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:AZ7364, HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AI0670, en Hoge Raad, 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:635). Uit genoemde jurisprudentie blijkt dat daaraan niet afdoet dat er verschillen zijn in looptijd tussen de vorderingen en de valutatermijncontracten.
4.2
Het eerste valutatermijncontract is op 3 december 2008 via “cash-settlement” afgewikkeld. Dat betekent dat het valutaverlies van € 24.330.511 op dit contract definitief is gerealiseerd en bij de fiscale winstbepaling in aanmerking kan worden genomen. Dit verlies wordt evenwel gecompenseerd door de valutawaardestijging van de vorderingen van 30 mei 2008 en 3 december 2008. De rechtbank leidt in het bijzonder uit het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AI0670 af dat de samenhang tussen het valutatermijncontract en de vorderingen met zich meebrengt dat belanghebbende op grond van goed koopmansgebruik de vorderingen met genoemd bedrag moet opwaarderen omdat per saldo over deze periode geen verlies is geleden. Een valutarisico ontstaat eerst in een periode waarin het valutarisico niet meer is afgedekt door middel van een valutatermijncontract.
4.3.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de correctie van € 24.330.511 terecht is aangebracht.
4.4.
De rechtbank verwerpt het beroep van belanghebbende op in rechte te honoreren vertrouwen dat zou zijn gewekt door de brief van de staatssecretaris van financiën van 8 maart 2012, nr. APF 2012/118, gericht aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal betreffende “Fiscale toezeggingen”. Bij deze brief is een bijlage “Notitie goed koopmansgebruik” gevoegd waarin een toelichting wordt gegeven op de werking van goed koopmansgebruik. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aan deze brief met notitie het vertrouwen kon ontlenen dat haar standpunt dat over de waardering van de vorderingen en de valutatermijncontracten zou worden gevolgd. De brief is daarvoor te algemeen van aard. Bovendien is de brief niet aan belanghebbende gericht.
De waardestijging van de vordering van € 2.891.896 tot 30 mei 2008
4.5.
Ten tijde van het afsluiten van het eerste valutatermijncontract op 30 mei 2008 was sprake van een ongerealiseerde valutawinst op de vorderingen van in totaal € 2.891.896. Vanaf 3 december 2008, de datum waarop het tweede valutatermijncontract aansluitend aan de afloop van het eerste valutatermijncontract is afgesloten, stond ten aanzien van de vordering van $ 23.340.000 definitief vast dat op die vordering slechts valutarisico is gelopen tot 30 mei 2008. De vordering liep immers op dezelfde datum af als de sluitingsdatum van het tweede valutatermijncontract, zijnde 21 april 2009. Dit betekent dat de waardestijging van deze vordering tussen haar ontstaan en 30 mei 2008 definitief vaststond in 2008. Bij het ontstaan van deze vordering was de waarde in euro’s € 14.702.362 ($ 23.340.000/1,5875). Op 30 mei 2008 bedroeg de waarde € 15.059.036 ($ 23.340.000/1,5499). De waardestijging over de genoemde periode bedraagt aldus € 356.674. De realiteitszin van goed koopmansgebruik laat het niet toe deze waardestijging in 2008 buiten de fiscale winstbepaling te laten. In zoverre slaagt het beroep van de inspecteur op interne compensatie.
4.6.
Anders ligt het voorgaande ten aanzien van de vordering van $ 169.660.000. Aangezien ultimo 2008 niet vaststond dat het valutarisico gedurende de volledige resterende looptijd zou worden afgedekt, was de waardestijging van deze vordering tot 30 mei 2008 in 2008 nog niet definitief gerealiseerd. Goed koopmansgebruik stond daarom uitstel van winstneming toe. De rechtbank oordeelt daarom dat het beroep op interne compensatie van de inspecteur in zoverre faalt.
IJzerenvoorraadstelsel
Correctie normale voorraad aardgas eerste schijf ten bedrage van € 7.575.706
4.7.
Doel en rechtvaardiging van het ijzerenvoorraadstelsel zijn gelegen in de wens om bij oplopend prijspeil de bij de verkoop van goederen uit de voorraad verkregen opbrengst, voor zover deze moet worden besteed om de voorraad aan te vullen en aldus de onderneming op het bestaande peil te handhaven, voor de winstberekening buiten aanmerking te laten (vergelijk o.a. Hoge Raad 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:AZ7364). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mee brengt dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de normale voorraad aardgas op 112.138.575 Nm3 moet worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende in haar bewijslast niet geslaagd. De verwijzing naar de in de aangifte 2011 vermelde fysiek aanwezige voorraad van 81.202.916 Nm3 en de gemiddelde aanwezige voorraad in de jaren 2011, 2012 en 2013 van 70.000.000 Nm3 is daartoe onvoldoende. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de jaren 2005 tot en met 2008 de verschillen tussen de normale voorraad aardgas en het aardgas dat per jaareinde aanwezig was, de manco’s, structureel en tevens substantieel waren, namelijk 42%, 54%, 36% en 47%. Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat de normale voorraad op 81.000.000 Nm3 gesteld zou moeten worden, maar de juistheid daarvan heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Deze hoeveelheid is geënt op de situatie eind 2011 en dat is niet maatgevend. Aan de andere kant heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat moet worden uitgegaan van een normale voorraad van 66.000.000 Nm3, hetgeen enkel een berekend gemiddelde is over enkele jaren terwijl uit de stukken blijkt dat de werkelijke voorraad in latere jaren weer groter was. Nu geen der partijen de juistheid van zijn of haar standpunt aannemelijk heeft gemaakt, stelt de rechtbank de normale voorraad in goede justitie vast op 71.000.000 Nm3. De in het rapport berekende correctie op grond 66.000.000 Nm3 dient derhalve herrekend te worden als volgt:
Eerste schijf van 71.000.000 Nm3 x (basis)prijs van 0,057185383 is € 4.060.162
Manco (71.000.000 -/- 59.037.904) x prijs van 0,22138 is € 2.648.169 -/-
Fiscale waarde eerste schijf is € 1.411.993.
De fiscale waarde van de eerste schijf bedroeg volgens de aangifte negatief € 5.342.740. De correctie bedraagt aldus € 1.411.993 plus € 5.342.740 is € 6.754.733. De correctie die is aangebracht bij de vaststelling van het belastbare inkomen van € 7.575.706 dient derhalve verminderd te worden tot € 6.754.733, dat is een verschil van € 820.973.
Correctie normale voorraad aardgas tweede schijf ten bedrage van € 61.559.398
4.8.
De door partijen genoemde tweede schijf is het verschil tussen de economische voorraad en de technische voorraad, namelijk de voorinkopen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voornoemd arrest van de Hoge Raad van 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:AZ7364 dat ook voor voorinkopen die zich jaarlijks voordoen en jaarlijks voor wat betreft de hoeveelheid vaststaan maar waarvan de prijs niet vaststaat, het ijzeren voorraadstelsel kan worden gehanteerd. De rechtbank ziet geen reden om daarbij onderscheid te maken naar gelang de te betalen koopprijs op balansdatum al dan niet vaststaat. Belanghebbende heeft daarom terecht het ijzeren voorraadstelsel gehanteerd voor de structurele voorinkopen. De correctie van de normale voorraad aardgas tweede schijf ten bedrage van € 61.559.398 dient derhalve te vervallen.
Conclusie
4.9.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de aanslag vennootschapsbelasting te hoog is vastgesteld. Het vastgestelde belastbare bedrag dient te worden verminderd met € 15.923.602 (zie 2.12) plus € 820.973 (zie 4.7.) plus € 61.559.398 (zie 4.8.) of € 78.303.972. De inspecteur heeft zich beroepen op interne compensatie voor de onder 4.5. vermelde winst van € 356.674; de rechtbank ziet geen reden om dat te weigeren. Het belastbare bedrag zal worden verminderd met € 78.303.972 min € 356.674 of € 77.947.298 tot € 259.344.498.
Heffingsrente
4.10.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen de heffingsrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu het beroep gegrond is, dient de heffingsrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag vennootschapsbelasting.
4.11.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.936 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 2).
Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn niet gesteld.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de aanslag vennootschapsbelasting tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 259.544.774;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.036;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr.dr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Richardson, griffier.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd het proces-verbaal mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Belastbaarheid uitkering uit kapitaalverzekering van vóór 2001. Nu in de polis niet stond dat de uitkering moest worden aangewend voor aflossing van de hypotheek, is geen sprake van een kapitaalverzekering eigen woning. Daaraan doet niet af dat de polis was verpand aan de hypotheekverstrekker en dat de uitkering is gebruikt voor aflossing van de hypotheek. De uitkering is op grond van artikel AM, lid 1 van de Invoeringswet IB 2001 belast in box 1, met toepassing van de artikelen 25 en 26 van de Wet IB 1964.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/6869
uitspraak van 14 april 2015
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 8 oktober 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2010 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv), aanslagnummer [aanslagnummer].H.06 (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en namens de inspecteur [verweerder].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben met ingang van 1 november 1995 een gewijzigde hypotheekovereenkomst afgesloten bij [hypotheekverstrekker] (hierna: [hypotheekverstrekker]) voor een bedrag van fl. 84.816 (€ 38.488). Daarnaast is een levensverzekering afgesloten onder polisnummer [polisnummer] conform de [hypotheekverstrekker-polis] en de daarbij behorende polisvoorwaarden bij [A NV]. Het verzekerde bedrag bedraag fl. 84.816 (€ 38.488).
2.2.
De levensverzekering is verpand aan [hypotheekverstrekker] en zij is als eerst begunstigde aangewezen met betrekking tot de uitkering van de kapitaalverzekering. De levensverzekering is na 1995 niet meer herzien en is na 15 jaar premies betalen op 1 november 2010 geëxpireerd. Belanghebbende heeft op de expiratiedatum een uitkering ontvangen van € 38.488, die gebruikt is voor de aflossing van de hypotheek. Ter zake van de expiratie heeft de verzekeraar naar de belastingdienst een renseignement gestuurd, waarin staat vermeld dat de uitkering voor een bedrag van € 28.134 is vrijgesteld.
2.3.
De inspecteur is afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte ib/pvv 2010 en heeft een deel van de uitkering, groot € 2.949, belast als inkomen uit werk en woning. Het bedrag heeft hij als volgt berekend:
Uitkering: € 38.488
Vrijgesteld: € 28.134
Betaalde premies: € 27.524
Uitkering: € 38.488
Vrijgesteld: € 28.134 -/-
Bovenmatig deel € 10.354
Uitkering € 38.488
Betaalde premies € 27.524 -/-
Rente € 10.964
Belast is: € 10.964/€ 38.488 * € 10.354 = € 2.949
2.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
2.5.
In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de kapitaalverzekering een kapitaalverzekering eigen woning is in de zin van artikel 3.116 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
2.6.
Ingevolge lid 2 van artikel 3.116 Wet IB 2001 (tekst 2010) is – voor zover hier van belang- van een kapitaalverzekering eigen woning sprake zolang de verzekeringnemer of zijn partner een eigen woning heeft en in de overeenkomst is bepaald dat de begunstigde de uitkering zal aanwenden ter aflossing van de eigen woningschuld.
2.7.
In lid 1 van artikel 3.118 Wet IB 2001 (tekst 2010) is bepaald – voor zover van belang- dat de rente die is begrepen in de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning, voor zover deze uitkering niet meer bedraagt dan € 34.100, niet als voordeel uit kapitaalverzekering wordt aangemerkt indien ter zake van de verzekering ten minste 15 jaar jaarlijkse premies zijn voldaan.
2.8.
De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op voormelde vrijstelling kapitaalverzekering eigen woning in de zin van artikel 3.118 Wet IB 2001. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hierin niet is geslaagd en overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heef niet aannemelijk gemaakt dat een clausule als vermeld in punt 2.6. in de verzekeringsovereenkomst is opgenomen. Belanghebbende heeft geen verzekeringsovereenkomst overgelegd of dit anderszins aannemelijk gemaakt. De verzekeringsmaatschappij heeft aan de belastingdienst (via een renseignement) doorgegeven dat van de uitkering slechts € 28.134 is vrijgesteld en daaruit kan worden afgeleid dat de betreffende clausule niet in de overeenkomst stond, anders was immers de uitkering tot een bedrag van € 34.100 vrijgesteld geweest.
In de hypotheekovereenkomst van [hypotheekverstrekker] staat het volgende met betrekking tot de aflossing van de hypotheek vermeld. “Het [hypotheekverstrekker] is verplicht al hetgeen hij uit genoemde polis(sen) van levensverzekering al verkrijgen, zowel bij verschuldigd worden van de verzekerde bedragen als bij aankoop, aan te wenden tot vermindering van de door geldnemer verschuldigde hoofdsom of restant daarvan alsmede renten, boeten en kosten, terwijl een eventueel restant van de uitkering zal worden uitbetaald aan de door de geldnemer zelf aangewezen begunstigde(n).” Het voorgaande leidt er weliswaar toe dat de kapitaaluitkering moet worden aangewend voor de aflossing van de hypotheek, maar leidt niet tot de vrijstelling als vermeld in 2.7. In de wet staat uitdrukkelijk dat de in 2.6. vermelde clausule in de verzekeringsovereenkomst zelf moet staan. Dat is hier niet het geval.
2.9.
De inspecteur heeft het bedrag van € 2.949 gelet op het voorgaande dan terecht belast. Die belastingheffing vloeit voort uit de volgende bepalingen:
2.9.1.
Artikel AL, lid 1 van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001(hierna: Inv. Wet IB 2001) luidt (voor zover van belang) als volgt:
“1. Voor de bepaling van het inkomen uit een op 31 december 2000 bestaande levensverzekering waarbij een kapitaal is verzekerd, blijven de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing zoals die luidden op 31 december 2000. De eerste volzin is niet van toepassing indien voor de levensverzekering tenminste vijftienjaar jaarlijkse premies zijn voldaan waarbij de hoogste premie niet meer heeft bedragen dan het tienvoud van de laagste. “
2.9.2.
Artikel AM, lid 1 en lid 2 van de Inv. Wet IB 2001 luiden als volgt:
“1. De rente begrepen in een op of na 1 januari 2001 genoten kapitaaluitkering uit levensverzekering ter zake van een in onderdeel AL, eerste lid, tweede volzin, bedoelde levensverzekering- voor zover deze rente volgens de bepalingen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze luidden op 31 december 2000, tot de inkomsten uit vermogen worden gerekend- wordt voor toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking genomen als inkomen uit werk en woning. Artikel 25, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, is daarbij overeenkomstig van toepassing.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ter zake van een levensverzekering die op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn partner met ingang van de inwerkingtreding van deze wet wordt aangemerkt als kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.116 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Op het verzoek, dat uiterlijk bij de aangifte over het kalenderjaar 2001 moet worden gedaan, kan niet worden teruggekomen.”
2.9.3.
In artikel 25, lid 1, onderdeel c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 ( hierna: Wet IB 1964) was bepaald dat de rente begrepen in kapitaaluitkeringen uit levensverzekering belast was als inkomsten uit vermogen. Ingevolge lid 5 werd de rente begrepen in een kapitaalverzekering gesteld op het bedrag waarmee de uitkering overtrof hetgeen ter zake van verzekering aan premies was voldaan. Artikel 26, lid 2, onderdeel b van de Wet IB 1964 bepaalde dat bij 15 jaar premies betalen een bedrag van fl. 62.000 (€ 28.134) was vrijgesteld.
2.10.
Nu er geen sprake is van een kapitaalverzekering eigen woning in de zin van artikel 3.116 Wet IB 2001, is op de uitkering van de kapitaalverzekering het overgangsrecht van artikel AM, lid 1 Inv. Wet IB 2001 van toepassing. In dit artikel is bepaald dat artikel 25 Wet IB 1964 van toepassing is op uitkeringen na 2000. Nu belanghebbende 15 jaar premies heeft voldaan, is ingevolge artikel 26, lid 2, onderdeel b van de Wet IB 1964 een vrijstelling van
fl. 62.000 (€ 28.134) van toepassing.
2.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de uitkering voor het juiste bedrag bij belanghebbende belast als inkomen uit werk en woning en is de aanslag tot het juiste bedrag vastgesteld.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2015 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.