RVR 2019/44
Oneerlijk beding. Is een beding in de huurovereenkomst dat de bewijslast met betrekking tot het hoofdverblijf op de huurder legt oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en derhalve nietig?
Hof Amsterdam 02-04-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1109
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
2 april 2019
- Magistraten
Mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.C.W. Rang, E.A. Minderhoud
- Zaaknummer
200.237.670/01
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS56899:1
- Vakgebied(en)
Huurrecht / Huur van woonruimte
- Brondocumenten
ECLI:NL:GHAMS:2019:1109, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑04‑2019
- Wetingang
Art. 6:265, 7:244 BW; art. 150 Rv; Richtlijn 93/13/EEG
Essentie
Huur woonruimte. Bewijslast hoofdverblijf huurder. Oneerlijk beding.
Is een beding in de huurovereenkomst dat de bewijslast met betrekking tot het hoofdverblijf op de huurder legt oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en derhalve nietig?
Samenvatting
Geïntimeerde huurt sinds 1 december 2008 een vijfkamerwoning van Eigen Haard. In artikel 10 lid 2 van de op de huurovereenkomst toepasselijke Algemene bepalingen (“AB”) is bepaald dat huurder het gehuurde gedurende de huurtijd bij voortduring zelf bewoont en er zijn hoofdverblijf heeft en dat de bewijslast van het hebben van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.