Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/10.2.3
10.2.3 Bewijs- en vormvoorschriften
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS385940:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie over dit vormvereiste de door UNCITRAL opgestelde 'Recommendation regarding the inter-pretation of article II (2) and article VII (1) of the Convention on the Recognition and Enforcement of Foreign Arbitral Awards (New York, 1958)' uit 2006, waarin wordt aangegeven dat de opsomming in art. II lid 2 Verdrag van New York als niet-limitatief moet worden uitgelegd. Zie ook Meijer 2011, p. 541 e.v.
Kamerstukken 11 1983/84, 18 464, nr. 3 (MvT), p. 6.
Zie ook Meijer 2011, p. 400-401.
Meijer 2011, p. 401-402.
Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 62 (prorogatie); Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), p. 64 (sprongcassatie).
Hiervoor is opgemerkt dat procesovereenkomsten in principe vormvrij tot stand komen. Op dit beginsel is in een aantal gevallen een uitzondering gemaakt. Zo is op grond van artikel II Verdrag van New York voor de overeenkomst tot arbitrage een geschrift vereist.1Artikel 1021 Rv kent een bewijsvoorschrift: bepaald is dat de overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard. Eenzelfde bepaling is in artikel 8 lid 5 Rv opgenomen met betrekking tot de internationale forumkeuze en in artikel 108 lid 3 Rv met betrekking tot de interne forumkeuze.
In de parlementaire geschiedenis bij invoering van de arbitragewetgeving wordt opgemerkt dat dit bewijsvoorschrift gerechtvaardigd wordt door de belangrijke gevolgen van de overeenkomst tot arbitrage: de overeenkomst leidt immers tot onbevoegdheid van de overheidsrechter.2 Er wordt hiermee afstand gedaan van het door artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter.3 Meijer noemt als andere doelstellingen van dit bewijsvoorschrift het bevorderen van de waarheidsvinding, het bevorderen van de rechtszekerheid, het bevorderen van de procesefficiency en het beschermen van partijen, en met name de zwakke partij, tegen overijling.4 Er zijn dus legitieme redenen voor deze afwijking van de regeling zoals gegeven in het burgerlijk recht.
Bij de invoering van het nieuwe BW is een aantal vormvoorschriften komen te vervallen. Zo gold vroeger voor de prorogatie en de sprongcassatie de eis van een akte, maar dit vormvoorschrift is afgeschaft aangezien anders dan bij de dading, ook in het kader van de vaststellingsovereenkomst niet langer de eis van geschrift werd gesteld. Bovendien wilde de wetgever sprongcassatie makkelijker maken, omdat hier met het oog op de rechtsvragen die zouden kunnen rijzen na invoering van het nieuwe BW meer behoefte aan zou bestaan.5