HR, 12-04-2011, nr. 09/02702
ECLI:NL:HR:2011:BP6019
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-04-2011
- Zaaknummer
09/02702
- LJN
BP6019
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP6019, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑04‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP6019
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Ontvankelijkheid cassatieberoep. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN AD5163. In aanmerking genomen dat uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat het door betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven adres door het latere, bij het instellen van cassatie door de raadsman van betrokkene opgegeven adres is achterhaald, behoefde het eerste adres niet te worden aangemerkt als een adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van betrokkene zou kunnen gelden. Het voorgaande brengt mee dat de aanzegging als bedoeld in art. 435.1 Sv op 11 januari 2010 rechtsgeldig is betekend, zodat de in art. 437.2 Sv genoemde termijn van 60 dagen voor het indienen van middelen van cassatie, die op grond van art. 511h Sv ook van toepassing is in ontnemingszaken, op 12 maart 2010 is verstreken. Nu betrokkene eerst op 15 maart 2010 door zijn raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is bedoeld voorschrift niet in acht genomen, zodat betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
12 april 2011
Strafkamer
nr. 09/02702
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 april 2009, nummer 22/004357-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
{Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene.
Mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, heeft een schriftuur ingediend.
De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Tot de stukken van het geding behoren:
(i) een proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2009, inhoudende dat de betrokkene aldaar heeft verklaard te wonen te "[a-straat 1] op [woonplaats A]" en voorts inhoudende dat de betrokkene werd bijgestaan door
mr. H.M.G. Peters als raadsvrouwe;
(ii) een "akte cassatie" inhoudende dat op 29 april 2009 mr. M.D. Sint Nicolaas, advocaat te 's-Gravenhage, namens de betrokkene beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het Hof. Deze akte houdt in als adres van de betrokkene: [b-straat 1A], [0000 AA], [woonplaats B];
(iii) een akte van uitreiking van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, inhoudende dat die aanzegging, na vergeefse aanbieding op het hiervoor onder (ii) vermelde adres, op 11 januari 2010 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is, en dat op
11 januari 2010 een afschrift van de aanzegging op de voet van art. 588a Sv als gewone brief is verzonden aan het hiervoor onder (ii) vermelde adres;
(iv) een aan de aanzegging gehecht GBA-overzicht van 11 januari 2010, inhoudende dat de betrokkene van 20 januari 2006 tot 30 augustus 2007 ingeschreven stond in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Rotterdam op het adres [b-straat 1A], [0000 AA] te [woonplaats B], en dat van de betrokkene sedert 30 augustus 2007 geen vaste woon- of verblijfplaats bekend is.
2.2. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv wordt een gerechtelijke mededeling, waaronder begrepen de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, uitgereikt aan de griffier indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de GBA noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is. Onbekendheid van een feitelijke woon- of verblijfplaats kan evenwel niet worden aangenomen, indien niet is getracht de uitreiking van de mededeling te doen plaatsvinden op het uit de stukken blijkend - voor de hand liggend en niet door een latere opgave achterhaald - adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de betrokkene zou kunnen gelden (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.24 sub b).
2.3. In aanmerking genomen dat uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat het door de betrokkene ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven adres "[a-straat 1] op [woonplaats A]" door het latere, bij het instellen van cassatie door de raadsman van de betrokkene opgegeven adres "[b-straat 1A], [0000 AA] te [woonplaats B]" is achterhaald, behoefde het eerstgenoemde adres niet te worden aangemerkt als een adres dat redelijkerwijs als feitelijke woon- of verblijfplaats van de betrokkene zou kunnen gelden.
2.4. Het voorgaande brengt mee dat de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv op 11 januari 2010 rechtsgeldig is betekend, zodat de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn van zestig dagen voor het indienen van middelen van cassatie, die op grond van art. 511h Sv ook van toepassing is in ontnemingszaken, op 12 maart 2010 is verstreken. Nu de betrokkene eerst op 15 maart 2010 door zijn raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is bedoeld voorschrift niet in acht genomen, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 april 2011.