Procestaal: Litouws.
HvJ EU, 21-01-2016, nr. C-359/14, nr. C-475/14
ECLI:EU:C:2016:40
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21-01-2016
- Magistraten
L. Bay Larsen, J. Malenovský, M. Safjan, S. Prechal, K. Jürimäe
- Zaaknummer
C-359/14
C-475/14
- Conclusie
E. Sharpston
- Roepnaam
ERGO Insurance
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2016:40, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑01‑2016
ECLI:EU:C:2015:630, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 24‑09‑2015
Uitspraak 21‑01‑2016
L. Bay Larsen, J. Malenovský, M. Safjan, S. Prechal, K. Jürimäe
Partij(en)
In de gevoegde zaken C-359/14 en C-475/14,*
betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door respectievelijk de Vilniaus miesto apylinkės teismas (rechtbank van het district Vilnius, Litouwen) en de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hooggerechtshof van Litouwen) bij beslissingen van 15 juli en 8 oktober 2014, ingekomen bij het Hof op 23 juli en 17 oktober 2014, in de procedures
‘ERGO Insurance’ SE, vertegenwoordigd door ‘ERGO Insurance’ SE Lietuvis filialas,
tegen
‘If P&C Insurance’ AS, vertegenwoordigd door ‘IF P&C Insurance’ AS filialas (C-359/14),
en
‘Gjensidige Baltic’ AAS, vertegenwoordigd door ‘Gjensidige Baltic’ AAS Lietuvos filialas,
tegen
‘PZU Lietuva’ UAB DK (C-475/14),
wijst
HET HOF (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: L. Bay Larsen, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, J. Malenovský, M. Safjan (rapporteur), S. Prechal en K. Jürimäe, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
‘ERGO Insurance’ SE, optredend via ‘ERGO Insurance’ SE Lietuvos filialas, vertegenwoordigd door M. Navickas, advokatas,
- —
‘Gjensidige Baltic’ AAS, optredend via ‘Gjensidige Baltic’ AAS Lietuvos filialas, vertegenwoordigd door A. Rjabovs,
- —
‘If P&C Insurance’ AS, optredend via ‘If P&C Insurance’ AS filialas, vertegenwoordigd door A. Kunčiuvienė,
- —
de Litouwse regering, vertegenwoordigd door R. Krasuckaitė, G. Taluntytė en D. Kriaučiūnas als gemachtigden,
- —
de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Steiblytė en M. Wilderspin als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 september 2015,
het navolgende
Arrest
1
De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 14, onder b), van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263, blz. 11), alsmede van de verordeningen (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6; hierna: ‘Rome I-verordening’) en (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199, blz. 40; hierna: ‘Rome II-verordening’)
2
Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen respectievelijk ‘ERGO Insurance’ SE en ‘If P&C Insurance’ AS, en ‘Gjensidige Baltic’ AAS (hierna: ‘Gjensidige Baltic’) en ‘PZU Lietuva’ UAB DK (hierna: ‘PZU Lietuva’), verzekeringsmaatschappijen, inzake het recht dat van toepassing is op regresvorderingen die tussen deze partijen zijn ingediend naar aanleiding van verkeersongevallen die zich in Duitsland hebben voorgedaan.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Rome I-verordening
3
Overweging 7 van de Rome I-verordening luidt als volgt:
‘Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van de verordening moeten stroken met verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [(PB L 12, blz. 1; hierna: ‘Brussel I’)] en de [Rome II-]verordening.’
4
Artikel 1, lid 1, van de Rome I-verordening omschrijft de werkingssfeer ervan als volgt:
‘Deze verordening is, in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken.
Zij is in het bijzonder niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken.’
5
Artikel 4 van deze verordening, met het opschrift ‘Het recht, dat bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen toepasselijk is’, bepaalt:
- ‘1.
Bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 en onverminderd de artikelen 5 tot en met 8, wordt het op de overeenkomst toepasselijke recht als volgt vastgesteld:
- a)
de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft;
- b)
de overeenkomst inzake dienstverlening wordt beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft;
- c)
de overeenkomst die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur van een onroerend goed tot onderwerp heeft, wordt beheerst door het recht van het land waar het onroerend goed is gelegen;
- d)
niettegenstaande punt c), wordt de huurovereenkomst van een onroerend goed voor tijdelijk particulier gebruik met een duur van ten hoogste zes opeenvolgende maanden beheerst door het recht van het land waar de verhuurder zijn gewone verblijfplaats heeft, mits de huurder een natuurlijke persoon is en zijn gewone verblijfplaats heeft in hetzelfde land;
- e)
de franchiseovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de franchisenemer zijn gewone verblijfplaats heeft;
- f)
de distributieovereenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de distributeur zijn gewone verblijfplaats heeft;
- g)
een overeenkomst met betrekking tot de veiling van goederen wordt beheerst door het recht van het land waar de veiling plaatsvindt, indien die plaats kan worden bepaald;
- h)
een overeenkomst die overeenkomstig niet-discretionaire regels is gesloten in het kader van een multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden met betrekking tot financiële instrumenten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 17, van richtlijn 2004/39/EG samenbrengt of het samenbrengen daarvan vergemakkelijkt, en die wordt beheerst door één recht, wordt beheerst door dat recht.
- 2.
Indien de overeenkomst niet onder lid 1 valt of de bestanddelen van de overeenkomst onder meer dan een van de punten a) tot en met h) van lid 1 vallen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft.
- 3.
Indien uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het in lid 1 of lid 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.
- 4.
Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 1 of lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.’
6
Artikel 7 van deze verordening, met het opschrift ‘Verzekeringsovereenkomsten’, luidt als volgt:
- ‘1.
Dit artikel is van toepassing op overeenkomsten als bedoeld in lid 2, ongeacht of het gedekte risico al dan niet is gelegen in een lidstaat, en voor alle andere verzekeringsovereenkomsten ter dekking van risico's die zijn gelegen op het grondgebied van de lidstaten. Dit artikel is niet van toepassing op herverzekeringsovereenkomsten.
- 2.
Een verzekeringsovereenkomst ter dekking van een groot risico als omschreven in artikel 5, letter d), van de Eerste richtlijn (73/239/EEG) van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche [(PB L 228, blz. 3), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 (PB L 323, blz. 1)], wordt beheerst door het in overeenstemming met artikel 3 van deze verordening door de partijen gekozen recht.
Voor zover het toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt de verzekeringsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de verzekeraar zijn gewone verblijfplaats heeft. Indien uit alle omstandigheden van het geval blijkt dat de overeenkomst kennelijk nauwer verbonden is met een ander land, is het recht van dat andere land van toepassing.
[…]
- 6.
Voor de doeleinden van dit artikel wordt het land waar het risico is gelegen vastgesteld in overeenstemming met artikel 2, onder d), van de Tweede richtlijn (88/357/EEG) van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en tot vaststelling van de bepalingen ter vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten [(PB L172, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB L 149, blz. 14)], en, in geval van de levensverzekeringsbranche, is het land waar het risico is gelegen het land van de verbintenis in de zin van artikel 1, lid 1, onder g), van richtlijn 2002/83/EG.’
7
Artikel 15 van deze verordening, met het opschrift ‘Wettelijke subrogatie’, luidt als volgt:
‘Indien een persoon (‘de schuldeiser’) een vordering uit overeenkomst heeft jegens een andere persoon (‘de schuldenaar’) en een derde verplicht is de schuldeiser te voldoen, dan wel deze reeds door de derde op grond van deze verplichting is voldaan, bepaalt het recht dat op de verplichting van de derde van toepassing is, of en in welke mate de derde jegens de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar had overeenkomstig het recht dat hun betrekkingen beheerst.’
8
Artikel 16 van de Rome I-verordening, met het opschrift ‘Hoofdelijke schuldenaars’, bepaalt:
‘Indien een schuldeiser een vordering heeft op verscheidene, voor dezelfde schuldvordering aansprakelijke schuldenaren, van wie er één de vordering reeds geheel of ten dele heeft voldaan, dan beheerst het recht dat op de verbintenis van deze schuldenaar jegens de schuldeiser van toepassing is, het recht van regres van deze schuldenaar op de andere schuldenaren. De andere schuldenaren kunnen zich beroepen op de weren die zij tegen de schuldeiser zouden kunnen aanvoeren op grond van het recht dat hun verbintenissen jegens de schuldeiser beheerst.’
9
Artikel 23 van deze verordening, met het opschrift ‘Verhouding tot andere bepalingen van Gemeenschapsrecht’, bepaalt:
‘Met uitzondering van artikel 7 laat deze verordening onverlet de toepassing van de in de bepalingen van het Gemeenschapsrecht vervatte en op bepaalde gebieden geldende regels inzake het toepasselijk recht op verbintenissen uit overeenkomst.’
Rome II-verordening
10
Overweging 7 van de Rome II-verordening luidt als volgt:
‘Het materiële toepassingsgebied en de bepalingen van de verordening moeten stroken met [de Brussel I-]verordening […], en met de instrumenten betreffende het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.’
11
Artikel 4 van deze verordening, met als opschrift ‘Algemene regel’, luidt als volgt:
- ‘1.
Tenzij in deze verordening anders bepaald, is het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
- 2.
Indien evenwel degene wiens aansprakelijkheid in het geding is, en degene die schade lijdt, beiden hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land hebben op het tijdstip waarop de schade zich voordoet, is het recht van dat land van toepassing.
- 3.
Indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst.’
12
Artikel 15 van de Rome II-verordening, met als opschrift ‘Werkingssfeer van het toepasselijke recht’, bepaalt:
‘Het recht dat krachtens deze verordening op de niet-contractuele verbintenis van toepassing is, regelt met name:
- a)
de grond en de omvang van de aansprakelijkheid, waaronder begrepen het vaststellen wie voor een handeling aansprakelijk gesteld kan worden;
- b)
de gronden tot uitsluiting van aansprakelijkheid, alsook elke beperking en verdeling van de aansprakelijkheid;
[…]’
13
Artikel 18 van deze verordening, met het opschrift ‘Rechtstreekse vordering op de verzekeraar van de aansprakelijke persoon’, bepaalt:
‘Degene die schade heeft geleden, kan zijn vordering rechtstreeks tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon instellen, indien het op de niet-contractuele verbintenis toepasselijke recht of het op het verzekeringscontract toepasselijke recht hierin voorziet’.
14
Artikel 19 van deze verordening, met het opschrift ‘Subrogatie’, luidt als volgt:
‘In het geval dat een persoon (‘de schuldeiser’) een niet-contractuele vordering heeft jegens een andere persoon (‘de schuldenaar’) en een derde verplicht is de schuldeiser te voldoen of de schuldeiser reeds heeft voldaan, bepaalt het recht dat op de verplichting van de derde jegens de schuldeiser van toepassing is, of en in welke mate de derde tegen de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar heeft overeenkomstig het recht dat op hun betrekkingen van toepassing is’.
15
Artikel 20 van de Rome II-verordening, met het opschrift ‘Meervoudige aansprakelijkheid’, bepaalt:
‘In het geval dat een schuldeiser een vordering heeft op verscheidene voor dezelfde vordering aansprakelijke schuldenaren, van wie er één de schuld reeds geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, wordt het recht van deze schuldenaar om van de andere schuldenaren vergoeding te eisen, beheerst door het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis van deze schuldenaar jegens de schuldeiser’.
16
Artikel 27 van deze verordening, met het opschrift ‘Verhouding tot andere bepalingen van Gemeenschapsrecht’, bepaalt:
‘Deze verordening laat onverlet de toepassing van de in de bepalingen van Gemeenschapsrecht vervatte en op bepaalde gebieden geldende regels inzake het toepasselijke recht op niet-contractuele verbintenissen.’
Richtlijn 2009/103
17
Overweging 26 van richtlijn 2009/103 luidt als volgt:
‘In het belang van de verzekerde moet elke polis tegen betaling van één enkele premie in elke lidstaat de door diens wet voorgeschreven dekking verschaffen, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het motorrijtuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.’
18
Artikel 3 van deze richtlijn, met het opschrift ‘Verplichte motorrijtuigenverzekering’, bepaalt in de derde alinea ervan:
‘Iedere lidstaat treft de nodige maatregelen opdat door de verzekeringsovereenkomst eveneens worden gedekt:
- a)
de schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de andere lidstaten, overeenkomstig de in deze staten geldende wettelijke regelingen;
[…]’
19
Artikel 14 van deze richtlijn, met het opschrift ‘Eén enkele premie’, luidt als volgt:
‘De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle polissen in het kader van de verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering met betrekking tot de deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer:
- a)
tegen betaling van één enkele premie en gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst dekking verschaffen voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap, met inbegrip van de perioden waarin het motorrijtuig zich, gedurende de looptijd van de overeenkomst, in een andere lidstaat bevindt; en
- b)
tegen betaling van diezelfde premie, in elke lidstaat de bij diens wet voorgeschreven dekking verschaffen, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het motorrijtuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.’
Litouws recht
20
Het bepaalde in richtlijn 2009/103 is in het nationale recht omgezet in de wet op de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (TPVCAPDĮ) van 5 maart 2004 (Žin., 2004, nr. 46-1498), zoals gewijzigd bij wet nr. X-1137 van 17 mei 2007 (Žin., 2007, nr. 61-2340; hierna: ‘wet betreffende de verplichte verzekering’).
21
Artikel 10, lid 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering, met het opschrift ‘Territoriale werkingssfeer van de verzekeringsovereenkomst’, bepaalt:
‘Na betaling van de (totale) enkele premie, biedt de verzekeringsovereenkomst [van een motorrijtuig dat gewoonlijk is gestald op het Litouwse grondgebied] of de verzekeringsovereenkomst voor het grensgebied, gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst, met inbegrip van iedere keer dat het motorrijtuig gedurende de looptijd van de overeenkomst in andere lidstaten van de Unie verblijft, in elke lidstaat de door diens wetgeving inzake de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering met betrekking tot de deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer vereiste dekking, of de uit deze wet voortvloeiende dekking, indien laatstgenoemde dekking hoger is. […]’
22
Artikel 11 van de wet betreffende de verplichte verzekering, met het opschrift ‘Verzekerde bedragen en verzekeringspremies’, luidt als volgt:
‘[…]
- 3.
Wanneer schade is veroorzaakt in een andere lidstaat, gelden voor de door de verzekeraar uitbetaalde schadeloosstelling de dekkingsniveaus die door deze lidstaat wettelijk zijn vastgesteld of de in lid 1 van dit artikel genoemde dekkingsniveaus indien deze hoger zijn.
[…]’
23
Artikel 16 van deze wet, met het opschrift ‘Beginselen inzake de betaling van de schadeloosstelling’, bepaalt in lid 1 ervan:
‘De schadevergoeding wordt uitgekeerd door de verantwoordelijke verzekeraar of door het Bureau indien de houder van het motorrijtuig wettelijk aansprakelijk is voor schade die aan een derde is veroorzaakt. De verzekeringsuitkering wordt betaald overeenkomstig het recht betreffende de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven van de lidstaat waar het verkeersongeval zich heeft voorgedaan.
[…]’
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
Zaak C-359/14
24
Op 1 september 2011 is in de omgeving van Mannheim (Duitsland) een vrachtwagencombinatie bestaande uit een trekker met aanhanger op de weg gekanteld toen dit motorrijtuig aan het omkeren was. Op grond van de vaststellingen van de politieagenten die op de plaats van het ongeval aanwezig waren, is de chauffeur van de trekker aansprakelijk gesteld voor het ongeval. De verzekeraar van dit motorrijtuig, het filiaal van ‘ERGO Insurance’ SE, heeft de slachtoffers van dit ongeval een schadevergoeding van 7 760,02 Litouwse litas (LTL) (ongeveer 2 255 EUR) uitgekeerd. Deze verzekeraar heeft vervolgens bij de verwijzende rechterlijke instantie een vordering ingediend tot veroordeling van de verzekeraar van de aanhanger, te weten het filiaal van ‘If P&C Insurance’ AS, tot betaling van de helft van de verzekeringsuitkering die hij had moeten betalen, op grond dat deze hoofdelijk voor de veroorzaakte schade aansprakelijk was.
25
Volgens de verwijzende rechterlijke instantie bestaat er onzekerheid over de vaststelling van het recht dat op het geschil tussen de twee verzekeraars van toepassing is.
26
In deze omstandigheden heeft de Vilniaus miesto apylinkės teismas de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 4, lid 4, van de Rome I-verordening, waarin is bepaald dat ‘[i]ndien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 1 of lid 2 [van dit artikel 4] kan worden vastgesteld, […] de overeenkomst [wordt] beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is’, aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding het Duitse recht moet worden toegepast?
- 2)
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet het beginsel dat is neergelegd in artikel 4 van de Rome II-verordening dan aldus worden uitgelegd dat het op het geschil tussen de verzekeraar van de trekker en de verzekeraar van de aanhanger toepasselijke recht, in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding, moet worden bepaald overeenkomstig het recht van het land waar de door het verkeersongeval veroorzaakte schade is ingetreden?’
Zaak C-475/14
27
Tijdens een verkeersongeval dat op 21 januari 2011 in Duitsland heeft plaatsgevonden, heeft een vrachtwagencombinatie bestaande uit een trekker met aanhanger, de goederen van derden beschadigd. De trekker was op dat moment voor de wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij het Litouwse filiaal van Gjensidige Baltic. De aanhanger was verzekerd in het kader van een met PZU Lietuva gesloten overeenkomst ter verzekering van de wettelijke aansprakelijkheid.
28
Gjensidige Baltic heeft naar aanleiding van claims die de slachtoffers van dit ongeval in Duitsland hadden ingediend, verzekeringsuitkeringen betaald ten belope van 4 331,05 LTL (ongeveer 1 254,36 EUR). Gjensidige Baltic is van mening dat zij, omdat deze uitkering de volledige schade dekte die door deze slachtoffers was geleden, een regresvordering kon instellen tegen PZU Lietuva ter vergoeding van de helft van dat bedrag, zijnde 2 165,53 LTL (ongeveer 629 EUR).
29
Bij vonnis van 2 januari 2013 heeft de Vilniaus miesto apylinkės teismas (rechtbank van het district Vilnius) de vordering van Gjensidige Baltic toegewezen. Zij heeft PZU Lietuva ertoe veroordeeld Gjensidige Baltic de verzekeringsuitkering te vergoeden ter hoogte van een bedrag ad 2 165,53 LTL, vermeerderd met de rente tegen een jaarlijkse rentevoet van 6 %. Volgens deze rechterlijke instantie was, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening, het Duitse recht van toepassing op een niet-contractuele verbintenis uit onrechtmatige daad. Krachtens het Duitse recht moest de aansprakelijkheid voor schade die naar aanleiding van een verkeersongeval door een motorrijtuig met aanhanger is veroorzaakt, worden gedeeld. Wanneer de schade door een van de verzekeraars is vergoed, mag deze de helft van het bedrag vorderen van een andere verzekeraar.
30
Bij arrest van 8 november 2013 heeft de Vilniaus apygardos teismas (gerechtshof te Vilnius) het vonnis van de Vilniaus miesto apylinkės teismas (rechtbank van het district Vilnius) vernietigd en de regresvordering van Gjensidige Baltic afgewezen. De rechterlijke instantie in hoger beroep heeft vastgesteld dat de vragen in verband met de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van het voertuig aanleiding kan geven, in casu moesten worden beslecht op basis van de verplichte verzekering voor wettelijke aansprakelijkheid waartoe het rijden van het voertuig aanleiding kan geven, en dat de bepalingen van de Rome II-verordening niet van toepassing waren. Aangezien in het hoofdgeding een verplichte verzekeringsovereenkomst was gesloten, kon de aan de orde zijnde situatie niet onder de wettelijke aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad vallen. Deze rechterlijke instantie was van oordeel dat de verbintenis van PZU Lietuva voortvloeide uit de verplichte verzekeringsovereenkomst en stelde vast dat het Litouwse recht van toepassing was.
31
Het door Gjensidige Baltic bij de verwijzende rechterlijke instantie ingestelde cassatieberoep strekt tot vernietiging van dat arrest en tot bekrachtiging van het vonnis van 2 januari 2013 van de Vilniaus miesto apylinkės teismas (rechtbank van het district Vilnius).
32
De verwijzende rechterlijke instantie merkt op dat het geding hoofdzakelijk betrekking heeft op de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen de respectieve verzekeraars van de trekker en van de aanhanger en op de vaststelling van het recht dat op deze verhouding van toepassing is. Deze kwalificatie is bepalend voor het geding, omdat in de Litouwse en de Duitse rechtsorde verschillende beginselen gelden voor de verdeling van de aansprakelijkheid tussen de verzekeraar van de trekker en de verzekeraar van de aanhanger wanneer de schade wordt veroorzaakt door een gekoppeld voertuig.
33
Voorts moet worden uitgemaakt of, zoals Gjensidige Baltic stelt, artikel 14, onder b), van richtlijn 2009/103 een collisieregel vaststelt op grond waarvan het recht van de plaats van het ongeval van toepassing is op een geding tussen verzekeraars als dat in het hoofdgeding.
34
In deze omstandigheden heeft de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hooggerechtshof van Litouwen) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Stelt artikel 14, onder b), van richtlijn 2009/103 een collisieregel vast, die ratione personae niet alleen moet worden toegepast op de slachtoffers van verkeersongevallen, maar ook ter vaststelling van het recht dat van toepassing is op de verhouding tussen de verzekeraars van de motorrijtuigen die schade hebben veroorzaakt, en gaat het hier om een bijzondere bepaling ten opzichte van de collisieregels die zijn neergelegd in de Rome I- en Rome II-verordeningen?
- 2)
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, valt de betrekking tussen de verzekeraars in onderhavige zaak dan onder het begrip ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van artikel 1, lid 1, van de Rome I-verordening? Indien de betrekking tussen de verzekeraars onder het begrip ‘verbintenis uit overeenkomst’ valt, valt die rechtsbetrekking dan onder de categorie van verzekeringsovereenkomsten en moet het daarvoor geldende recht dan worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 7 van de Rome I-verordening?
- 3)
Indien de eerste twee vragen ontkennend worden beantwoord, valt in geval van een regresvordering de betrekking tussen de verzekeraars van motorrijtuigen met aanhangers dan onder het begrip ‘niet-contractuele verbintenissen’ in de zin van de Rome II-verordening en moet deze betrekking dan, met het oog op de vaststelling van het toepasselijke recht overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de Rome II-verordening, worden beschouwd als een afgeleide rechtsbetrekking die voortvloeit uit het verkeersongeval (schadetoebrengend feit)? Moeten, in een geval zoals in de onderhavige zaak, de verzekeraars van aan elkaar gekoppelde voertuigen worden beschouwd als schuldenaren die aansprakelijk zijn voor dezelfde verbintenis in de zin van artikel 20 van de Rome II-verordening en moet het recht dat op de betrekking tussen beide van toepassing is, worden bepaald in overeenstemming met die regel?’
35
Bij beschikking van de president van het Hof van 19 november 2014 zijn de zaken C-359/14 en C-475/14 gevoegd voor de mondelinge behandeling en voor het arrest.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
36
Met hun vragen, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wensen de verwijzende rechterlijke instanties in wezen te vernemen hoe de Rome I- en Rome II-verordeningen alsook richtlijn 2009/103 moeten worden uitgelegd om vast te stellen welk rechtsstelsel van toepassing is of welke rechtsstelsels van toepassing zijn in het kader van een regresvordering van de verzekeraar van een trekker, die het slachtoffer van een door de bestuurder van dit voertuig veroorzaakt ongeval schadeloos heeft gesteld, op de verzekeraar van de aanhanger die bij dit ongeval werd getrokken.
37
Er zij aan herinnerd dat de Rome I- en de Rome II-verordeningen blijkens de artikelen 1 ervan, de collisieregels hebben geharmoniseerd die in burgerlijke zaken en in handelszaken van toepassing zijn op respectievelijk verbintenissen uit overeenkomst en niet-contractuele verbintenissen. Het recht dat op deze twee categorieën verbintenissen van toepassing is, moet worden vastgesteld aan de hand van de bepalingen die in een van beide verordeningen zijn vastgesteld, onverminderd echter de in de artikelen 23 en 25 van de Rome I-verordening, alsmede in de artikelen 27 en 28 van de Rome II-verordening bedoelde regels.
38
Wat dit laatst punt betreft, moet enerzijds, in antwoord op de vraag van de Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hooggerechtshof van Litouwen) in zaak C-475/14, worden opgemerkt dat artikel 14, onder b), van richtlijn 2009/103 met betrekking tot regresvorderingen tussen verzekeraars geen bijzondere collisieregel bevat ten opzichte van de collisieregels die zijn neergelegd in de Rome I- en Rome II-verordeningen en derhalve niet voldoet aan de voorwaarden van respectievelijk artikel 23 van de Rome I-verordening en artikel 27 van de Rome II-verordening.
39
Richtlijn 2009/103 verplicht de lidstaten maatregelen te treffen die waarborgen dat het slachtoffer van een verkeersongeval en de houder van het motorvoertuig dat bij dit ongeval is betrokken, zijn beschermd. Deze richtlijn heeft, volgens overweging 12 ervan, tot algemeen doel de bescherming van de slachtoffers van ongevallen te waarborgen door ervoor te zorgen dat zij voor een minimumbedrag zijn verzekerd.
40
Uit de tekst, noch uit de doelstellingen van richtlijn 2009/103 komt naar voren dat deze tot doel heeft collisieregels vast te stellen.
41
Meer bepaald verplicht artikel 14 van deze richtlijn, gelezen in samenhang met overweging 26 ervan, de lidstaten slechts de nodige maatregelen te nemen opdat alle verzekeringen voor motorvoertuigen, tegen betaling van één enkele premie, dekking verschaffen voor het gehele grondgebied van de Europese Unie gedurende de looptijd van de overeenkomst en, tegen betaling van diezelfde premie, in elke lidstaat de bij diens wet voorgeschreven dekking verschaffen dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.
42
Deze bepaling heeft dus uitsluitend betrekking op de territoriale reikwijdte en het dekkingsniveau dat de verzekeraar moet verschaffen om een passende bescherming van slachtoffers van verkeersongevallen te waarborgen. Hieruit kan geen regel worden afgeleid volgens welke de wetgeving van de lidstaat die aldus is vastgesteld, de verdeling van de aansprakelijkheid tussen verzekeraars zou regelen.
43
Wat, anderzijds, de respectieve toepassingsgebieden van de Rome I- en Rome II-verordeningen betreft, moeten de hierin genoemde begrippen ‘verbintenis uit overeenkomst’ en ‘verbintenis uit onrechtmatige daad’ autonoom worden uitgelegd onder verwijzing naar de opzet en de doelstellingen van deze verordeningen (zie naar analogie arrest ÖFAB, C-147/12, EU:C:2013:490, punt 27). Zoals uit overweging 7 van elk van deze twee verordeningen blijkt, moet tevens rekening worden gehouden met de doelstelling, de toepassing van deze twee verordeningen onderling te laten stroken, maar ook met de toepassing van de Brussel I-verordening, die meer bepaald in artikel 5 ervan, onderscheid maakt tussen verbintenissen uit overeenkomt en verbintenissen uit onrechtmatige daad.
44
Uit de rechtspraak van het Hof inzake deze laatste verordening komt naar voren dat alleen een door een persoon tegenover een andere persoon vrijwillig aangegane juridische verbintenis waarop de vordering van de verzoeker berust, onder de ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van artikel 5, punt 1, van deze verordening valt (zie arrest Kolassa, C-375/13, EU:C:2015:37, punt 39). Naar analogie, en in overeenstemming met het in punt 43 van het onderhavige arrest genoemde streven naar samenhang, moet worden geoordeeld dat het begrip ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van artikel 1 van de Rome I-verordening duidt op een door een persoon tegenover een andere persoon vrijwillig aangegane juridische verbintenis.
45
Wat het begrip ‘niet-contractuele verbintenis’ in de zin van de Rome I-verordening betreft, moet eraan worden herinnerd dat het begrip ‘verbintenis uit onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 3, van de Brussel I-verordening elke vordering omvat die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van punt 1 van dat artikel 5 (arrest ÖFAB, C-147/12, EU:C:2013:490, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Voorts moet worden opgemerkt dat de Rome II-verordening, zoals blijkt uit artikel 2 ervan, van toepassing is op verbintenissen die het gevolg zijn van schade, namelijk elk gevolg dat voortvloeit uit een onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, zaakwaarneming of precontractuele aansprakelijkheid.
46
Gelet op een en ander moet onder een ‘niet-contractuele verbintenis’ in de zin van de Rome II-verordening worden verstaan een verbintenis die voortvloeit uit een van de in artikel 2 van deze verordening genoemde en in het voorgaande punt aangehaalde gebeurtenissen.
47
In het onderhavige geval blijkt uit de verwijzingsbeslissingen dat er verbintenissen uit overeenkomst in de zin van de Rome I-verordening bestaan tussen de verzekeraars en, respectievelijk, de houders of de bestuurders van de trekker en de houders van de aanhanger. Daarentegen ontbreekt elke contractuele verbintenis tussen de twee verzekeraars.
48
Bovendien hangen het bestaan en de omvang van de verplichting tot schadeloosstelling van de slachtoffers die in het hoofdgeding aan de orde zijn, in de eerste plaats af van de wijze waarop de verkeersongevallen waardoor die schade is veroorzaakt, worden beoordeeld. Deze beoordelingen, die naar de aard ervan op het gebied van de onrechtmatige daad liggen, staan los van de contractuele betrekking tussen de verzekeraars en hun respectieve verzekerden.
49
Met betrekking tot de mogelijkheid voor de verzekeraar van een trekker die een slachtoffer schadeloos heeft gesteld voor alle schade die dit slachtoffer heeft geleden naar aanleiding van een ongeval waarbij zowel deze trekker als de hieraan bevestigde aanhanger waren betrokken, om een regresvordering in te stellen tegen de verzekeraar van de aanhanger, moet het volgende worden opgemerkt.
50
Ten eerste kan de verzekeraar van een trekker waarvan de bestuurder een ongeval heeft veroorzaakt, het recht om regres uit te oefenen op de verzekeraar van de getrokken aanhanger niet ontlenen aan de verzekeringsovereenkomst, maar vereist dit dat de houder van deze aanhanger tegelijkertijd jegens datzelfde slachtoffer aansprakelijk is uit onrechtmatige daad.
51
Opgemerkt moet dus worden dat een dergelijke op de houder van de aanhanger rustende schadevergoedingsplicht moet worden beschouwd als een ‘niet-contractuele verbintenis’ in de zin van artikel 1 van de Rome II-verordening. Bijgevolg moet het recht dat op deze verbintenis van toepassing is, dus aan de hand van deze verordening worden vastgesteld.
52
Volgens artikel 4 van deze verordening is, tenzij in deze verordening anders is bepaald, het recht van het land waar de schade zich heeft voorgedaan, van toepassing op een onrechtmatige daad, te weten, in de hoofdgedingen, dat van het land waar de rechtstreeks uit het ongeval voortvloeiende schade zich voordoet (zie in die zin arrest Lazar, C-350/14, EU:C:2015:802, punt 24). Volgens artikel 15, onder a) en b), van de Rome II-verordening regelt dit recht de grond en de omvang van de aansprakelijkheid, alsmede de gronden tot verdeling van deze aansprakelijkheid.
53
Bijgevolg moeten de schuldenaren van de verplichting tot schadeloosstelling van het slachtoffer, alsmede, in voorkomend geval, de respectieve bijdragen van de houder van de aanhanger en de houder of de bestuurder van de trekker aan de schade van het slachtoffer, worden bepaald aan de hand van het recht van de plaats waar de rechtstreekse schade zich heeft voorgedaan, in casu het Duitse recht.
54
Ten tweede moet eraan worden herinnerd dat de verplichting van een verzekeraar tot vergoeding van de schade die aan een slachtoffer is veroorzaakt, niet voortvloeit uit de schade die aan het slachtoffer is veroorzaakt, maar uit de overeenkomst tussen hem en de aansprakelijke verzekerde. Een dergelijke schadeloosstelling vindt haar oorsprong dus in een contractuele verbintenis, zodat overeenkomstig het bepaalde in de Rome I-verordening moet worden vastgesteld welk recht op een dergelijke verbintenis van toepassing is.
55
Aan de hand van het recht dat van toepassing is op respectievelijk de verzekeringsovereenkomst van de trekkers, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, en die van de aanhangers die hieraan waren bevestigd, dient dus te worden onderzocht of de verzekeraars van deze twee soorten voertuigen overeenkomstig genoemde overeenkomsten daadwerkelijk verplicht waren tot schadeloosstelling van de slachtoffers van een door deze voertuigen veroorzaakt ongeval.
56
Ten derde dient met betrekking tot de vraag of de verzekeraar van een trekker die een slachtoffer schadeloos heeft gesteld, in voorkomend geval een regresvordering kan instellen tegen de verzekeraar van de aanhanger, te worden opgemerkt dat artikel 19 van de Rome II-verordening een onderscheid maakt tussen de kwesties die onder de regeling voor de onrechtmatige daad vallen, en die welke onder de regeling voor contractuele verbintenissen vallen. Deze bepaling is met name van toepassing op de situatie waarin een derde, te weten de verzekeraar, ter nakoming van de verplichting om een slachtoffer van een ongeval schadeloos te stellen, een schadevergoeding heeft uitgekeerd aan het slachtoffer, dat op grond van een verbintenis uit onrechtmatige daad een schuldvordering heeft op de bestuurder of de houder van een motorvoertuig.
57
Meer in het bijzonder bepaalt artikel 19 van de Rome II-verordening dat in dit geval de kwestie van een eventuele subrogatie in de rechten van het slachtoffer wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de verplichting van de derde, te weten de verzekeraar van de wettelijke aansprakelijkheid, om dit slachtoffer schadeloos te stellen.
58
Zo hangen de verplichting van de verzekeraar tot dekking van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde jegens het slachtoffer, welke voortvloeit uit de met de verzekerde gesloten verzekeringsovereenkomst, en de voorwaarden waaronder de verzekeraar de rechten van het slachtoffer van het ongeval kan uitoefenen tegen degenen die voor het ongeval aansprakelijk zijn, af van het nationale recht dat die verzekeringsovereenkomst beheerst en wordt vastgesteld op basis van artikel 7 van de Rome I-verordening.
59
De artikelen 4 en volgende van de Rome II-verordening blijven overeenkomstig dit artikel 19 echter van toepassing op het recht dat van toepassing is om vast te stellen wie aansprakelijk kunnen worden gesteld, alsook op een eventuele verdeling van de aansprakelijkheid tussen deze personen en hun respectieve verzekeraars.
60
Met name moet worden geoordeeld dat in het geval waarin volgens het recht dat krachtens laatstgenoemde bepalingen van de Rome II-verordening van toepassing is, het slachtoffer van een verkeersongeval dat door een trekker met aanhanger is veroorzaakt, zowel ten aanzien van de houder van de aanhanger als ten aanzien van de verzekeraar van deze laatste rechten kan doen gelden, voor de verzekeraar van de trekker, nadat deze het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, regres openstaat tegen de verzekeraar van de aanhanger, voor zover de verzekeraar volgens het recht dat volgens artikel 7 van de Rome I-verordening op de verzekeringsovereenkomst van toepassing is, kan worden gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer.
61
Het staat dan ook aan de verwijzende rechterlijke instanties om eerst overeenkomstig het recht dat krachtens de Rome II-verordening van toepassing is, vast te stellen hoe de aan de slachtoffers uit te keren schadevergoeding moet worden verdeeld tussen de bestuurder en de houder van de trekker enerzijds en de houder van de aanhanger anderzijds.
62
Vervolgens moet overeenkomstig artikel 7 van de Rome I-verordening worden vastgesteld welk recht van toepassing is op de verzekeringsovereenkomsten die tussen verzoekers in het hoofdgeding en hun respectieve verzekerde zijn gesloten, om uit te maken of en in welke mate deze verzekeraars bij wege van subrogatie de rechten van het slachtoffer kunnen uitoefenen tegen de verzekeraar van de aanhanger.
63
Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 14, onder b), van richtlijn 2003/109 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling geen bijzondere collisieregel bevat om vast te stellen welk recht van toepassing is op een regresvordering tussen verzekeraars in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding.
64
De Rome I-verordening en de Rome II-verordening moeten aldus worden uitgelegd dat het recht dat van toepassing is op een regresvordering van de verzekeraar van een trekker die de slachtoffers van een ongeval dat door de bestuurder van dat voertuig is veroorzaakt, schadeloos heeft gesteld, op de verzekeraar van de aanhanger die tijdens dit ongeval werd getrokken, volgens artikel 7 van de Rome I-verordening wordt bepaald, indien de regels inzake de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad die krachtens de artikelen 4 en volgende van de Rome II-verordening op dit ongeval van toepassing zijn, voorzien in een verdeling van de verplichting tot schadevergoeding.
Kosten
65
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 14, onder b), van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling geen bijzondere collisieregel bevat om vast te stellen welk recht van toepassing is op een regresvordering tussen verzekeraars in omstandigheden als aan de orde in het hoofdgeding.
Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) en verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) moeten aldus worden uitgelegd dat het recht dat van toepassing is op een regresvordering van de verzekeraar van een trekker die de slachtoffers van een ongeval dat door de bestuurder van dat voertuig is veroorzaakt, schadeloos heeft gesteld, op de verzekeraar van de aanhanger die tijdens dit ongeval werd getrokken, volgens artikel 7 van verordening nr. 593/2008 wordt bepaald, indien de regels inzake de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad die krachtens de artikelen 4 en volgende van verordening nr. 864/2007 op dit ongeval van toepassing zijn, voorzien in een verdeling van de verplichting tot schadevergoeding.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑01‑2016
Conclusie 24‑09‑2015
E. Sharpston
Partij(en)
Gevoegde zaken C-359/14 en C-475/141.
ERGO Insurance SE, optredend via haar filiaal ERGO Insurance SE Lietuvos filialas
tegen
If P&C Insurance AS, optredend via haar filiaal If P&C Insurance AS filialas
[verzoek van de Vilniaus miesto apylinkės teismas (Litouwen) om een prejudiciële beslissing]
en
AAS Gjensidige Baltic, optredend via haar filiaal AAS ‘Gjensidige Baltic’ Lietuvos filialas
tegen
UAB DK ‘PZU Lietuva’
[verzoek van het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (Litouwen) om een prejudiciële beslissing]
1.
Een vrachtwagen met oplegger is betrokken bij een verkeersongeval in een lidstaat, maar deze beide voertuigen zijn geregistreerd in een andere lidstaat, waar zij bij twee verschillende verzekeringsmaatschappijen zijn verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid. De verzekeraar van de vrachtwagen (de trekker) betaalt de volledige schadevergoeding die het slachtoffer wegens het ongeval toekomt. Die verzekeraar vordert vervolgens een gedeelte van die betaling terug (een regresactie) van de verzekeraar van de oplegger (de aanhanger).
2.
Met deze verzoeken om een prejudiciële beslissing beogen de twee verwijzende rechterlijke instanties te vernemen of een dergelijke regresactie onder de werkingssfeer valt van Unieregels die het toepasselijke recht in burgerlijke en handelszaken bepalen en, zo ja, welke regels van toepassing zijn. Zaak C-359/14 is voorgelegd door de Vilniaus miesto apylinkės teismas (arrondissementsrechtbank van de stad Vilnius) en zaak C-475/14 is voorgelegd door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas (hooggerechtshof van Litouwen). Beide werpen belangrijke vragen op met betrekking tot de werkingssfeer en de uitlegging van Uniewetgeving die collisieregels harmoniseert, namelijk de verordeningen Rome I2. en Rome II3.. Tevens rijst de vraag, of richtlijn 2009/103/EG4. in dit kader bijzondere regels introduceert om het toepasselijke recht vast te stellen bij ongevallen met motorrijtuigen.
Rechtskader
Het systeem voor de harmonisering van het internationaal privaatrecht in burgerlijke en handelszaken
3.
In het kader van de harmonisering tussen de lidstaten, van het internationaal privaatrecht in burgerlijke en handelszaken stelde het Executieverdrag5. regels vast met betrekking tot de staat waarvan de rechter bevoegd is kennis te nemen van grensoverschrijdende geschillen en daarover een beslissing te nemen. Dat verdrag werd vervangen door de ‘Brussel I-verordening’6.. Om het harmoniseringsproces te vervolgen werd het verdrag van Rome7. gesloten. De volgende fase was het aannemen van twee verordeningen (bekend als Rome I en Rome II) om te verzekeren dat in een geval van conflicterende rechtsregels in de gehele Europese Unie dezelfde regels worden toegepast bij het aanwijzen van het nationale recht dat op de procedure van toepassing is, ongeacht de lidstaat van de rechter bij wie de zaak wordt aangebracht. Onder de voornaamste doelstellingen van Rome I en Rome II vallen het garanderen van de goede werking van de interne markt, het bevorderen van de voorspelbaarheid van de uitslag van rechtsgedingen, zekerheid omtrent het toepasselijke recht en het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen.8.
4.
Beide verordeningen hebben bepaalde beginselen gemeen, waaronder het doel dat de materiële werkingssfeer en de uitlegging ervan zowel met elkaar als met Brussel I moeten stroken.9. Het is ook verenigbaar met de twee verordeningen dat andere bepalingen van Unierecht collisieregels vaststellen voor specifieke terreinen.10.
Rome I
5.
Rome I is, ‘[…] in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken’.11.
6.
De algemene regel is dat overeenkomsten worden beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen.12.
7.
Wanneer het toepasselijke recht niet door de partijen is gekozen, wordt het recht dat de overeenkomst beheerst in beginsel bepaald door de algemene regels van artikel 4. Artikel 4, lid 1, stelt regels vast voor het bepalen van het toepasselijke recht met betrekking tot bepaalde specifieke typen overeenkomsten. Andere of hybride typen overeenkomsten worden op grond van artikel 4, lid 2, beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. Onder andere omstandigheden wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst is verbonden (artikel 4, leden 3 en 4).
8.
Overige specifieke typen overeenkomsten worden in de artikelen 5 tot en met 8 behandeld. Artikel 7 betreft het toepasselijke recht met betrekking tot verzekeringsovereenkomsten. Artikel 7, lid 3, bepaalt dat voor de in dat lid bedoelde overeenkomsten, de partijen alleen voor bepaalde rechtstelsels overeenkomstig artikel 3 mogen kiezen. Daartoe behoren het recht van het land waar het risico is gelegen op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten [artikel 7, lid 3, onder a)] en het recht van het land waar de polishouder zijn gewone verblijfplaats heeft [artikel 7, lid 3, onder b)]. Artikel 7, lid 4, stelt aanvullende regels vast voor verzekeringsovereenkomsten voor de dekking van risico's waarvoor een lidstaat een verplichting oplegt om een verzekering af te sluiten.13.
9.
Het opschrift van artikel 15 luidt ‘Wettelijke subrogatie’. Het bepaalt het volgende: ‘Indien een persoon (‘de schuldeiser’) een vordering uit overeenkomst heeft jegens een andere persoon (‘de schuldenaar’) en een derde verplicht is de schuldeiser te voldoen, dan wel deze reeds door de derde op grond van deze verplichting is voldaan, bepaalt het recht dat op de verplichting van de derde van toepassing is, of en in welke mate de derde jegens de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar had overeenkomstig het recht dat hun betrekkingen beheerst.’
10.
Artikel 16 luidt als volgt: ‘Indien een schuldeiser een vordering heeft op verscheidene, voor dezelfde schuldvordering aansprakelijke schuldenaren, van wie er één de vordering reeds geheel of ten dele heeft voldaan, dan beheerst het recht dat op de verbintenis van deze schuldenaar jegens de schuldeiser van toepassing is, het recht van regres van deze schuldenaar op de andere schuldenaren. De andere schuldenaren kunnen zich beroepen op de weren die zij tegen de schuldeiser zouden kunnen aanvoeren op grond van het recht dat hun verbintenissen jegens de schuldeiser beheerst.’
Rome II
11.
Rome II is ‘in de gevallen waarin tussen de rechtsstelsels van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op niet-contractuele verbintenissen in burgerlijke en in handelszaken.’14.
12.
Hoofdstuk II heeft als opschrift: ‘Onrechtmatige daad’. Artikel 4, lid 1, stelt de algemene regel vast dat ‘het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht [is] van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.’ Regels voor bijzondere niet-contractuele verbintenissen zijn opgenomen in de artikelen 5 tot en met 12.15.
13.
Artikel 18 bepaalt dat een slachtoffer een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeraar van degene die aansprakelijk is. Het bepaalt het volgende: ‘Degene die schade heeft geleden, kan zijn vordering rechtstreeks tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon instellen, indien het op de niet-contractuele verbintenis toepasselijke recht of het op het verzekeringscontract toepasselijke recht hierin voorziet.’
14.
Bepaalde gemeenschappelijke regels zijn in hoofdstuk V neergelegd, waaronder bepalingen met betrekking tot subrogatie in artikel 19 en vorderingen inzake meervoudige aansprakelijkheid in artikel 20. Die bepalingen komen overeen met de tekst van de artikelen 15 en 16 van Rome I.
Richtlijn 2009/103
15.
Richtlijn 2009/103 codificeert de richtlijnen betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven. Op grond van de richtlijn dienen voertuigen waarvoor de verplichte motorrijtuigenverzekering geldt, te zijn verzekerd voor autorijden in de gehele Europese Unie. De volgende overwegingen van de considerans van de richtlijn zijn van belang. Volgens overweging 12 vormt de verplichting van de lidstaten om de verzekeringsdekking te waarborgen een belangrijk element ter bescherming van de slachtoffers. Overweging 26 stelt het volgende: ‘In het belang van de verzekerde moet elke polis tegen betaling van één enkele premie in elke lidstaat de door diens wet voorgeschreven dekking verschaffen, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.’
16.
Voertuigen worden omschreven als ‘alle rij- of voertuigen die bestemd zijn om zich anders dan langs spoorstaven over de grond te bewegen en die door een mechanische kracht kunnen worden gedreven, alsmede al dan niet aan de rij- of voertuigen gekoppelde aanhangwagens en opleggers’.16.
17.
In artikel 3 luidt het algemene beginsel dat iedere lidstaat de nodige maatregelen moet treffen, opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt.17.
18.
Artikel 14 bepaalt het volgende:
‘De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat alle polissen in het kader van de verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering met betrekking tot de deelneming van voertuigen aan het verkeer:
- a)
tegen betaling van één enkele premie en gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst dekking verschaffen voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap, met inbegrip van de perioden waarin het voertuig zich, gedurende de looptijd van de overeenkomst, in een andere lidstaat bevindt; en
- b)
tegen betaling van diezelfde premie, in elke lidstaat de bij diens wet voorgeschreven dekking verschaffen, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.’
Litouws recht
19.
Artikel 16 van wet nr. 1X-378 van 14 juni 2001 inzake de verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, heeft als opschrift ‘Beginselen van schadevergoeding’. Op grond van artikel 16, lid 1, is de verantwoordelijke verzekeraar of het Bureau verplicht om schadevergoeding te betalen als de gebruiker van het motorrijtuig wettelijk aansprakelijk is voor schade die is berokkend aan een derde. De schadevergoeding wordt uitbetaald in overeenstemming met de wetgeving tot regeling van de verplichte wettelijke aansprakelijkheidsverzekering waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven van de staat waar het verkeersongeval plaatsvond. Overeenkomstig artikel 16, lid 5, is de algemene regel dat de schade die is veroorzaakt door een aanhanger wordt vergoed op grond van de verzekeringsovereenkomst waarbij de trekker was gedekt, indien de twee voertuigen ten tijde van het verkeersongeval aan elkaar waren gekoppeld. Op grond van de overeenkomst waarbij de aanhanger was gedekt, wordt slechts vergoeding betaald indien de twee voertuigen losgekoppeld raakten en de gebruiker van de aanhanger wettelijk aansprakelijk is voor de veroorzaakte schade.
Duits recht
20.
De verwijzende rechter in zaak C-475/14 legt uit dat in het Litouwse recht en het Duitse recht verschillende beginselen gelden met betrekking tot het toewijzen van aansprakelijkheid aan de verzekeraar van de trekker en aan de verzekeraar van de aanhanger in gevallen waarin de schade bij een verkeersongeval wordt veroorzaakt door een dergelijke combinatie van voertuigen. Onder het Litouwse recht gelden de hierboven uiteengezette regels. Onder het Duitse recht dienen de verzekeraar van de trekker en van de aanhanger ieder vijftig procent van de schade die door de gecombineerde voertuigen is veroorzaakt, te vergoeden — ongeacht of de aanhanger tijdens het ongeval losgekoppeld raakte van de trekker —, tenzij de verzekerde partijen anders overeen zijn gekomen.18. Daarnaast bestaan er verschillen tussen het Litouwse en het Duitse recht met betrekking tot de termijnen waarbinnen een regresvordering kan worden ingediend.
Feiten, procesverloop en prejudiciële vragen
Zaak C-359/14
21.
Op 1 september 2011 raakte in de omgeving van Mannheim (Duitsland) een vrachtwagen met een daaraan vastgemaakte oplegger tijdens het keren in een smalle straat van de weg en kantelde, waarbij een schade werd veroorzaakt van 2 247,45 EUR (7 760,02 LTL). De politie van Cochem (Duitsland) heeft vastgesteld dat de bestuurder van de vrachtwagen verantwoordelijk was voor het ongeval en aansprakelijk voor de veroorzaakte schade. Ten tijde van het ongeval was de wettelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of rechtmatige gebruiker van de vrachtwagen gedekt door de verplichte aansprakelijkheidsverzekering die was afgesloten bij ERGO SE (hierna: ‘ERGO’), terwijl de oplegger was verzekerd bij een filiaal van If P&C Insurance AS (hierna: ‘If P&C’). Beide verzekeringsmaatschappijen oefenen hun activiteiten gewoonlijk uit in Litouwen. ERGO heeft de schade van het ongeval vergoed. Daarna heeft zij in Litouwen een vordering in rechte ingesteld, waarbij zij betoogde dat If P&C hoofdelijk aansprakelijk is voor vergoeding van de geleden schade.
22.
De Vilniaus miesto apylinkės teismas zet uiteen dat het hooggerechtshof van Litouwen heeft geoordeeld dat de rechtsbetrekking tussen de verzekeraar van een trekker en de verzekeraar van een aanhanger contractueel van aard is in een geval waarin de vraag aan de orde is of eerstgenoemde verzekeraar een recht van regres heeft op laatstgenoemde. De verwijzende rechter twijfelt evenwel aan die zienswijze, aangezien de begrippen contractuele en niet-contractuele verhouding in het Unierecht autonome begrippen zijn. Voorts is geen sprake van een schriftelijke of mondelinge overeenkomst tussen de twee verzekeraars. In dergelijke omstandigheden is het ook onduidelijk of het recht dat in onderhavige zaak van toepassing is (Duits recht of Litouws recht) moet worden vastgesteld in overeenstemming met Rome II.
Zaak C-475/14
23.
Op 21 januari 2011 vond in Duitsland een verkeersongeval plaats, waarbij een vrachtwagen met oplegger schade veroorzaakte aan eigendom van een derde. Ten tijde van het ongeval werd de wettelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of rechtmatige gebruiker van de vrachtwagen gedekt door het Litouwse filiaal van AAS Gjensidige Baltic (hierna: ‘Gjensidige Baltic’), terwijl de oplegger was verzekerd bij UAB DK PZU Lietuva (hierna: ‘UAB’). De Duitse vertegenwoordigers van het slachtoffer stelden een vordering in en Gjensidige Baltic heeft een schadevergoeding van 1 254,36 EUR (4 331,05 LTL) uitgekeerd. Gjensidige Baltic heeft toen geprobeerd om de helft van die schadevergoeding, namelijk 672,02 EUR (2 165,53 LTL), te verhalen op de verzekeraar van de vrachtwagen. Een geschil ontstond met betrekking tot het recht (Duits dan wel Litouws) dat van toepassing is op het regresrecht van Gjensidige Baltic alsook over de vraag of die verzekeraar alleen of hoofdelijk met UAB aansprakelijk is.
24.
De arrondissementsrechtbank van de stad Vilnius heeft de vordering van Gjensidige Baltic toegewezen. Zij heeft geoordeeld dat, aangezien de door het verkeerongeval veroorzaakte schade intrad in Duitsland, Duits recht van toepassing was op de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit de onrechtmatige daad, in overeenstemming met artikel 4, lid 1, van Rome II. Het Vilniaus apygardos teismas (gerechtshof Vilnius) heeft dat vonnis vernietigd. Gjensidige Baltic heeft daarop een beroep in cassatie ingesteld bij het hooggerechtshof van Litouwen. Laatstgenoemde is van oordeel dat het geding voornamelijk betrekking heeft op de vraag hoe de verhouding tussen de verzekeraar van de trekker en die van de aanhanger moet worden gecategoriseerd en welk recht (Duits dan wel Litouws) op die verhouding van toepassing is.
25.
De verwijzende rechter acht het van belang dat wordt nagegaan of artikel 14, onder b), van richtlijn 2009/103 niet alleen in gevallen betreffende de bescherming van slachtoffers van verkeersongevallen moet worden beschouwd als een regel voor de vaststelling van het toepasselijke recht, maar tevens bij een regresvordering van een verzekeraar in het geval van een verkeersongeval waarbij een aan elkaar gekoppelde trekker en aanhanger betrokken is.
26.
In verband hiermee zijn aan het Hof in deze twee zaken de volgende prejudiciële vragen gesteld.
In zaak C-359/14 vraagt de Vilniaus miesto apylinkės teismas het volgende:
- ‘1.
Moet artikel 4, lid 4, van [Rome I], waarin is bepaald dat ‘[i]ndien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 1 of lid 2 kan worden vastgesteld, de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is’, aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als die van het hoofdgeding het Duitse recht moet worden toegepast?
- 2.
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet het beginsel dat is neergelegd in artikel 4 van [Rome II] aldus worden uitgelegd dat het op het geschil tussen de verzekeraar van de vrachtwagen en de verzekeraar van de oplegger toepasselijke recht, in omstandigheden als die van het hoofdgeding, moet worden bepaald overeenkomstig het recht van het land waar de door het verkeersongeval veroorzaakte schade is ingetreden?’
In zaak C-475/14 vraagt het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas het volgende:
- ‘1.
Stelt artikel 14, onder b), van [richtlijn 2009/103] een collisieregel vast, die ratione personae niet alleen moet worden toegepast op de slachtoffers van verkeersongevallen, maar ook op de verzekeraars van het voertuig dat verantwoordelijk is voor de schade die bij het ongeval werd veroorzaakt, opdat het voor hen geldende recht kan worden vastgesteld, en gaat het hier om een bijzondere bepaling met betrekking tot de regels over geldend recht, zoals neergelegd in [Rome I en Rome II?]
- 2.
Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet worden nagegaan of de rechtsbetrekkingen tussen de verzekeraars in onderhavige zaak vallen onder het begrip ‘contractuele verbintenissen’ in de zin van artikel 1, lid 1, van [Rome I]. Indien de rechtsbetrekkingen tussen de verzekeraars onder het begrip ‘contractuele verbintenissen’ vallen, is dan de vraag van belang of die betrekkingen vallen onder de categorie van verzekeringsovereenkomsten (rechtsbetrekkingen) en of het daarvoor geldende recht moet worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 7 van [Rome I].
- 3.
Indien de eerste twee vragen ontkennend worden beantwoord, is het van belang dat wordt nagegaan of, ingeval van een vordering tot regres, de rechtsbetrekkingen tussen de verzekeraars van aan elkaar gekoppelde voertuigen vallen onder het begrip ‘niet-contractuele verbintenissen’ in de zin van [Rome II] en of deze betrekkingen, met het oog op de vaststelling van het toepasselijke recht overeenkomstig artikel 4, lid 1, van [Rome II], moeten worden beschouwd als afgeleide rechtsbetrekkingen die voortvloeien uit het verkeersongeval (onrechtmatige daad). Moeten, in een geval zoals in onderhavige zaak, de verzekeraars van aan elkaar gekoppelde voertuigen worden beschouwd als schuldenaren die aansprakelijk zijn voor dezelfde vordering in de zin van artikel 20 van [Rome II] en moet het recht dat op de betrekkingen tussen beide van toepassing is, worden bepaald in overeenstemming met die regel [?]’
27.
In zaak C-359/14 zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door ERGO, If P&C, de regeringen van Duitsland en Litouwen en door de Europese Commissie. Ook in zaak C-475/14 zijn schriftelijke opmerkingen ingediend, en wel door Gjensidige Baltic, Litouwen en de Commissie. De twee zaken zijn gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest. Er is echter niet verzocht om een terechtzitting en er is er ook geen gehouden.
Analyse
Opmerking vooraf
28.
If P&C en de Litouwse regering merken op dat Litouwen partij is bij het verdrag van 's‑Gravenhage inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg.19. Artikel 2, lid 5, van dat verdrag stelt echter dat het voor zover het verzekeringsmaatschappijen betreft niet van toepassing is op regresvorderingen en subrogatie. Het verdrag is derhalve niet van belang voor het vaststellen van het recht dat in casu van toepassing is.
Richtlijn 2009/103
29.
In zaak C-475/14 wenst het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas met zijn eerste vraag te vernemen of artikel 14, onder b), van richtlijn 2009/103 een bijzondere collisieregel vaststelt voor regresvorderingen. Die vraag is evenzeer van belang voor zaak C-359/14, waarin de Vilniaus miesto apylinkės teismas die vraag niet stelde.
30.
Gjensidige Baltic betoogt dat artikel 14, onder b), een dergelijke lex specialis vaststelt.
31.
Daar ben ik het niet mee eens.
32.
Uit de tekst en de doelstellingen van de richtlijn blijkt duidelijk dat artikel 14, onder b), geen bijzondere regels stelt voor het bepalen van het recht dat van toepassing is op een regresvordering tussen verzekeraars.
33.
Ten eerste, zoals de Commissie terecht opmerkt, harmoniseert de richtlijn geen regels voor het bepalen van het recht dat van toepassing is in geschillen inzake ongevallen met motorrijtuigen. Het algemene oogmerk van de verordening is eerder de bescherming van de slachtoffers van ongevallen door te waarborgen dat sprake is van een verzekeringsdekking.20.
34.
Ten tweede dient het bepaalde onder a) en onder b) van artikel 14 tezamen te worden gelezen. Met betrekking tot verzekeringspolissen voor voertuigen vereist artikel 14 dat de lidstaten waarborgen dat tegen betaling van één enkele premie dekking wordt verschaft voor het gehele grondgebied van de Europese Unie gedurende de looptijd van de overeenkomst, alsmede dat tegen betaling van deze premie, in elke lidstaat de bij diens wet voorgeschreven dekking wordt verschaft, dan wel de dekking die wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het voertuig gewoonlijk is gestald, indien laatstgenoemde dekking hoger is.21. De tekst handelt uitsluitend over de geografische strekking en het dekkingsniveau dat de verzekeraar is verplicht te verschaffen om een passende bescherming van slachtoffers van verkeersongevallen te waarborgen.
35.
Het is dus niet mogelijk om de draagwijdte van de tekst zo op te rekken als zou hij een bijzondere regel geven voor het vaststellen van het toepasselijke recht in geschillen tussen verzekeringsmaatschappijen over regresvorderingen. Kortom, in de tekst noch in het doel van de richtlijn is steun te vinden voor een dergelijke uitlegging.
Algemene opmerkingen met betrekking tot Rome I en Rome II
36.
De partijen hebben een verschillende opvatting met betrekking tot de vraag of het recht dat van toepassing is op de regresvordering moet worden bepaald aan de hand van de regels van Rome I of Rome II. In wezen verschillen hun standpunten naar gelang zij van mening zijn dat de regresvordering voortkomt uit een contractuele verhouding (de verzekeringsovereenkomsten) dan wel een niet-contractuele verhouding (het verkeersongeval).
37.
In zaak C-359/14 betogen drie partijen (If P&C, Duitsland en de Commissie) dat, aangezien de regresvordering is ontstaan uit en verband houdt met a) de overeenkomst tussen de polishouder en de verzekeraar van de trekker, en b) de overeenkomst tussen de polishouder en de verzekeraar van de aanhanger, de regresvordering van contractuele aard is. Volgens hen moet het toepasselijke recht dus worden vastgesteld aan de hand van Rome I en zijn de Litouwse regels van toepassing. If P&C is van mening dat de kwestie wordt beheerst door artikel 7 van Rome I, dat in het bijzonder over verzekeringsovereenkomsten gaat. Duitsland voert aan dat artikel 16 van Rome I, betreffende vorderingen inzake meervoudige aansprakelijkheid, van toepassing is.
38.
De Commissie wijst erop dat in het kader van artikel 5 van het Executieverdrag het begrip ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ ‘een restbegrip’ is, aangezien het aan de orde komt nadat ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in beschouwing zijn genomen. De Commissie voert aan dat de vordering van de verzekeraar binnen de werkingssfeer van de artikelen 15 en 16 van Rome I valt. Uit artikel 16 (inzake hoofdelijke schuldenaren) volgt dat indien een schuldeiser een vordering heeft op verscheidene, voor dezelfde schuldvordering aansprakelijke schuldenaren, de schuldenaren zelf niet tot elkaar in een contractuele verhouding hoeven te staan. Een situatie waarbij meervoudige aansprakelijkheid in het geding is, valt derhalve binnen de werkingssfeer van Rome I wanneer sprake is van een contractuele verhouding tussen iedere schuldenaar en diens schuldeiser.
39.
ERGO voert aan dat Rome II van toepassing is. Het verkeersongeval geeft aanleiding tot een niet-contractuele verhouding tussen de dader en het slachtoffer. Op grond van artikel 4, lid 1, van Rome II is het Duitse recht derhalve het toepasselijke recht en wordt de regresvordering beheerst door de regels inzake meervoudige aansprakelijkheid van artikel 20 van Rome II. De Litouwse regering betoogt dat het begrip niet-contractuele verbintenissen ruim dient te worden uitgelegd en dat de verhouding tussen verzekeraars dichter in de buurt komt van een niet-contractuele verhouding.
40.
In zaak C-475/14 voert Gjensidige Baltic aan dat de rechtsbetrekking tussen de verzekeraars van de trekker en van de aanhanger voortkomt uit het verkeersongeval en derhalve valt onder Rome II. Artikel 20 (aangaande de meervoudige aansprakelijkheid van schuldenaren) van die verordening bepaalt derhalve het recht dat van toepassing is op de regresvordering tussen de verzekeraars. Litouwen en de Commissie zijn dezelfde onderscheiden mening toegedaan als in zaak C-359/14.
41.
Komt een regresvordering van een verzekeraar van een trekker tegen een verzekeraar van een aanhanger voort uit een verbintenis uit overeenkomst of uit een niet-contractuele verbintenis? De volgende punten lijken in ieder geval niet te worden betwist.
42.
Ten eerste bevat Rome I geen definitie van het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’.
43.
Ten tweede dient de materiële werkingssfeer van Rome I en Rome II consistent te zijn met elkaar en met Brussel I.22.
44.
Ten derde wordt het Hof hier de vraag gesteld of de regels van Rome I en Rome II het recht bepalen dat van toepassing is op een situatie waarin twee of meer verzekeraars op grond van de onderscheiden verzekeringsovereenkomsten gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zouden kunnen zijn voor het betalen van schadevergoeding aan een slachtoffer dat schade heeft geleden door een onrechtmatige daad van de polishouder, en één verzekeraar de gehele schadevergoeding heeft uitgekeerd en een bijdrage eist van de andere(n). Hoewel de rechtspraak inzake Brussel I betreffende rechtsmacht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen niet automatisch kan worden toegepast, kan het Hof toch op die rechtspraak steunen.
45.
Naar mijn mening zijn volgende, aan de rechtspraak inzake Brussel I ontleende beginselen van belang.
46.
Ten eerste moeten de begrippen ‘verbintenissen uit overeenkomst’ en ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ in artikel 5, punten 1 respectievelijk 3, van Brussel I autonoom worden uitgelegd door te verwijzen naar de opzet en de doelstellingen van die verordening.23. Hetzelfde moet gelden voor de begrippen ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in Rome I en ‘niet-contractuele verbintenissen’ in Rome II.
47.
Vervolgens zij eraan herinnerd dat, voor zover Brussel I het Executieverdrag vervangt, de uitlegging door het Hof van de bepalingen van laatstgenoemd verdrag ook geldt voor de bepalingen van Brussel I.24.
48.
Voorts staat vast dat het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ in de zin van artikel 5, punt 1, onder a), van Brussel I vereist dat sprake is van een vrijwillig aangegane juridische verbintenis van een persoon jegens een andere waarop de vordering van de verzoeker is gebaseerd.25. Het begrip ‘verbintenis[sen] uit overeenkomst’ in Rome I zou derhalve dezelfde grondslag moeten hebben.
49.
Ten slotte ziet het begrip ‘verbintenissen uit onrechtmatige daad’ in de zin van artikel 5, punt 3, van Brussel I op elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een ‘verbintenis uit overeenkomst’ in de zin van artikel 5, punt 1, onder a), van die verordening.26. Zoals de Commissie terecht opmerkt is het begrip niet-contractuele verbintenissen een restbegrip. Bij het trekken van de scheidslijn tussen verbintenissen uit overeenkomst die worden beheerst door Rome I en niet-contractuele verbintenissen die worden beheerst door Rome II, zou dezelfde logica moeten worden toegepast.
50.
Als eerste zal ik daarom nagaan of de regresvordering van een verzekeraar in wezen contractueel van aard is. Alleen als zij niet precies in die categorie past, moet zij als niet-contractueel worden beschouwd.
Rome I
51.
In zaak C-359/14 vraagt de verwijzende rechter of uit artikel 4, lid 4, van Rome I volgt dat in het hoofdgeding het Duitse recht moet worden toegepast (vraag 1). In zaak C-475/14 wenst de verwijzende rechter te vernemen of de rechtsbetrekkingen tussen de verzekeraars van onderscheidenlijk de vrachtwagen en de oplegger aanleiding geven tot contractuele verbintenissen in de zin van artikel 1 van Rome I. Indien dit het geval is, wil hij weten of het toepasselijke recht moet worden vastgesteld in overeenstemming met artikel 7 van Rome I (vraag 2).
52.
Uit de verwijzingsbeslissingen blijken twee zaken duidelijk. Ten eerste is in geen van beide zaken sprake van een overeenkomst tussen de twee verzekeraars. Er is dus niets waarop de bepalingen omtrent keuzevrijheid in artikel 3 en de regels met betrekking tot het toepasselijke recht wanneer geen keuze wordt gemaakt in artikel 4 van Rome I, van toepassing kunnen zijn; en artikel 7 is evenmin van belang. Ten tweede is het boven alle twijfel verheven dat er verzekeringsovereenkomsten bestaan tussen de polishouder van de trekker en de polishouder van de aanhanger en de respectievelijke verzekeraars.
53.
Uit zaak C-359/14 noch uit zaak C-475/14 blijkt dat die overeenkomsten worden beheerst door het Litouwse recht. Voor zover het nodig is het op de verzekeringsovereenkomsten toepasselijke recht vast te stellen, dient dat te gebeuren in overeenstemming met de artikelen 3, 4 en/of 7. Al is het uiteindelijk de nationale rechter die hierover gaat, wijzen de aan het Hof overgelegde stukken erop dat dit waarschijnlijk het Litouwse recht is.27.
54.
Wat de regresvordering van de verzekeraar betreft, ben ik niettemin van mening dat het toepasselijke recht moet worden vastgesteld in overeenstemming met de regels van Rome I, en wel om de volgende redenen.
55.
Artikel 1, lid 1, van Rome I luidt: ‘[d]eze verordening is, in gevallen waarin uit het recht van verschillende landen moet worden gekozen, van toepassing op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken.’ Onder deze bewoordingen kunnen situaties zoals in de hoofdgedingen vallen.
56.
Artikel 5, punt 1, onder a) van Brussel I28. luidt lichtelijk anders, namelijk ‘[…] ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst […]’ (‘matters relating to a contract’). De materiële werkingssfeer van maatregelen inzake de harmonisatie van internationaal privaatrecht in burgerlijke en handelszaken dient evenwel consistent te zijn.29. De betekenis die moet worden gegeven aan de woorden ‘verbintenissen uit overeenkomst’ (‘contractual obligations’) in artikel 1, lid 1, van Rome I, bepaalt de materiële werkingssfeer van die verordening. Het is daarom gerechtvaardigd steun te zoeken in de rechtspraak over Brussel I.
57.
Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 5, punt 1, onder a), van Brussel I niet vereist dat een overeenkomst is gesloten, maar voor de toepassing van dat artikel is het echter wel noodzakelijk dat het bestaan van een verbintenis wordt vastgesteld, aangezien de bevoegdheid van de nationale rechter op grond van deze bepaling wordt bepaald door de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5, punt 1, onder a), ‘vereist dat er sprake is van een vrijwillig aangegane juridische verbintenis van een persoon jegens een andere waarop de vordering van de verzoeker is gebaseerd’.30. Die bepaling uitleggen zonder een dergelijk vereiste te stellen zou verder gaan dan de situaties waarop Brussel I ziet.
58.
Naar mijn mening is hier voldaan aan die criteria om vast te stellen of er sprake is van een ‘verbintenis uit overeenkomst’ (‘matter relating to a contract’) [hetgeen noodzakelijkerwijs betekent dat sprake is van ‘verbintenissen uit overeenkomst’ (‘contractual obligations’)]. Elke verzekeraar is onderworpen aan een overeenkomst met zijn polishouder, die aanleiding geeft tot wederzijdse verplichtingen. Tot de verplichtingen van de verzekeraar behoort het bieden van dekking tegen wettelijke aansprakelijkheid aan de polishouder. Tot de verplichtingen van de polishouder behoort het betalen van de verzekeringspremie. Niets wijst erop dat die verplichtingen niet vrijelijk door de ene partij jegens de andere zijn aangegaan. Kortom, voor zover het die partijen betreft, gaat het duidelijk om ‘verbintenissen uit overeenkomst’ (‘matters relating to a contract’ c.q. ‘contractual obligations’).
59.
Om de vorderingen tot schadevergoeding die in de hoofdgedingen centraal staan, te categoriseren, zou het nu nuttig kunnen zijn om de betrekkingen tussen de verschillende betrokken partijen abstracter te onderzoeken.
60.
Laten wij ons voorstellen dat er een verkeersongeval plaatsvindt waarbij een trekker en een aanhanger betrokken zijn. Door het ongeval wordt schade berokkend aan een slachtoffer dat op geen enkele manier schuld heeft aan het ongeval. A is de polishouder van de trekker, B de polishouder van de aanhanger, X het slachtoffer van het verkeersongeval, C de verzekeraar van de trekker en D de verzekeraar van de aanhanger. A en B hebben de schade en het letsel die X zijn berokkend, veroorzaakt en/of zijn er aansprakelijk voor. X heeft derhalve een niet-contractuele vordering uit onrechtmatige daad op A en B.
61.
A en B staan allebei in een contractuele verhouding tot hun respectievelijke verzekeraars C en D. Op grond van die overeenkomsten wordt aan X een schadevergoeding betaald. Zelfs als X rechtstreeks door C en/of D wordt betaald is er echter geen contractuele verhouding tussen X enerzijds en C en/of D anderzijds. Het verkeersongeval en de vorderingen op grond van de verzekeringspolissen zijn gebeurtenissen die resulteren in de betalingsverplichting.
62.
Of de betaling plaatsvindt aan de polishouders (A en B) of rechtstreeks aan het slachtoffer X is een overweging die niet van belang is. Aangezien de betalingsverplichting haar grondslag vindt in de overeenkomst, kan de identiteit van de ontvanger van de betaling (of het nu de polishouder, het slachtoffer of de verzekeraar van de trekker is) de aard van de verplichting niet veranderen. Het zwaartepunt van de verplichting tot schadeloosstelling bevindt zich dus eerder in de verbintenis uit overeenkomst (van de verzekeraar om de polishouder schadeloos te stellen) dan in niet-contractuele verbintenissen tussen de dader en het slachtoffer die voortkomen uit het verkeersongeval. Als de dader niet verzekerd zou zijn, zou hij zelf op grond van onrechtmatige daad verplicht zijn het slachtoffer de berokkende schade te vergoeden. Bij gebreke van een overeenkomst tot het bieden van dekking, zouden de verzekeringsmaatschappijen geen enkele verplichting hebben. Hieruit volgt dat de regresvordering van de ene verzekeraar tegen de andere (in mijn voorbeeld C tegen D) haar basis in de verzekeringsovereenkomsten vindt, derhalve innig verbonden is met de verbintenissen uit overeenkomst van de twee verzekeraars jegens hun onderscheiden polishouders en dientengevolge onder Rome I valt.
63.
Werpen de artikelen 15 (‘Wettelijke subrogatie’) en 16 (‘Hoofdelijke schuldenaars’) enig nader licht op de vraag of het op de regresvordering toepasselijke recht onder Rome I valt?
64.
Naar mijn mening is dat niet het geval.
65.
In artikel 15 is voorzien dat het recht dat van toepassing is op de verplichting van de derde om een schuldeiser schadeloos te stellen, bepaalt of en in welke mate de derde jegens de schuldenaar de rechten kan uitoefenen die de schuldeiser jegens de schuldenaar had overeenkomstig het recht dat hun betrekkingen beheerst. Artikel 16 betreft situaties waarin een schuldeiser een vordering heeft op meerdere, voor dezelfde schuldvordering aansprakelijke schuldenaren.
66.
Om te beginnen merk ik op dat het feit dat die bepalingen ook terug te vinden zijn in de artikelen 19 en 20 van Rome II erop wijst dat zij niet de doorslag kunnen geven bij het vaststellen van wat contractueel is (en dus wordt beheerst door Rome I) en wat niet-contractueel is (en wordt beheerst door Rome II).31.
67.
Helaas wordt nergens in de considerans van Rome I de herkomst van de artikelen 15 en 16 of het doel van die bepalingen uitgelegd. De bewoordingen van artikel 15 van Rome I zijn vergelijkbaar met die van artikel 13, lid 1, van het verdrag van Rome. Het rapport van Giuliano en Lagarde vermeldt dat ‘‘subrogatie’ in de rechten van de schuldeiser van rechtswege plaats [heeft] ten behoeve van degene die, met of voor anderen tot voldoening van een schuld gehouden, belang had deze te voldoen’ en dat, aangezien het verdrag slechts van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, die regel is beperkt tot rechten die contractueel van aard zijn.32. De auteurs van het rapport leggen uit dat de regels inzake subrogatie niet van toepassing zijn op de wettelijke subrogatie wanneer de te betalen schuld het gevolg is van een onrechtmatige daad (bijvoorbeeld de subrogatie van de schadeverzekeraar in de rechten van de verzekerde tegen degene die de schade heeft veroorzaakt). Een situatie van wettelijke subrogatie kan zich gebruikelijker voordoen wanneer een schuldeiser een lening onder borg verstrekt aan een schuldenaar. Als de borg (de derde persoon) de schuldeiser voor het geheel van de schuld betaalt, treedt hij in de plaats van (vervangt hij) de schuldeiser en heeft hij een vordering op de schuldenaar.
68.
De situatie in beide nationale hoofdgedingen is echter niet zo eenvoudig als die van een schuldeiser, een schuldenaar en een borg.
69.
Artikel 16 van Rome I verzekert de continuïteit van het toepasselijke recht wanneer sprake is van hoofdelijke schuldenaren in het kader van verbintenissen uit overeenkomst. Het biedt echter geen houvast om vast te stellen of een bepaalde oorspronkelijke verbintenis een verbintenis uit overeenkomst is dan wel niet-contractueel is.
70.
Naar mijn mening werpt derhalve geen van beide bepalingen nader licht op de vraag of de regresvordering binnen de werkingssfeer van Rome I valt.
71.
Op basis van de analyse die ik hierboven heb uiteengezet, kom ik tot de conclusie dat wanneer twee of meer verzekeraars gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn om een slachtoffer dat verlies of schade heeft geleden of letsel heeft opgelopen door een onrechtmatige daad of een onrechtmatig nalaten van hun polishouder(s), te vergoeden, en een verzekeraar deze vergoeding heeft betaald en een bijdrage eist van de andere(n), de verbintenis van de verzekeraar om de polishouder schadeloos te stellen of het slachtoffer namens de polishouder schadevergoeding te betalen, moet worden aangemerkt als zijnde uit overeenkomst in de zin van Rome I. De omstandigheid dat de verzekeraar het bedrag rechtstreeks aan het slachtoffer betaalt of een verzekeraar een bedrag aan een andere verzekeraar betaalt om aan dat bedrag bij te dragen, laat de contractuele aard van de verbintenis om de vergoeding te betalen, onverlet. Het toepasselijke recht moet derhalve worden vastgesteld aan de hand van Rome I.
Rome II
72.
Ik ben tot de conclusie gekomen dat de regresvordering van de verzekeraar onder Rome I valt. Strikt genomen is het derhalve niet nodig om Rome II onder de loep te nemen. Voor de goede orde zal ik dit toch kort doen.
73.
Naar mijn mening valt de regresvordering van de verzekeraar om de volgende redenen niet onder werkingssfeer van artikel 1, lid 1, van Rome II.
74.
In de eerste plaats vormen niet-contractuele verbintenissen een restcategorie. Uit mijn analyse in de punten 58 tot en met 62 en uit mijn conclusie in punt 71 hierboven volgt dat dat de hoofdgedingen verbintenissen uit overeenkomst betreffen. Artikel 1, lid 1, van Rome II kan derhalve niet van toepassing zijn.
75.
In de tweede plaats kan niet aan de hand van de algemene categorie van niet-contractuele verbintenissen in artikel 4 van Rome II het toepasselijke recht worden vastgesteld. Dat is zo, omdat er geen sprake is van een schadebrengend feit dat zich heeft voorgedaan tussen de verzekeraar van de trekker en de verzekeraar van de aanhanger. De verzekeraar van de trekker heeft geen schade toegebracht aan de verzekeraar van de aanhanger, noch heeft laatstgenoemde schade toegebracht aan eerdergenoemde. Bijgevolg is er geen sprake van niet-contractuele verbintenissen tussen de twee verzekeraars. Hoewel het klopt dat het verkeersongeval en de daardoor aan het slachtoffer veroorzaakte schade hebben geleid tot de vordering(en) op grond van de verzekeringsovereenkomst(en), speelden de verzekeraars daarbij geen hoofdrol en staan zij op afstand ervan. Hun enige band bestaat in de verbintenissen in hun verzekeringsovereenkomst(en) met hun respectievelijke polishouder(s).33. Volgens vaste rechtspraak ‘[…] kan pas van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad worden gesproken wanneer een oorzakelijk verband is komen vast te staan tussen de schade en het feit waaruit die schade is voortgekomen.’34.
76.
In de derde plaats valt de regresvordering van de verzekeraar niet onder een van de categorieën niet-contractuele verbintenissen die worden geregeld door de artikelen 5 tot en met 12 van Rome II.
77.
Wat dient te worden opgemerkt betreffende artikel 18, dat voorziet in rechtskeuze wanneer ‘degene die schade heeft geleden’ (dat wil zeggen het slachtoffer) een rechtstreekse vordering wenst in te stellen tegen de verzekeraar van de dader ‘[…] indien het op de niet-contractuele verbintenis toepasselijke recht of het op het verzekeringscontract toepasselijke recht hierin voorziet’?
78.
Terwijl geen enkele overweging van de considerans licht werpt op de betekenis van artikel 18, kan de toelichting op het voorstel van de Commissie met betrekking tot artikel 14 (dat later artikel 18 werd) hierbij van nut zijn. Daarin staat het volgende te lezen: ‘Artikel 14 bepaalt welk recht van toepassing is op de vraag of de benadeelde een rechtstreekse vordering mag instellen tegen de verzekeraar van de persoon die aansprakelijk wordt gesteld De voorgestelde regel voorziet in een redelijk evenwicht tussen de betrokken belangen, aangezien de benadeelde wordt beschermd door hem een keuze te bieden en deze keuze tegelijk wordt beperkt tot de twee rechtsstelsels waarvan de verzekeraar terecht moest verwachten dat zij van toepassing waren, namelijk het recht dat van toepassing is op de niet-contractuele verbintenis en het recht dat van toepassing is op het verzekeringscontract. De omvang van de verplichtingen van de verzekeraar wordt in elk geval beheerst door het recht dat van toepassing is op het verzekeringscontract. Zoals bij artikel 7 betreffende milieu-inbreuken, zal de gehanteerde formulering voorkomen dat er twijfel rijst ingeval het slachtoffer zijn keuzerecht niet heeft uitgeoefend.’
79.
Mij lijkt het dat artikel 18 niets meer doet dan het slachtoffer de mogelijkheid geven om rechtstreeks een procedure in te stellen tegen de verzekeraar (in plaats van tegen de dader), terwijl het de basiskenmerken van de situatie onverlet laat. Of het slachtoffer een vordering kan instellen tegen degene die de schade heeft veroorzaakt, zal worden beheerst door het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen. Of de verzekeraar wettelijk verplicht is schadevergoeding te betalen in de plaats van degene die de schade heeft veroorzaakt, zal afhangen af van de voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst, zoals uitgelegd volgens het recht dat op de overeenkomst van toepassing is.
80.
Dit bevestigt mijn opvatting dat Rome II niet van toepassing is en dat dientengevolge de regels met betrekking tot meervoudige aansprakelijkheid van artikel 20 niet van belang zijn voor het vaststellen van het toepasselijke recht in de zaken C-359/14 en C-475/14.
Conclusie
81.
In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in overweging de door de Vilniaus miesto apylinkės teismas in zaak C-359/14 en door het Lietuvos Aukščiausiasis Teismas in zaak C-475/14 gestelde prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:
- —
Artikel 14, onder b), van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid stelt geen bijzondere regel vast voor het vaststellen van het toepasselijke recht.
- —
Wanneer twee of meer verzekeraars gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn om een slachtoffer dat verlies of schade heeft geleden of letsel heeft opgelopen door een onrechtmatige daad of onrechtmatig nalaten van hun polishouder(s), te vergoeden, en een verzekeraar deze vergoeding heeft betaald en een bijdrage eist van de andere(n), moet de verbintenis van de verzekeraar om de polishouder schadeloos te stellen of het slachtoffer namens de polishouder schadevergoeding te betalen, worden aangemerkt als zijnde uit overeenkomst in de zin van artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). De omstandigheid dat de verzekeraar het bedrag rechtstreeks aan het slachtoffer betaalt of een verzekeraar een bedrag aan een andere verzekeraar betaalt om aan dat bedrag bij te dragen, laat de contractuele aard van de verbintenis om vergoeding te betalen, onverlet. Het toepasselijke recht dient derhalve te worden vastgesteld aan de hand van Rome I.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑09‑2015
Oorspronkelijke taal: Engels.
Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB L 177, blz. 6).
Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199, blz. 40).
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263, blz. 11) (‘richtlijn 2009/103’ of ‘richtlijn’).
Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1978 L 304, blz. 36). Zie voor een geconsolideerde tekst PB 1998, C 27, blz. 1.
Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1; hierna: ‘Brussel I-verordening’). Die verordening is niet van toepassing op Denemarken (artikel 1, lid 3).
Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PB 1980, L 266, blz. 1).
Zie overweging 6 van zowel Rome I als Rome II.
Zie overweging 7 van zowel Rome I als Rome II.
Zie overweging 40 van Rome I en artikel 23 van die verordening. Zie ook overweging 35 van Rome II en artikel 27 die verordening.
Artikel 1, lid 1.
Artikel 3, lid 1.
De stukken die aan het Hof zijn overgelegd bevatten niet voldoende gedetailleerde informatie over het Litouwse en Duitse recht inzake de verplichte verzekering voor motorrijtuigen, zodat ik niets zinnigs kan zeggen over de rol die artikel 7, lid 4 mogelijk zou kunnen spelen.
Artikel 1, lid 1.
Onder die regels vallen echter geen vorderingen tot regres zoals die welke voortvloeien uit een verkeersongeval.
Artikel 1, lid 1. Zie het arrest Vnuk, C-162/13, EU:C:2014:2146.
Op grond van artikel 5 kunnen lidstaten onder bepaalde voorwaarden van die verplichting afwijken ten aanzien van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersonen. Niets in de stukken waarover het Hof beschikt, wijst erop dat in de twee hoofdgedingen artikel 5 van belang is.
In de verwijzingsbeslissing in zaak C-475/14 verwijst de verwijzende rechter naar arrest nr. IV 279/08 van 27 oktober 2010 van het Duitse Bundesgerichtshof. Die zaak betrof voertuigen waarvoor Duitse verzekeringsovereenkomsten waren afgesloten die werden beheerst door het Duitse verzekeringsstelsel. In de hoofdgedingen is een andere situatie aan de orde, waarbij voertuigen in het buitenland zijn geregistreerd en voor die voertuigen in een andere lidstaat verzekeringsovereenkomsten zijn afgesloten.
Zie de handelingen van de 11e zitting 1968 van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (deel III, Road Traffic Accidents, blz. 223).
Overweging 12 van de richtlijn.
Zie overweging 26 van de richtlijn.
Zie overweging 7 van zowel Rome I als Rome II. Zie voorts het arrest ÖFAB, C-147/12, EU:C:2013:490, punt 28.
Zie het arrest Brogsitter, C-548/12, EU:C:2014:148, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie het arrest Brogsitter, C-548/12, EU:C:2014:148, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie het arrest ÖFAB, C-147/12, EU:C:2013:490, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Zie voorts het arrest Brogsitter, C-548/12, EU:C:2014:148, punten 20 en 21. Zie ook het arrest ÖFAB, C-147/12, EU:C:2013:490, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
Mogelijk door een uitdrukkelijke keuze (artikel 3); anders omdat de dienstverlener (de verzekeringsmaatschappij) of de polishouder hun gewone verblijfplaats in Litouwen hebben [respectievelijk artikel 4, lid 1, onder b) en artikel 7, lid 3, onder b)]. Het is ook waarschijnlijk dat op het tijdstip waarop de overeenkomst werd gesloten het risico in Litouwen was gelegen [artikel 7, lid 3, onder a)]. Zie voor het mogelijke belang van artikel 7, lid 4, voetnoot 13 hierboven.
Brussel I stelt als algemene regel dat degenen die hun woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, kunnen worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat (artikel 2). Artikel 5, lid 1, onder a), van Brussel I voert een bijzondere bevoegdheidsregel in die afwijkt van die algemene regel en bepaalt dat een persoon die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst mag worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de contractuele verplichting ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
Zie punt 43 hierboven.
Zie het arrest Česká spořitelna, C-419/11, EU:C:2013:165, punt 46 en 47 en de aldaar aangehaalde rechtspraak. Zie eveneens mijn conclusie in die zaak Česká spořitelna, C-419/11, EU:C:2012:586, punten 43–45.
Zie de toelichting op het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (‘Rome II’), COM(2003) 427 (def.), blz. 26.
Zie het rapport van M. Giuliano, hoogleraar aan de universiteit van Milaan, en P. Lagarde, hoogleraar aan de universiteit Paris I, betreffende het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PB 1980 C 282, blz. 1), artikel 13 (‘Subrogatie’).
Zie punt 60 hierboven.
Zie het arrest ÖFAB, C-147/12, EU:C:2013:490, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak.