Wel tenlastegelegd maar niet bewezenverklaard is dat verdachte de kinderen aan het opzicht van degene die het gezag desbevoegd over hen uitoefende heeft onttrokken.
HR, 11-02-2014, nr. 11/03729
ECLI:NL:HR:2014:302
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2014
- Zaaknummer
11/03729
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:302, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2070, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2070, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑11‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:302, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑04‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/132 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0076
Uitspraak 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Onttrekking minderjarige aan wettig gezag. Art. 279 Sr. Voor een veroordeling t.z.v. art. 279 Sr is niet vereist dat de bewezenverklaring inhoudt dat degene aan wiens wettelijk gezag wordt onttrokken bij uitsluiting van ieder ander dat gezag uitoefent. ’s Hofs vaststelling dat t.t.v. het tlgd. feit verdachte en X het wettig over de minderjarigen A, B en C gestelde gezag uitoefenden is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat verdachte en X t.t.v. het tlgd. feit gehuwd waren en dat ex art. 1:251.1 BW ouders gedurende hun huwelijk het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen. Gelet op die vaststelling, is het oordeel dat verdachte, als degene die mede het gezag over de minderjarige kinderen uitoefent, deze kinderen kan onttrekken aan het wettelijk over hen gestelde gezag a.b.i. art. 279 Sr door die kinderen zonder toestemming van zijn echtgenote mee te voeren naar het buitenland en te doen verblijven, juist.
Partij(en)
11 februari 2014
Strafkamer
nr. 11/03729
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 augustus 2011, nummer 23/003991-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat [betrokkene 1] het wettig over de minderjarigen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] gestelde gezag uitoefende.
2.2.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 18 juli 2008 bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"(...)
en
op tijdstippen in de periode van 3 tot en met 4 december 2006 te Amsterdam, te Utrecht, en in België en Frankrijk, opzettelijk zijn kinderen [betrokkene 2] ([geboortedatum]-1992), [betrokkene 3] ([geboortedatum]-1994) en [betrokkene 4] ([geboortedatum]-1997), terwijl die [betrokkene 4] de leeftijd van 12 jaren nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarigen gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen, die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] niet op de afgesproken tijd teruggebracht bij hun moeder ([betrokkene 1]) en gedwongen met een personenauto mee naar België en Frankrijk genomen en [betrokkene 1] geboden haar aangiften in te trekken en de echtscheidingsprocedure stop te zetten en naar hem, verdachte, in Frankrijk toe te komen en geldbedragen te overhandigen en over te maken en gedreigd zichzelf en de kinderen te doden wanneer niet aan zijn, verdachte's, eisen werd voldaan, en daarbij de navolgende list en de navolgende bedreiging met geweld gebezigd: verdachte heeft daarbij aan [betrokkene 1] aangegeven de kinderen mee te nemen voor een Sinterklaasfeest en een kerkbezoek en de kinderen op 3 december 2006 om uiterlijk omstreeks 19:00 uur weer terug te brengen en [betrokkene 1] schriftelijk en mondeling de woorden toegevoegd: "Ik rij in een auto die 200 tot 215 km per uur kan rijden, ik plant de auto onder een vrachtauto of tegen een muur als ik merk dat de politie achter mij aan zit" en "Ik geef mijn huwelijk en kinderen niet op" en "Ik ben niets van plan met de kinderen als jij gewoon komt praten", en
- de portieren van die personenauto op het kinderslot gedaan en
- telkens als hij, verdachte de auto verliet, die auto op het alarm gezet en afgesloten met die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] er in en die [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4]
- dreigend een stanleymes getoond en met dat stanleymes in hun richting gewezen en
- hun SIM-kaarten van hun mobiele telefoons afgenomen en
- hun daarbij de woorden toegevoegd: "Geef jullie telefoons" en "Trek geen aandacht" en "Als jullie tegen mij ingaan, gaan er heel erge dingen gebeuren" en "Als jullie de auto verlaten of wegrennen, dan gaan er heel erge dingen met de anderen gebeuren" en "Als jullie moeder niet bij mij terugkomt, dan pleeg ik zelfmoord", en [betrokkene 1] geboden haar aangiften in te trekken en de echtscheidingsprocedure stop te zetten en naar hem, verdachte, in Frankrijk toe te komen en geldbedragen te overhandigen en over te maken en heeft gedreigd zichzelf en de kinderen te doden wanneer niet aan zijn, verdachte's, eisen werd voldaan."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(...)
Ik wilde met alle drie de kinderen bij mijn vrouw aankomen en daarom heb ik die dingen tegen hen gezegd. Ik wilde niet dat een van de kinderen er vandoor zou gaan.
Ik wilde dat ze alle drie in de auto bleven zitten. Daarom heb ik die dreigementen geuit. Het doel heiligt de middelen. Ik had een hoger doel om na te streven, namelijk het redden van mijn huwelijk.
(...)
5. Een proces-verbaal met nummer 2006309573-1 van 13 december 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], (doorgenummerde pag. 241 ev.)
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik wil aangifte doen tegen mijn man [verdachte]. (...) Ik belde [verdachte]. [verdachte] zei dat de kinderen bij hem waren en stelde allerlei eisen aan mij. Ik moest de scheiding intrekken, mocht geen politie inschakelen, geen familie bellen, ik moest geld regelen.
(...)"
2.4.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tweede (primair) telastegelegde feit, aangezien verdachte samen met zijn vrouw het wettelijk gezag over hun kinderen had en er nog geen bij rechterlijke beslissing vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling was, zodat er geen sprake kan zijn van onttrekken aan het wettelijk gezag.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 21 november 2007 (LJN: BD0207) stelt de rechtbank vast dat ook in onderhavig geval het uitgangspunt van de wet is dat het ouderlijk gezag door de ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend (art. 1:245 van het Burgerlijk Wetboek). Ook degene die (mede) het gezag over minderjarige kinderen uitoefent kan deze kinderen onttrekken aan het wettelijk over hen gestelde gezag, bijvoorbeeld door deze kinderen zonder toestemming van de andere ouder - in casu de moeder - mee te voeren naar het buitenland en daar te doen verblijven."
2.5.
Art. 279 Sr luidt:
"1. Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd indien list, geweld of bedreiging met geweld is gebezigd, of indien de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is."
2.6.
Voor een veroordeling ter zake van art. 279 Sr is niet vereist dat de bewezenverklaring inhoudt dat degene aan wiens wettelijk gezag wordt onttrokken bij uitsluiting van ieder ander dat gezag uitoefent. Het Hof heeft in navolging van de Rechtbank vastgesteld dat ten tijde van het tenlastegelegde feit de verdachte en [betrokkene 1] tezamen het wettig over de minderjarigen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] gestelde gezag uitoefenden. Die vaststelling is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte en [betrokkene 1] ten tijde van het tenlastegelegde feit gehuwd waren en dat ingevolge art. 1:251, eerste lid, BW ouders gedurende hun huwelijk het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen. Gelet op die vaststelling, is het oordeel dat de verdachte, als degene die mede het gezag over de minderjarige kinderen uitoefent, deze kinderen kan onttrekken aan het wettig over hen gestelde gezag als bedoeld in art. 279 Sr door de kinderen zonder toestemming van zijn echtgenote mee te voeren naar het buitenland en aldaar te doen verblijven, juist. De bewezenverklaring is in dit opzicht toereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 230 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014.
Conclusie 12‑11‑2013
Inhoudsindicatie
Onttrekking minderjarige aan wettig gezag. Art. 279 Sr. Voor een veroordeling t.z.v. art. 279 Sr is niet vereist dat de bewezenverklaring inhoudt dat degene aan wiens wettelijk gezag wordt onttrokken bij uitsluiting van ieder ander dat gezag uitoefent. ’s Hofs vaststelling dat t.t.v. het tlgd. feit verdachte en X het wettig over de minderjarigen A, B en C gestelde gezag uitoefenden is niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat verdachte en X t.t.v. het tlgd. feit gehuwd waren en dat ex art. 1:251.1 BW ouders gedurende hun huwelijk het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen. Gelet op die vaststelling, is het oordeel dat verdachte, als degene die mede het gezag over de minderjarige kinderen uitoefent, deze kinderen kan onttrekken aan het wettelijk over hen gestelde gezag a.b.i. art. 279 Sr door die kinderen zonder toestemming van zijn echtgenote mee te voeren naar het buitenland en te doen verblijven, juist.
Nr. 11/03729
mr. Jörg
Zitting 12 november 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 8 augustus 2011 heeft het Gerechtshof Amsterdam een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 18 juli 2008 – met uitzondering van de straf, de strafmotivering en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partijen - bevestigd waarbij de verdachte wegens gijzeling en onttrekking van drie minderjarigen aan het wettig gezag werd veroordeeld. Het Hof heeft hem daarvoor een voorwaardelijke gevangenisstraf van 230 dagen opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De twee vorderingen benadeelde partij zijn gedeeltelijk toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte zijn twee schadevergoedingsmaatregelen opgelegd ter hoogte van de toegewezen bedragen.
2. Namens de verdachte heeft mr G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgedragen. Het begeleidende faxbericht vermeldt als geadresseerde mr D.A. Piar. Indien wij het over dezelfde persoon hebben kan ik uit eigen wetenschap verklaren mr Piar wel onlangs bij het symposium ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan van de Hoge Raad te hebben ontmoet, maar niet van hem te hebben vernomen dat hij zijn positie als Procureur-Generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft verruild voor een functie bij de Hoge Raad.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de moeder de ouderlijke macht over de kinderen uitoefende; met een beroep op HR 31 januari 2012, ECLI:NL: HR:2012:BU6921, NJ 2012/100 wordt aangevoerd dat voor een bewezenverklaring ter zake van art. 279 moet vast staan wie het wettig gezag over de minderjarige(n) uitoefent; dit kan in casu niet op grond van een opmerking van een verbalisant in bewijsmiddel 7 worden aangenomen.
4. Ten laste van de verdachte is – samengevat –bewezenverklaard dat hij in de periode van 3-4 december 2006 in Utrecht en elders in Nederland, in België en in Frankrijk zijn drie kinderen wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd met het oogmerk om zijn vrouw, [betrokkene 1], te dwingen haar aangifte in te trekken, de echtscheidingsprocedure stop te zetten, naar verdachte in Frankrijk toe te komen en geldbedragen te overhandigen en over te maken, onder het dreigement zichzelf en de kinderen te doden als aan zijn eisen niet werd voldaan;endat hij toen en daar zijn drie minderjarige kinderen heeft onttrokken aan het over hen gestelde gezag door hen niet op de afgesproken tijd bij hun moeder, [betrokkene 1], terug te brengen en onder dwang heeft meegenomen naar België en Frankrijk (volgen tal van details).
5. Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat man en vrouw “in scheiding lagen", dat de kinderen bij de moeder verbleven; en dat de vader enige tijd geen contact met de kinderen had. De bewijsmiddelen bevatten niets waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er een omgangsregeling was tot stand gekomen of voorlopige maatregelen waren getroffen. De strafmotivering van het Hof vat de gang van zaken als volgt samen:
“De verdachte heeft zijn kinderen onder valse voorwendselen meegenomen in de auto, zonder overleg met of toestemming van hun moeder, en heeft koers gezet naar Zuid-Frankrijk. Hij heeft de kinderen bedreigd met een stanleymes en ook met woorden, en maatregelen getroffen om te voorkomen dat de kinderen hun moeder of iemand anders zouden bellen of de benen zouden nemen. De kinderen zijn heel angstig geweest toen zij zagen waartoe hun vader in zijn radeloosheid in staat was en waren bang dat hij hen zou doden, althans iets heel ergs zou aandoen. Verdachte heeft zijn vrouw opdracht gegeven hem geld te verschaffen en zich bij hen te voegen en daar een heel eisenpakket aan toegevoegd. Toen zij, naar hij meende, onder druk op zijn eisen leek in te gaan, vatte de verdachte dit op als een gunstig teken. In de buurt van het vliegveld van Nice is de verdachte uiteindelijk door een Frans arrestatieteam tot stoppen gedwongen en aangehouden."
6. Anders dan de raadsman meen ik dat hier HR 15 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8250, NJ 2005/218 toepasselijk is, waarin in rechtsoverweging 3.4 werd overwogen:
“Voor zover in de middelen het standpunt wordt ingenomen dat de verdachte het kind niet aan het gezag en het opzicht van de moeder kan onttrekken in de zin van art. 279 Sr, omdat ook de verdachte het gezag over het kind had, wordt miskend dat degene die (mede) het gezag over een minderjarig kind uitoefent, dit kind desondanks aan het gezag en/of het opzicht van een ander kan onttrekken bijvoorbeeld door zich niet te houden aan een bij rechterlijke beslissing vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling."
7. Uit bovenstaande bewoordingen valt op te maken dat ook nog op andere wijzen de gezagsonttrekking kan plaats vinden dan door overtreding van een door de rechter opgelegde omgangsregeling. Een voorbeeld daarvan is te vinden in het arrest van het Hof Amsterdam van 21 november 2007, LJN: BD0207, NJFS 2008/ 67. Volgens het Hof is het uitgangspunt van de wet dat het ouderlijk gezag door de ouders gezamenlijk wordt uitgeoefend (art. 1:245 van het Burgerlijk Wetboek). Ook degene die (mede) het gezag over het minderjarig kind uitoefent kan dit kind derhalve onttrekken aan het wettelijk over hem gestelde gezag, bijvoorbeeld door dit zonder toestemming van de andere ouder — daar de moeder — mee te voeren naar het buitenland en daar te doen verblijve
n.
8. Bij het ontbreken van enige aanwijzing van het tegendeel komt het mij voor dat in het onderhavige geval kan worden uitgegaan van de normale situatie dat het ouderlijk gezag door de vader en de moeder gezamenlijk werd uitgeoefend. Ook paragraaf 23 in de in hoger beroep overgelegde pleitnota neemt dit tot uitgangspunt. In ieder geval heeft de moeder (bewijsmiddel 5) verklaard:
“Ik was op dat moment het toezicht1.op mijn kinderen kwijt door [verdachte]. Zonder mijn toestemming heeft [verdachte] onze kinderen meegenomen. Hij kon door het meenemen van de kinderen eisen aan mij stellen. Ik heb de kinderen aan [verdachte] meegegeven om Sinterklaas te vieren en naar de kerk te gaan en natuurlijk niet om ze in gevaar te brengen en om als chantagemiddel te gebruiken."
9. Waar het op aan komt – om straffeloosheid van strafbaarheid in gespannen relaties te onderscheiden - is of de ouder die zijn kind meeneemt dit volgens afspraak, te goeder trouw en “in the best interest of the child" doet, en niet voor eigen gewin of als middel om de andere ouder tot iets te dwingen. In het onderhavige geval heeft de verdachte de afspraak geschonden, was hij te kwader trouw, en heeft hij op voor zijn kinderen buitengewoon schadelijke wijze zijn eigen belang nagejaagd en zijn (ex)vrouw proberen te dwingen toe te stemmen in wat zij kennelijk niet wenste: voortzetting van het huwelijk.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel bevat de klacht dat het beroep op psychische overmacht is verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen.
12. Het Hof heeft de door de Rechtbank gegeven motivering van de verwerping van het beroep bevestigd. In de schriftuur wordt deze met juistheid geciteerd.
13. In de toelichting wordt aangevoerd dat de door de rechters aangenomen mogelijkheid van enige normalisatie – er konden kennelijk afspraken worden gemaakt over een kort verblijf van de kinderen bij de verdachte - niet uitsluit dat bij de bestaande onzekerheid over deze normalisatie de verdachte ten prooi is gevallen aan een onverhoedse en onweerstaanbare drang om zijn kinderen mee te nemen.
14. De feitenrechters hebben hieraan aandacht besteed, maar geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat voor de verdachte geen minder ingrijpende alternatieven open stonden. Hij heeft zich niet tot hulpverleners uit de juridische discipline of die van het maatschappelijk werk willen wenden, terwijl daartoe wel aanleiding en gelegenheid bestonden. Op het in de pleitnota in paragraaf 7 aangevoerde weigeren van contact, het met de kinderen onderduiken en het veranderen van de sloten door de vrouw is het vorenstaande een afdoend antwoord. Zie in dit verband De Hullu die in Materieel Strafrecht, 5e, p. 292 schrijft dat het de overtuigingskracht van een verwerping van een beroep op psychische overmacht ten goede komt indien wordt duidelijk gemaakt welke alternatieven voor een verdachte redelijkerwijs bestonden. Dat hebben de rechters gedaan.
15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
16. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen. Constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase is voldoende, gelet op de aan de verdachte opgelegde straf.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaalbij de Hoge Raad der Nederlanden
Waarnemend A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑11‑2013
Beroepschrift 24‑04‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: S 11/03729
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van:
[verzoeker], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Amsterdam uitgesproken op 8 augustus 2011.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 279 Sr, 355, 415 Sv geschonden doordien het bewezenverklaarde opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, meermalen gepleegd, niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring terzake van art. 279 Sr is immers nodig dat vaststaat wie het wettig gezag over de minderjarige(n) uitoefent (vgl. HR 31 januari 2012, NJ 2012, 100). Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan evenwel niet volgen dat [de moeder] het wettig gezag uitoefende. Het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal (bewijsmiddel 7) inhoudende als verklaring van de verbalisanten dat een vader, verzoeker, zijn drie kinderen uit de ouderlijke macht van de moeder onttrokken had kan hiervoor niet voldoende worden geacht, aangezien zulks niet kan gelden als een mededeling van feiten of omstandigheden door verbalisanten zelf waargenomen. De bewezenverklaring is op grond hiervan niet voldoende met redenen omkleed.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 40 Sr, 359, 415 Sv geschonden doordien het hof, het vonnis van de rechtbank te dezer zake bevestigende, het beroep op psychische overmacht heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's‑Hofs arrest is op grond hiervan niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
In het op dit punt in hoger beroep bevestigde vonnis van de rechtbank heeft de rechtbank het volgende overwogen:
‘Voor het aannemen van psychische overmacht is vereist dat sprake is van zeer prangende omstandigheden waaraan door verdachte geen weerstand kon worden geboden en waaraan geen weerstand behoefde te worden geboden. Daarbij zijn voorts beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank kan met verdachte geoordeeld worden dat sprake was van een situatie met aanzienlijke spanningen, onzekerheden en frustraties over diens huwelijk en de uiterst moeizame omgang met de kinderen. Niet echter kan worden geoordeeld dat sprake was van een zodanige externe invloed dat verdachte daaraan geen weerstand kon en behoefde te bieden. Opvallend is dat kort voor het moment waarop de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden er sprake was van een hernieuwde omgang met de kinderen en mogelijk sprake van enige normalisatie. Voorts wijst de gang van zaken zoals die voorafging aan de verweten gedraging waarbij (kennelijk) afspraken konden worden gemaakt over een kort verblijf van de kinderen bij verdachte, en naar uit de verklaringen van de kinderen blijkt na enige aandringen bij hen van zijn echtgenote, niet op dergelijke zeer prangende omstandigheden. Zo al met verdachte zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van de vereiste prangende omstandigheden dan leidt dat niet tot een ander oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat aan verdachte in het kader van de door hem na te streven doelen geen andere en minder ingrijpende alternatieven openstonden.
Verdachte heeft zich in het kader van de wensen omtrent omgang kunnen laten bijstaand door raadslieden en zich kunnen wenden tot instellingen op het terrein van maatschappelijk werk.
Verdachte heeft die keuze niet gemaakt terwijl daar wel aanleiding toe bestond, terwijl niet is gebleken dat deze mogelijkheden niet voor hem openstonden dan wel zinloos waren gebleken.
Verdachte heeft op grond van zijn eigen afweging dergelijke alternatieven niet willen onderzoeken of beproeven. De rechtbank zal het verweer dan ook om die reden verwerpen’.
2.
Ook in hoger beroep heeft verzoeker en zijn raadsvrouw aangevoerd dat hij heeft gehandeld in psychische overmacht. Blijkens het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep heeft verzoeker verklaard:
‘Het is een door psychische overmacht ontstane wanhoopsdaad’.
3.
Het oordeel dat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een zodanige externe invloed dat verzoeker daaraan geen weerstand kon en behoefde te bieden, omdat mogelijk sprake was van enige normalisatie en er (kennelijk) afspraken konden worden gemaakt over een kort verblijf van de kinderen bij verzoeker, sluit niet uit dat bij de bestaande onzekerheid over deze normalisatie verzoeker, geconfronteerd met de in hoger beroep genoemde feiten en omstandigheden als weergegeven in de onder nr. 7 overgelegde pleitnotitie van de raadsvrouw verzoeker ten prooi is gevallen aan een onverhoedse en onweerstaanbare drang zijn kinderen mee te nemen op de wijze als bewezenverklaard.
4.
In deze pleitnotitie is het volgende te dezer zake aangevoerd:
‘Cliënt had zijn kinderen al enkele maanden nauwelijks tot niet gezien. Mevrouw [de moeder] weigerde elk contact met cliënt en sloeg in die tijd bij elke ontmoeting die cliënt met haar had alarm of dook, zonder cliënt daarvan in kennis te stellen, met de kinderen onder medeneming van de paspoorten, twee weken onder op een voor cliënt onbekend adres en veranderde de sloten van de echtelijke woning zodat cliënt niet langer toegang had. Kennelijk viel dat niet te kwalificeren als gijzeling! Had mevrouw [de moeder] toen ook niet cliënt moeten vragen om toestemming?’
5.
Nu het hof de juistheid van deze feiten en omstandigheden in het midden heeft gelaten is het oordeel dat geen sprake was van een zodanige externe invloed dat verzoeker geen weerstand kon en behoefde te bieden onbegrijpelijk, althans niet zonder meer begrijpelijk. In echtscheidingszaken plegen de emoties niet zelden zo hoog op te lopen, dat moeders het gezag over (voorlopig) aan hen toevertrouwde kinderen ernstig misbruiken om de omgang tussen vaders en de kinderen te frustreren en te belemmeren. In de hiervoor weergegeven in hoger beroep overgelegde pleitnotities is aangevoerd dat en op welke wijze evenbedoeld misbruik jegens verzoeker gestalte heeft gekregen. Door dit misbruik in het midden te laten, kan niet zonder meer worden gezegd dat verzoeker geen weerstand kon en behoefde te bieden aan zijn drang zijn kinderen wat langer dan een middagje te zien. 's‑Hofs arrest is in zoverre dus onbegrijpelijk, althans niet zonder meer begrijpelijk.
6.
Dit geldt ook voor het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat aan verzoeker geen andere en minder ingrijpende alternatieven openstonden.
Wanhoop kenmerkt zich in de eerste plaats door een belemmerend zicht op alternatieven. Volgens Van Dale, groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14e druk, wordt onder wanhoop verstaan een toestand, stemming waarin men geen uitkomst meer ziet in treurige omstandigheden. Nu blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotitie is aangevoerd dat hij mede op grond van zijn ten tijde van het feit aanwezige persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken (nrs. 29, 30) niet in staat was om alternatieven te bedenken, is voormelde overweging te algemeen en te abstract van aard.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 24 april 2012
mr G. Spong