Hof Den Haag, 30-08-2017, nr. 200.202.801/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:2981
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
30-08-2017
- Zaaknummer
200.202.801/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:2981, Uitspraak, Hof Den Haag, 30‑08‑2017; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2019-0217
Uitspraak 30‑08‑2017
Inhoudsindicatie
De redelijkheid en billijkheid kunnen een overeengekomen niet-wijzigingsbeding met betrekking tot kinderalimentatie doorbreken.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.202.801/01
zaaknummer rechtbank : C/10/504218
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-5136
beschikking van de meervoudige kamer van 30 augustus 2017
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg.
Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2016, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer.
Het geding in hoger beroep
De vrouw is op 3 november 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
De man heeft op 3 januari 2017 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw is voorts op 24 mei 2017 een brief van 23 mei 2017 met bijlagen bij het hof ingekomen.
Van de zijde van de man is op 29 mei 2017 een brief van 26 mei 2017 met bijlagen bij het hof ingekomen.
De mondelinge behandeling heeft op 7 juni 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de man door mr. J. Vrancken, kantoorgenoot van mr. Verschoor.
De feiten
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).
Bij beschikking van 22 mei 2013 heeft de rechtbank de tussen partijen getroffen regelingen zoals neergelegd in het op 29 maart 2013, respectievelijk 4 april 2013, door partijen ondertekende convenant, in de beschikking opgenomen. In dit convenant zijn partijen onder meer overeengekomen dat de man met ingang van 1 januari 2013 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie)€ 375,- per maand zal voldoen.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
De omvang van het geschil
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 22 mei 2013, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 8 april 2016 bepaald op € 134,- per maand.
De vrouw heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd.
De motivering van de beslissing
1. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de man in zijn verzoek alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dat te ontzeggen, en te bepalen dat de maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde bijdrage van de man in de kosten en opvoeding van de minderjarige met ingang van 8 april 2016 € 375,- per maand bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens.
2. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans dat beroep af te wijzen en, desnoods onder het verbeteren van gronden, de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beschikking af te geven als het hof juist acht.
3. De vrouw stelt primair dat partijen in hun convenant een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen. Desalniettemin heeft de vrouw in verband met de werkloosheid van de man in onderling overleg ingestemd met een tijdelijke verlaging van de kinderalimentatie vanaf 20 juli 2014 tot een bedrag van € 225,- per maand. Met ingang van 8 april 2016 heeft de man echter weer een baan en herleeft de oorspronkelijke afspraak. Daar komt bij dat de man de overeengekomen contactregeling slechts zeer ten dele is nagekomen en dat er sinds februari 2016 in het geheel geen contact tussen de man en de minderjarige is. De man woont sinds het najaar van 2015 samen in een Chaletpark. Deze chalets moeten worden gekocht en er kunnen geen hypothecaire leningen voor worden afgesloten. Voorts beschikt de man over een boot en ontvangt hij jaarlijks een toelage van € 5.000,- als kindsdeel van de erfenis van zijn moeder. De man heeft dan ook voldoende draagkracht.
4. De man stelt dat kinderalimentatie van openbare orde is en dat deze bij een wijziging van omstandigheden opnieuw dient te worden berekend. De man is werkloos geraakt en partijen kwamen in onderling overleg overeen dat hij met ingang van 20 juli 2014 een lager bedrag aan kinderalimentatie zou betalen en dat de contactregeling zou worden uitgebreid. Daarnaast zijn als wijziging van omstandigheden aan te merken de feiten dat de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 in werking is getreden en dat de man per 8 april 2016 weer werk heeft. Gelet op zijn netto inkomen van € 1.545,- per maand, heeft de man zijn draagkracht in eerste aanleg op 70%[1545 -/- (30%x1545+890)] = € 134,- becijferd. Hierop houdt hij met goedvinden van de vrouw en het LBIO een bedrag van € 91,- per maand in. Hoewel de man sinds februari 2016 verstoken is van ieder contact met de minderjarige, dient uitgegaan te worden van een zorgkorting van 21%. De vrouw dient inzage te geven in haar draagkracht en in die van haar nieuwe partner met wie zij samenwoont. De man is alleenstaand en bestrijdt dat er sprake is van een jaarlijkse toelage en dat hij geen woonlasten zou hebben.
5. Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn bij voormeld convenant met betrekking tot de door de man te betalen kinderalimentatie - voor zover thans van belang - het volgende overeengekomen:
Artikel II - Kinderalimentatie
2.1
Met ingang van 1 januari 2013, en zolang de minderjarige bij de vrouw woont, betaalt de man aan de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige, ter grootte van € 375,- per maand. Deze bijdrage zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2014. [..]
Artikel III - Slotbepalingen
[..]
3.4
Ten aanzien van de bedingen opgenomen in dit convenant ten aanzien van de kinderalimentatie, geldt dat deze niet kunnen worden gewijzigd.
6. De man heeft aan zijn inleidend verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie ten grondslag gelegd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds het overeenkomen van het convenant. Daarbij acht hij zich niet gehouden aan het zogenaamde niet-wijzigingsbeding van voormeld artikel 3.4 uit het convenant, aangezien kinderalimentatie van openbare orde is.
De vrouw stelt dat het de bedoeling van partijen is geweest om bij convenant een ondergrens af te spreken als beschermingsbepaling voor de minderjarige. Partijen hebben zich beiden laten bijstaan door een advocaat en hebben getracht concreet in de behoefte van de minderjarige te voorzien. Toen de man op enig moment verstoken was van werk zijn partijen in onderling overleg een tijdelijke verlaging van de kinderalimentatie overeengekomen. Nu de man weer werk heeft, herleven de afspraken uit het convenant, aldus de vrouw.
7. Het hof is van oordeel dat het ouders vrij staat om afspraken te maken met betrekking tot de door hen te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, zolang deze afspraken voldoen aan de wettelijke maatstaven. In strijd met de wettelijke maatstaven zijn afspraken waarbij wordt afgezien van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, of wordt afgezien van een verhoging daarvan bij een toename van inkomsten van de onderhoudsplichtige. Een beding daarentegen waarbij partijen afspreken dat de kinderalimentatie niet zal worden verlaagd, acht het hof rechtsgeldig. Het tussen partijen overeengekomen artikel 3.4 van het convenant is naar het oordeel van het hof dan ook in zoverre niet in strijd met de wet. Dit neemt niet weg dat het hof dient te beoordelen of de man, gelet op zijn stellingen met betrekking tot zijn draagkracht, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid nog gehouden kan worden aan deze afspraak.
8. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende weersproken dat het inkomen van de man€ 1.545,- netto per maand bedraagt en dat hij op basis van de formule een draagkracht heeft van € 134,- per maand, zoals hij dit in zijn inleidende verzoekschrift onder punt 8 uiteen heeft gezet. Uit de in hoger beroep overgelegde salarisspecificaties 2017 blijkt van een iets lager inkomen, maar de man heeft ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in de uitkomst van de bestreden beschikking. Nu de aldus becijferde draagkracht van de man een bijdrage toelaat van ongeveer 1/3 van hetgeen partijen bij convenant zijn overeengekomen, is naar het oordeel van het hof sprake van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. De stellingen van de vrouw dat de man geen woonlasten zou hebben, dan wel vermogen uit de erfenis van zijn moeder zou kunnen genereren, heeft zij - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - onvoldoende onderbouwd.
9. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige toelaat van € 134,- per maand. Uit het inleidende verzoek van de man blijkt dat de behoefte van de minderjarige € 655,- per maand in 2013 bedroeg, zijnde € 690,- per maand geïndexeerd naar 2017. Nu de man met € 134,- per maand slechts zeer ten dele in zijn aandeel van de kosten van de minderjarige voorziet, acht het hof geen ruimte aanwezig voor de toepassing van enige zorgkorting. Wel gaat het hof er vanuit dat partijen in het belang van de minderjarige het contact tussen de man en de minderjarige zullen hervatten, zoals zij dit ter zitting hebben afgesproken.
10. De ingangsdatum van 8 april 2016 is niet in geschil, zodat het hof de bestreden beschikking ook in zoverre zal bekrachtigen.
De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.
De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2016;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.N. Stollenwerck, J.A. van Kempen enH. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 30 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.