Rb. 's-Gravenhage, 07-10-2010, nr. 953867 \ CV EXPL 10-3948
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4502
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
07-10-2010
- Zaaknummer
953867 \ CV EXPL 10-3948
- LJN
BO4502
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4502, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 07‑10‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 07‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Op ernstige wijze de beginselen van een goede procesorde geschonden leidt tot niet-ontvankelijkheid (niet voldaan aan artikel 111 Rv.)
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie Delft
EVV/SG
Rolnr. 953867 \ CV EXPL 10-3948
7 oktober 2010
Vonnis in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: Dw. H.P.A. van Beest,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D. Tap,
Partijen worden aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- -
de dagvaarding van 21 april 2010, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
Op 1 oktober 2010 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Rechtsoverwegingen
[eiseres] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag ad € 77.804,13, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 52.051,53 vanaf 21 april 2010 tot de dag der algehele voldoening, een en ander een bedrag ad € 5.000,-- niet te boven gaande, en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat en dat [gedaagde] de woning heeft verlaten in verband met een aldaar aangetroffen wietplantage. Op grond van de huurovereenkomst stelt [eiseres] een bedrag ad € 52.051,53 met bijkomende kosten van [gedaagde] te vorderen te hebben. In de dagvaarding is verder opgenomen dat een weerlegging van het door [gedaagde] gevoerde verweer niet van toepassing is.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord gemotiveerd verweer gevoerd en daarbij een uitgebreide correspondentie gevoegd, die aangaande deze kwestie tussen (gemachtigden van) partijen is gevoerd. Daaruit valt af te leiden dat [gedaagde] wel degelijk verweer had gevoerd tegen de onderhavige vordering en dat (de gemachtigde van) [eiseres] daarmee ook bekend was.
De namens [eiseres] uitgebrachte dagvaarding voldoet niet aan daaraan te stellen eisen, reeds omdat uit de stellingen in de dagvaarding op geen enkele manier valt op te maken hoe de daarin genoemde bedragen zijn berekend en wat daarvan de onderbouwing is. Bovendien is hetgeen [eiseres] vordert niet duidelijk nu zij volgens de in de dagvaarding opgenomen stellingen zonder deugdelijke onderbouwing een bedrag ad € 77.804,13 vordert, terwijl zij in het petitum uiteindelijk zonder dat daarvoor een toelichting wordt gegeven haar vordering beperkt tot € 5.000,--.
Daarbij komt dat [eiseres] in het lichaam van de dagvaarding expliciet aangeeft dat door [gedaagde] geen verweer is gevoerd, terwijl uit de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties het tegenovergestelde blijkt.
Het bepaalde in artikel 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering brengt voor de eisende partij de verplichting met zich mee om in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure alle voor de beslechting van het geschil relevante feiten en gronden aan te voeren.
Door én de eigen vordering volstrekt ondeugdelijk te onderbouwen én bij (de gemachtigde van) [eiseres] bekende verweren en de weerlegging daarvan niet in de dagvaarding op te nemen, handelt [eiseres] op zodanig ernstige wijze in strijd met de hiervoor weergegeven verplichting en met de beginselen van een goede procesorde, dat zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar op deze wijze gepresenteerde vordering.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
- 1.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vordering;
- 2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 1.200,00 als het aan de gemachtigde van [gedaagde] toekomende salaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 oktober 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.