Hof Amsterdam, 14-12-2012, nr. 23-001979-11
ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-12-2012
- Zaaknummer
23-001979-11
- LJN
BZ0303
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑12‑2012
Uitspraak 14‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Megazaak Alpamayo. Het hof geeft een kader voor beoordeling van bewijswaarde en bewijskracht van de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, door openbaar ministerie gepresenteerd als versluierend van karakter. Te stellen eisen aan verankering in ondersteunend bewijs. In casu is hieraan niet voldaan. Volledige vrijspraak van ten laste gelegd medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, niettegenstaand de ongeloofwaardige verklaringen van de verdachte. Straftoemeting bezit vuurwapens.
Partij(en)
parketnummer: 23-001979-11
datum uitspraak: 14 december 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 29 april 2011 in de strafzaak onder parketnummer 15-840146-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2012, 16 november 2012 en 30 november 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1: (zaaksdossier B-10)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2009 tot en met 26 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden of te bevorderen;
- -
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- -
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- -
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en)
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)
- -
(meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers en/of leveranciers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- -
(meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de prijs en/of hoeveelheid van (een) hoeveelhe(i)d(en) verdovende middelen en/of
- -
(meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van invoer van en/of de overdracht van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of
- -
(meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd op de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- -
(meermalen) bij die ontmoeting(en) foto(s) en/of papieren en/of documenten verstrekt en/of ontvangen en/of getoond en/of bekeken en/of
- -
(meermalen) (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en/of
- -
(meermalen) vlucht- en/of bagage - en/of reizigersgegevens doorgegeven en/of ontvangen en/of
- -
(meermalen) zich beschikbaar gehouden voor het ophalen en/of vervoeren en/of opzoeken van een (of meer) partij(en) verdovende middelen en/of voorwerpen bevattende verdovende middelen en/of
- -
meermalen een (of meer) partij(en) verdovende middelen en/of voorwerpen bevattende verdovende middelen gezocht en/of laten zoeken en/of
- -
(meermalen) geld heeft ontvangen en/of gegeven
en/of
- -
op 26 januari 2010 tien, althans een of meer, foto's van het interieur van het passagiersgedeelte en/of cockpit en/of pantry en/of slaapgedeelte van de bemanning in een vliegtuig (merk Boeing) van de KLM voorhanden heeft gehad;
2: (zaaksdossier B10)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2009 tot en met 26 januari 2010 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, waartoe hij, verdachte en/of zijn mededader(s) en/of andere personen behoorden, welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid, te weten
- -
het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I (artikel 2A OW jo 10 lid 5 OW) en/of
- -
het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren verstrekken of vervoeren van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I (artikel 2A OW jo 10 lid 5 OW) en/of
- -
het (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, binnen het grondgebied van Nederland brengen van (telkens) een hoeveelheid cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- *
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- *
een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- *
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of anderen betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en) (artikel 10a OW);
3: (zaaksdossier B13)
hij op of omstreeks 26 januari 2010 te Amsterdam voorhanden heeft gehad
- -
twee vuurwapens van categorie III, te weten een revolver (van het merk Smith & Wesson, model Airweight, type 432 PD, kaliber .32 H&R Magnum) en/of een pistool (van het merk BBM, type Bruni, model 85) en/of
- -
een vuurwapen van categorie II, te weten een vuurwapen dat geschikt is om automatisch te vuren (van het merk Intratec, type TEC-9, kaliber 9mm parabellum) en/of
- -
42 stuks munitie van categorie III te weten kogelpatronen (van het kaliber .32 H&R Magnum) en/of
- -
twee wapens van categorie I te weten een geluiddemper bestemd en/of geschikt voor voornoemd automatisch vuurwapen (Intratec TEC-9) en een geluidsdemper bestemd en/of geschikt voor voornoemd pistool (BBM Bruni);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het als feit 1 ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op, kort gezegd, de invoer en verdere verspreiding van cocaïne. De advocaat-generaal heeft in dit verband vooral gewezen op de inhoud van verslagen van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken en de interpretatie daarvan, alsmede naar verslagen van observaties. Gelet op het versluierend taalgebruik in die gesprekken, de omstandigheid dat uit de resultaten van hetgeen in andere zaaksdossiers als resultaat van het gehouden onderzoek is gerelateerd -in het bijzonder het gegeven dat cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen- en voorts gelet op onder de verdachten aangetroffen en inbeslaggenomen foto's van delen van het interieur van passagiersvliegtuigen en overige voorwerpen, kan worden geconcludeerd dat deze gesprekken en ontmoetingen betrekking hebben gehad op cocaïne. De door de verdachte en medeverdachten gegeven alternatieve verklaringen voor de inhoud van de telefoongesprekken en ontmoetingen zijn ongeloofwaardig en dienen op die grond terzijde te worden geschoven.
Hetgeen als feit 2 is ten laste gelegd - de deelneming aan een crimineel samenwerkingsverband in de zin van artikel 11a van de Opiumwet (OW) kan eveneens worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van zowel feit 1 als feit 2 ten laste bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich met betrekking tot hetgeen als feit 3 is ten laste gelegd gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Inleidende overweging
Aan de verdachte wordt verweten onder meer dat hij zich -met anderen- heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne of van met betrekking tot die stof te verrichten gedragingen, zoals de verkoop, de aflevering of het vervoer daarvan.
De bepaling in de Opiumwet waarop dit laatste verwijt is gestoeld is naar haar bereik ruim. Zo geldt als voorwaarde voor het bewijs van dat verwijt niet, dat komt vast te staan dat het voorbereide/bevorderde misdrijf al een concrete vorm heeft aangenomen. Daarmee is echter niet gezegd dat dit ruime bereik een relativerende invloed heeft op de strengheid van de toetsing aan de aan de bewijslevering te stellen eisen.
Het verwijt aan de verdachte veronderstelt dat hij zijn met het oog op voorbereiding/bevordering verrichte gedragingen opzettelijk heeft verricht, in het bijzonder waar het gaat om het met die gedragingen beoogde resultaat: de voorbereiding of bevordering van de invoer van die cocaïne, of van de verkoop, aflevering of het vervoer ervan. Dit opzet dient dan ook uit de bewijsmiddelen te blijken. Datzelfde geldt (vanzelfsprekend) voor het verwijt met betrekking tot de verkoop van cocaïne.
In het geval waarin een verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en/of door één of meer getuigen over verdachtes gedragingen en hetgeen daarbij bij hem heeft voorgezeten belastend is verklaard zal doorgaans een bewezenverklaring, die overigens in aanzienlijke mate steunt op de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, zonder complicaties kunnen worden vastgesteld. De bewijslevering wordt meer bewerkelijk in het andere geval, waarin een verdachte zwijgt of ontkent en dergelijke verklaringen door getuigen niet zijn afgelegd.
In het laatstbedoelde geval - dat zich in de onderhavige zaak voordoet - komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, de kring van personen met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat cocaïne op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip is aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie, die zich ook in het onderhavige geval voordoet, is sprake wanneer in die telefoongesprekken niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over achtereenvolgens cocaïne en de ten aanzien van de invoer c.q. verkoop/aflevering/vervoer van die stof te ondernemen of ondernomen gedragingen. Voorts is complicerend dat de diversiteit aan gebezigde termen, die bij de lezer van de gespreksverslagen verwondering kunnen wekken en die volgens het openbaar ministerie alle betrekking hebben op drugs, uitzonderlijk groot is. Hierdoor wordt herkenning van patronen en het gebruik van codes aanzienlijk bemoeilijkt.
Om in weerwil van de letterlijk gebezigde bewoordingen de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als -kort gezegd- betrekking hebbend op cocaïne is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken (en afgeluisterde) woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die door het hof te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de advocaat-generaal voorgestelde duiding slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal het hof hebben na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat, te weten cocaïne. Voorts kan het hof onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten bezware van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
Het hof voegt hieraan nog toe dat het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijke substraat van de voor het bewijs te bezigen telefoongesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen.
Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte ten laste van wie de bewezenverklaring wordt uitgesproken.
Tot slot staat het hof reeds op deze plaats stil bij de vorm waarin de verantwoording van de motivering van de bewijsbeslissing in het vonnis waarvan beroep is gegoten. De gekozen werkwijze houdt in dat de redengevende feiten en omstandigheden in de vorm van een lopend betoog zijn opgenomen. De vorm van dit betoog is onmiskenbaar verhelderend omdat het de lezer een helder zicht biedt op hetgeen door de verdachte en anderen feitelijk is gedaan als ook op hetgeen overigens is voorgevallen. Daar tegenover staat echter het volgende.
In het bijzonder waar het gaat om het bewijs van in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen, waarvan het door het door het openbaar ministerie gepresenteerde bewijs in overwegende mate bestaat uit de inhoud van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken -waaraan naar het in het vonnis waarvan beroep verwoorde oordeel van de rechtbank veelal geen enkel touw is vast te knopen -, ligt in de door de rechtbank gekozen vorm het gevaar besloten dat het heldere zicht op de (motivering van de) bewijsbeslissing (de hiervoor bedoelde behoedzaamheid daaronder mede begrepen) ten aanzien van ieder van de verdachten afzonderlijk in meer of mindere mate wordt ontnomen.
Dit heeft tot resultaat dat weliswaar in de vorm van dat betoog een opsommende weergave wordt geboden van alle belastende feiten en omstandigheden die in het dossier ten aanzien van het betreffende feit zijn aan te treffen, maar dat het relatieve gewicht van de bewijsmiddelen, hun betekenis en de wijze waarop deze met elkaar in een zinvol verband staan, in de zaak van de betrokken verdachte niet toereikend worden verantwoord. Dit klemt in het bijzonder wanneer het vonnis onvoldoende expliciet is in de aanduiding van de feiten en omstandigheden die de verankering hebben geboden om de inhoud van de telefoongesprekken uit te leggen als betrekking hebbend op cocaïne.
In het navolgende zal worden uiteengezet op welke gronden de verdachte van het als feit 1 en feit 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 1 en feit 2: feiten en omstandigheden blijkend uit zaaksdossier B10
Op 8 augustus 2009, te 16.25 uur, belt de medeverdachte [medeverdachte 1] met de verdachte [verdachte] en vraagt of het gelukt is. [verdachte] antwoordt dat hij die ene man heeft gesproken, maar dat hij die Hindoestaanse jongen nog niet heeft kunnen bereiken. Op 19 augustus 2009 wordt tijdens een observatie omstreeks 13.35 uur een ontmoeting waargenomen tussen [medeverdachte 1] en [verdachte]. [verdachte] loopt naar een geparkeerde personenauto, haalt daar een zwart tasje uit en overhandigt deze aan [medeverdachte 1]. Op 31 augustus 2009, te 15.19 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 3], die vraagt of "[bijnaam]" al is geweest. [medeverdachte 3] vraagt aan [medeverdachte 1] of hij aan die jongen zou kunnen vragen of hij koffie wil komen drinken of een afspraak kan maken. [medeverdachte 3] zegt dat hij de Hindoestaanse jongen bedoelt. [medeverdachte 1] zegt dat hij "[bijnaam]" zal bellen om te kijken waar hij is. Twee minuten later, om 15.21 uur, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en vraagt waar hij is. [medeverdachte 1] zegt tegen [verdachte] dat de Hindoestaanse man hem nodig heeft. [verdachte] zegt dat hij net bij die jongen is geweest en dat hij met een rechtstreekse man naar hem moet gaan. [verdachte] wil weten of de rechtstreekse man Betrokkene 1] is. [medeverdachte 1] zegt dat het een goede vriend van [betrokkene 1] is. [verdachte] zegt dat hij Betrokkene 1] woensdag om 7 uur bij de Burger King in de Bijlmer, bij de gevangenis moet zien. Vervolgens belt [medeverdachte 1] om 15.29 uur naar [medeverdachte 3] en zegt dat hij de andere man heeft gebeld en dat hij zei dat die andere man zijn telefoon niet opnam en dat hij een bericht heeft ingesproken. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 3] in verband met het andere een afspraak voor woensdag moet maken en dat "[bijnaam]" woensdag al die mensen gaat ontmoeten en dat het om 7 uur daar in de buurt moet zijn. [medeverdachte 3] moet alvast aan zijn mannen doorgeven om dan vrij te houden. [medeverdachte 3] zegt dat dat van "[bijnaam]" belangrijk is en dat ze er al twee weken mee bezig zijn.
Op woensdag 2 september 2009, om 13.17 uur, belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zegt dat die afspraak vanavond met die man goed is. [verdachte] zegt dat hij vooraf een gesprek heeft met de andere man. [medeverdachte 1] zegt "oke oke oke want dat is heel belangrijk toch voordat je die jassen met elkaar laat ontmoeten".
Tijdens een observatie wordt die avond om 19.04 waargenomen dat [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 3] elkaar ontmoeten op de Foodstrip en weglopen in de richting van de Kentucky Fried Chicken (KFC). Om 19.27 uur wordt gezien dat [verdachte] alleen beneden in de KFC zit. Om 19.33 uur wordt gezien dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 3] en onder meer [medeverdachte 4] een ontmoeting hebben op de eerste verdieping van de KFC.
Om 19.32 uur belt [medeverdachte 1] naar [verdachte]. [verdachte] zegt dat de mannen boven zitten, hij zelf beneden en dat de twee mannen nog moeten komen maar dat [betrokkene 1] wel is gekomen. Voorts zegt hij dat de mannen het te veel vinden. [medeverdachte 1] zegt dat hij ze niet alleen moet laten. [verdachte] zegt dat "de man moet eerst met de andere mannen praten toch om te horen hoe de tori is, en als we uitkomen zo breed zo smal, dan gaat we verder. Om 20.16 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1]. Hij zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij even weg moest om te overleggen en vraagt aan [medeverdachte 1] of deze wil kijken waar [bijnaam] is omdat hij hem nog even wil zien. [medeverdachte 1] moet snel de afspraak maken. Vervolgens belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zegt het volgende: "[bijnaam] vraagt waar je bent, hij zei dat ie je even dringend nodig heeft. [verdachte] zegt dat hij al weg is en dat hij de man naar Zaandam moet laten komen om hem te ontmoeten. In de loop van het gesprek zegt [verdachte] nog "nee nee het is niet wat ik zei het is meer, negen dubbeltjes, en de mannen willen het in een keer doen direct." [verdachte] zegt dat hij morgen, of de andere afspraak er gewoon bij is. [medeverdachte 1] zegt vervolgens "jij bent mijn cement man". Later zegt [verdachte]: "weet je, dat is hij gaan informeren en het is niet één, ik heb het tegen de man gezegd, het is zeker vijftien verschillende, vijftien kleuren." Verderop in het gesprek zegt [verdachte] dat de twee mannen niet de echte mannen zijn, waarop [medeverdachte 1] antwoordt dat de man zei "dat de mannen de patiënt kennen". [medeverdachte 1] zegt: "Hij zei dat die man de dokter kent, hij heeft rechtstreeks contact gehad met de dokter." [verdachte] antwoordt: "Ja maar dan moet de man met één man komen. Waarom moet ie met twee mannen komen, als één man de dokter kent. Niet twee mannen kennen de dokter toch?"
Op 3 september 2009, om 19.33 uur, hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] opnieuw telefonisch contact. [verdachte] zegt dat hij er bijna is en vraagt wat de afspraak is. [medeverdachte 1] antwoordt "als je er bent dan zal je wel horen ehm hoe ehm wat die man in feite heeft uitgelegd en dan kijken we wel." Op 4 september 2009, 17.04 uur, wordt [medeverdachte 1] gebeld door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] geeft de telefoon over aan [verdachte]. [medeverdachte 3] zegt dat ze met 12 man zijn. [verdachte] zegt dat de koek groot is, dat hij wel koek krijgt en dat hij zich niet druk maakt. Om 20.01 uur wordt [medeverdachte 1] opnieuw gebeld door [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] zegt dat "ook als [bijnaam] die man zou ontmoeten, dat die man toch met die andere mannen moet komen." [medeverdachte 1] zegt dat hij tegen [bijnaam] heeft gezegd om "die man te gaan zoeken zodat die man met die anderen mannen kan komen zodat [medeverdachte 1] een gesprek met die mannen heeft. [medeverdachte 3] zegt dat die man al bij hem is, omdat hij tegen heb had gezegd dat ze elkaar na 7 uur zouden ontmoeten. [medeverdachte 1] zegt dat hij "[bijnaam]" even zal bellen en dat hij [medeverdachte 3] daarna weer terugbelt.
Op 7 september 2009, om 17.45 uur, belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3] en vraagt of [medeverdachte 3] "[bijnaam]" op Oost wil gaan ontmoeten op [straat]. [medeverdachte 3] zegt van wel. [medeverdachte 1] belt twee minuten later, om 17.47 uur, naar [verdachte] en zegt dat de man er over 20 minuten is. [verdachte] zegt dat die man naar [horecagelegenheid] moet komen, op nummer [huisnummer]. Kort hierna belt [medeverdachte 1] naar [verdachte] en geeft de locatie door.
Die avond, om 18.54 uur, belt [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 3]. Op een gegeven moment vraagt [medeverdachte 1] "hoe het zit met dat ding van net" en "of het gunstig of ongunstig is". [medeverdachte 3] zegt dat dát wat deze man wil bijna onmogelijk is. Het is een systeem van één hand geeft en de andere hand neemt het aan de andere kant zonder dat er kosten zijn.
[medeverdachte 1] zegt later "dat dat andere ding al bijna op 80 zit. [medeverdachte 3] bevestigt en zegt dat het al op 8 dubbeltjes zit. [medeverdachte 1] zegt dat die mannen iemand anders hebben gevonden die het in een keer kan doen. [medeverdachte 3] zegt dat hij dit aan "[bijnaam]" heeft uitgelegd en heeft gezegd dat "[bijnaam]" met die mannen moest praten. [medeverdachte 3] heeft die jongens gisteren nog gezien en ze hebben gezegd dat ze nog een andere oplossing hebben.
Op 14 september 2009, om 13.49 uur, belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] en vraagt of dat ding van [bijnaam] niet meer is doorgegaan. [medeverdachte 1] zegt dat hij er niets meer over gehoord heeft en denkt dat hij dan wel een oplossing gevonden zal hebben. Hij zal neef bellen en zegt tegen [medeverdachte 3] hem later hoort. Diezelfde middag, om 14.38 uur, wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 1]. [verdachte] zegt dat ze op "[bijnaam]" aan het wachten waren en dat hij groen ligt moet geven en dat dan alles oke is.
Op 16 september 2009, omstreeks 18.58 uur, wordt in het [naam hotel] een observatie gehouden, waarbij wordt waargenomen dat [verdachte] een bespreking heeft met andere personen.
Op 23 september 2009 hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] een aantal maal telefonisch contact. Om 16.12 uur zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat men het al in de molen heeft gezet. [verdachte] zegt: "nee dat andere ding wat ik je vroeg toch", waarop [medeverdachte 1] zegt "ja toch, dat wat ik tegen je zei dat de Afrikaan ook heeft. [medeverdachte 1] zegt dat hij vandaag vraagt hoever hij is, want vandaag zal hij het horen en dan belt [medeverdachte 1] die andere man. Een aantal minuten later, om 16.16 uur, zegt [medeverdachte 1] dat de Afrikaan nu naar hem komt en dat [verdachte] ook kan komen. [verdachte] zegt dat hij er over een half uur is; [medeverdachte 1] gaat alvast met "De Afrikaan" in gesprek. Om 16.36 uur meldt [verdachte] dat hij er bijna is. Aan het eind van die middag, om 17.51 uur, zegt [medeverdachte 1] dat de Koelieman die ze op Ganzen hebben ontmoet, de laatste keer bij het ziekenhuis. [verdachte] vraagt hoe laat ze komen, waarna [medeverdachte 1] antwoordt dat ze nu vertrekken. "Die mannen zijn klaar en komen met hun papieren", zegt [medeverdachte 1]. Om 18.16 uur zegt [verdachte] dat hij op Oost is, op de [straat]. [medeverdachte 1] zegt dat hij die kant op komt, maar dat hij bij de McDonald op de hoek wil ontmoeten. Tussen ongeveer 18.39 uur wordt in de omgeving van de hoek van de [straat] en de [b-straat] te Amsterdam een ontmoeting waargenomen, waarbij [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 3] en ene [medeverdachte 5] aanwezig zijn.
Op 30 september 2009 wordt [verdachte] gebeld door een man die gebruik maakt van een Surinaams telefoonnummer, die vraagt wat laatst was afgesproken tijdens het gesprek in het hotel in Almere en vraagt wie zou sms-en. [verdachte] zegt dat díe man zou sms-en, waarna de onbekende man zegt dat "de man van hier, zegt tegen ons dat wij niet hebben gesmst, want wij hadden gezegd dat wij zouden sms-en. Nu hebben wij hem niet gesmst."
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de gesprekken in het geheel niet over drugs gaan. De gesprekken met de medeverdachte [medeverdachte 1] hielden verband met de verblijfsrechtelijke status van de vrouw van [medeverdachte 1], haar aanvraag tot verblijf en voorts over alternatieve geneeswijzen. Daarnaast heeft hij volgens zijn verklaring gevoerd over zogenaamde "Letters of Credit" en dat de ontmoeting op de zogenoemde Foodstrip hier betrekking op had, als ook over (mogelijke) handel in olie. De ontmoeting bij hotel [naam hotel] stond, aldus de verdachte, los van al die andere gesprekken; deze ontmoeting had betrekking op een conflict tussen twee partijen waarbij de verdachte een bemiddelende rol heeft vervuld.
De beoordeling daarvan
Uit de inhoud van de hierboven weergegeven verslagen van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken kan op zichzelf beschouwd niet - ook niet in onderling verband en samenhang bezien - worden afgeleid dat deze betrekking hebben gehad op in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandelingen, gericht op de opzettelijke invoer of (verdere) verspreiding van/handel in cocaïne. Voorts is niet uit enig ander, in het onderhavige onderzoek aangelegd zaaksdossier (waarin wél is gebleken van de inbeslagneming van cocaïne) gebleken dat de verdachte dienaangaande enige rol van betekenis heeft vervuld. Evenmin wordt de verdachte door een getuige of andere betrokkene in verband gebracht met aan cocaïne te relateren gedragingen. Bij die stand van zaken is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat de verdachte hetgeen als feit 1 en als feit 2 is ten laste gelegd heeft begaan, zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten overvloede overweegt het hof dat de inhoud van de weergegeven verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken bij het hof vragen hebben opgeroepen, waarvan bepaald niet kan worden gezegd dat die vragen door de verdachte overtuigend zijn beantwoord. Integendeel, het hof hecht daaraan eenvoudigweg geen geloof. Die vaststelling is, bezien in het licht van hetgeen hiervoor inleidend is overwogen, voor het bewijs van de aan de verdachte verweten voorbereidingshandelingen evenwel ontoereikend.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3:
hij op 26 januari 2010 te Amsterdam voorhanden heeft gehad
- -
twee vuurwapens van categorie III, te weten een revolver (van het merk Smith & Wesson, model Airweight, type 432 PD, kaliber .32 H&R Magnum) en een pistool (van het merk BBM, type Bruni, model 85) en
- -
een vuurwapen van categorie II, te weten een vuurwapen dat geschikt is om automatisch te vuren (van het merk Intratec, type TEC-9, kaliber 9mm parabellum) en
- -
42 stuks munitie van categorie III te weten kogelpatronen (van het kaliber .32 H&R Magnum) en
- -
twee wapens van categorie I te weten een geluiddemper geschikt voor voornoemd automatisch vuurwapen (Intratec TEC-9) en een geluidsdemper geschikt voor voornoemd pistool (BBM Bruni);
Hetgeen onder 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de vuurwapens van categorie III
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
ten aanzien van het vuurwapen van categorie II
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
en
ten aanzien van de munitie van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
en
ten aanzien van de wapens in categorie I
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd..
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het als feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorhanden hebben van twee vuurwapens, te weten een pistool en een revolver. Daarnaast heeft hij een automatisch vuurwapen voorhanden gehad.
Hierdoor heeft de verdachte bijgedragen aan (het vergroten van) de onveiligheid in de samenleving. De schade die door het onbevoegde gebruik van dergelijke wapens kan worden aangericht, behoeft geen nadere toelichting. Ten aanzien van een automatisch vuurwapen geldt dit in het algemeen in versterkte mate, daar met dit vuurwapen met een zeer hoge frequentie munitie kan worden afgevuurd. Tevens heeft de verdachte geluiddempers en munitie voorhanden gehad.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige afspraken van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) vermelden ten aanzien van het voorhanden hebben en overdragen van een pistool of revolver een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden; met betrekking tot een automatisch vuurwapen geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Het hof neemt hierbij in het nadeel van de verdachte in aanmerking dat de verdachte eveneens twee geluiddempers heeft aanwezig gehad, die bovendien geschikt waren voor gebruik met het automatisch vuurwapen en een pistool. Het gebruik van geluiddempers beoogt kennelijk bij te dragen aan de verkleining van de kans op ontdekking van de gebruiker van een wapen dat van zo'n demper is voorzien. Zo bezien geeft de combinatie van het bezit van wapen en demper voeding aan de gedachte dat het beoogde gebruik ervan verder zal hebben gestrekt dan de wens met dat wapen zichzelf te verdedigen. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte van 26 januari 2010 is de verdachte tijdens zijn aanhouding zittend op bed aangetroffen met in zijn handen een zwart heuptasje. In dit tasje is één van de in de tenlastelegging genoemde vuurwapens is aangetroffen.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde misdrijven en mede in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 november 2011 eerder ter zake van overtreding van de Wet Wapens en Munitie is veroordeeld, komt in beginsel slechts de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
Anders dan de raadsman heeft bepleit kent het hof aan de enkele omstandigheid dat het automatische vuurwapen gedemonteerd was, geen strafmatigende werking toe. Het hof neemt aan dat de verdachte, die gelet op het feit dat hij meer wapens in zijn bezit had en ook eerder wapens in zijn bezit heeft gehad, kennelijk met vuurwapens vertrouwd is, in staat was dit wapen in elkaar te (laten) zetten en gebruiksklaar te maken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
4. 1.00 STK Verpakkingsmateriaal Kl: oranje;
- -
27. 1.00 STK SIM-kaart, T-mobile;
- -
28. 1.00 STK SIM-kaart Gnanam Telecom;
- -
29. 1.00 STK GSM-toestel Kl: grijs NOKIA RH 105.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. R. Veldhuisen en mr. A.E.M. Röttgering, in tegenwoordigheid van mr. A. Binken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2012.