Ktr. Rotterdam, 08-05-2008, nr. 805048 CV EXPL 07-14491
ECLI:NL:RBROT:2008:BF8892
- Instantie
Rechtbank Rotterdam (Kantonrechter)
- Datum
08-05-2008
- Magistraten
Mr. P. Vlaswinkel
- Zaaknummer
805048 CV EXPL 07-14491
- LJN
BF8892
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2008:BF8892, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam (Kantonrechter), 08‑05‑2008
Uitspraak 08‑05‑2008
Mr. P. Vlaswinkel
Partij(en)
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 11 mei 2007,
gemachtigde: mr L. van Leeuwen (SRK Rechtsbijstand),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bas van der Heijden B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
gedaagde,
gemachtigde: mr N.C. Haase.
Partijen worden hieronder aangeduid als ‘[eiseres]’en ‘Bas van der Heijden’.
1. Het verloop van de procedure
Dit blijkt uit de navolgende processtukken waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- —
het inleidend exploot van dagvaarding met de producties 1 t/m 11;
- —
de conclusie van antwoord met de producties 1 t/m 11;
- —
de conclusie van repliek met de producties 12 t/m 15;
- —
de conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen —zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang— het volgende vast:
- —
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1973, is sedert 13 januari 1991 werkzaam bij Bas van der Heijden. Vanaf 2004 is zij werkzaam in de functie van hoofdcaissière — kassamanager. Uit hoofde van deze functie is [eiseres] aan te merken als kaderlid.
- —
Op dinsdag 19 oktober 2004 omstreeks 18.30 uur was [eiseres] aan het werk in het kantoor van het filiaal van Bas van der Heijden aan de Hellevoetstraat], gelegen in Tarwewijk te Rotterdam, toen de filiaalmanager, de heer [naam filiaalmanager] (verder: ‘[naam filiaalmanager]’) bemerkte dat een persoon, naar later bleek [naam dader] (verder: ‘[naam dader]’), de kassa passeerde zonder iets af te rekenen. De beveiligingsbeambte had dit ook opgemerkt en liep in de richting van [naam dader] om hem aan te spreken. [naam filiaalmanager] liep daarop ook in de richting van de van winkeldiefstal verdachte [naam dader]. [naam filiaalmanager] en de beveiligingsbeambte zagen dat [naam dader] een sixpack bier onder zijn jas had verstopt en zij verzochten hem mee te gaan naar de kantine. [naam dader] wilde evenwel doorlopen naar buiten, waarop [naam filiaalmanager] en de beveiligingsbeambte hem vastpakten. [eiseres] vroeg via de intercom om assistentie en is daarna naar [naam filiaalmanager] toegelopen. [eiseres] hield zich aldus in de dichte nabijheid van de schermutseling op. Tijdens de schermutseling pakte [naam dader] plotseling een doorgeladen pistool uit zijn zak en schoot [eiseres] neer.
- —
Tengevolge van dit voorval liep [eiseres] ernstig letsel op, bestaande uit schotverwonding met als gevolg partieel cervicaal dwarlaesie beeld t.h.v. C5–C6. Tevens is sprake van letsel aan de halsslagader en de ader bij het borstbeen waardoor de plaatsing van een VSM-patch nodig werd.
- —
Het gerechtshof te 's Gravenhage heeft [naam dader] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en heeft [naam dader] veroordeeld tot betaling van een voorschot op de immateriële schade van € 7.500,-- en € 756,63 aan materiële schade.
- —
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft een uitkering verstrekt van € 8.250,-- als tegemoetkoming in de immateriële schade en een van € 956,-- als tegemoetkoming in de materiële schade.
- —
Tot op heden is [eiseres] gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Zij in nog steeds als kassamanager werkzaam bij Bas van der Heijden.
3. Het geschil en de standpunten van de partijen
3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- a)
voor recht te verklaren dat Bas van der Heijden aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het voorval d.d. 19 oktober 2004, welke nader is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- b)
Bas van der Heijden te veroordelen tot betaling van:
- —
een voorschot smartengeldvergoeding ad € 25.000,-- voor de door [eiseres] opgelopen letselschade;
- —
een bedrag van € 1.863,56 wegens buitengerechtelijke kosten;
- —
de kosten van dit geding.
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat Bas van der Heijden jegens haar aansprakelijk is uit hoofde van artikel 7:658 BW nu Bas van der Heijden onvoldoende aan haar zorgplicht heeft voldaan. Bovendien is Bas van der Heijden aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW nu zij heeft nagelaten een veilige werkomgeving en een adequate opleiding te bieden. Ten slotte stelt [eiseres] dat Bas van der Heijden aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW doordat zij een gevaarzettende situatie heeft laten ontstaan.
Het protocol waarop Bas van der Heijden zich beroept is ontoereikend, zeker in een probleemgebeid als Tarwewijk te Rotterdam. Bovendien zou het risico dat door het personeel gelopen wordt, gedekt moeten zijn door een verzekering. Een dergelijke verzekering was niet afgesloten.
3.2
Bas van der Heijden heeft de vordering van [eiseres] gemotiveerd weersproken en heeft geconcludeerd tot afwijzing hiervan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW
Op grond van het eerste lid van dit artikel is de werkgever onder meer verplicht om voor het verrichten van de werkzaamheden, zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Nu [eiseres] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden, is Bas van der Heijden daarvoor aansprakelijk, tenzij Bas van der Heijden— naast een hier niet aan de orde zijnde uitzondering — aantoont dat zij aan haar zorgplicht als genoemd in het eerste lid van artikel 7:658 BW heeft voldaan.
4.2
In dit geval gaat het niet om een klassiek bedrijfsongeval waarbij een werknemer zich verwondt aan een in de werkomgeving aanwezig en zich realiserend gevaar, maar gewond raakt door een van buiten de werkomgeving komend risico. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of Bas van der Heijden zodanige maatregelen heeft getroffen en/of aanwijzingen heeft gegeven als redelijkerwijs nodig is om — in geval van winkeldiefstal — zoveel mogelijk te voorkomen dat een werknemer schade lijdt.
4.3
Bas van der Heijden heeft ten verwere gesteld dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan door onder meer aan te voeren dat zij een beleid heeft ingevoerd gericht op preventie en op voorkoming van risico's door in haar instructies — kort gezegd — gevaarlijke confrontaties te verbieden. In dit verband heeft Bas van der Heijden gesteld dat zij vanaf juni 2003 haar beleid met betrekking tot winkeldiefstal heeft aangescherpt en dat zij dit beleid kenbaar heeft gemaakt aan haar personeel door middel van posters, in wekelijkse overleggen, in weekbladen e.d..
Voorts heeft zij gesteld dat zij begin 2003 een ‘Afdeling Security Management’ heeft opgericht ter bevordering van de veiligheid van haar personeel en van haar klanten. Bas van der Heijden heeft voorts in dit kader aangevoerd dat zij beveiligingscamera's heeft aangebracht en een beveiliger heeft aangesteld, alles ter preventie van winkeldiefstal. Ten slotte heeft zij gesteld dat ten tijde van het voorval elke nieuwe medewerker een personeels-introductietraining kreeg. Ook [eiseres] heeft een training gevolgd met betrekking tot winkeldiefstal. Ten slotte heeft Bas van der Heijden in dit verband aangevoerd dat zij drie maanden vóór het voorval nog een risico-inventarisatie en evaluatie heeft laten uitvoeren.
4.4
[eiseres] heeft hetgeen Bas van der Heijden heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, niet weersproken zodat de kantonrechter deze feiten voor juist houdt.
4.5
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat Bas van der Heijden, gelet op de omstandigheden van het geval waaronder de aard van het werk en de daaraan verbonden risico's, door het voeren van een op preventie gericht beleid en door het treffen van veiligheidsmaatregelen zoals de plaatsing van een camera en het aanstellen van een beveiliger én het op een voldoende adequate wijze bekend maken van haar instructies ten aanzien van winkeldiefstal en de training van haar personeel, al datgene heeft gedaan wat onder de gegeven omstandigheden — ook voor een winkelfiliaal gelegen in het risicogebied Tarwewijk — redelijkerwijs van haar verlangd mocht worden. In zoverre is van een tekortkoming aan de zijde van Bas van der Heijden geen sprake.
4.6
Partijen verschillen van mening ten aanzien van de vraag of [eiseres] gereageerd heeft op een opdracht tot het verlenen van assistentie van [naam filiaalmanager] bij de aanhouding van [naam dader], of ongevraagd en zonder noodzaak ter plaatse verscheen waardoor zij ‘op het verkeerde moment op de verkeerde plaats’ stond.
4.7
Gelet op haar kaderfunctie en de gang van zaken in het verleden had [eiseres] redelijkerwijs mogen menen dat haar assistentie en haar aanwezigheid in de directe omgeving van de aangehouden [naam dader], zo niet geboden of gewenst, in ieder geval van nut kon zijn. Immers, uit de door Bas van der Heijden overgelegde producties, waaronder het CBL Protocol waarmee haar beleid overeenkomt, wordt afgeleid dat het tot de taak van een kaderlid behoort om samen met een andere winkelmedewerker de winkeldief na het passeren van kassa aan te houden en met de betrokkene mee te lopen naar de kantine. Daarom had [eiseres] ook indien zij geen uitdrukkelijke opdracht had gekregen om verdergaande assistentie te verlenen dan het — via de intercom — oproepen van assistentie en het bellen van de politie, het tot haar taak mogen rekenen om met [naam filiaalmanager] mee te lopen naar de kantine. [eiseres] treft dan ook geen enkel verwijt.
4.8
Gesteld noch gebleken is dat [naam filiaalmanager] een verdergaande instructie heeft gegeven dan het verlenen van de gebruikelijke bijstand en het zonodig bellen van de politie. In het bijzonder is niet gesteld dat [eiseres] verzocht is om een verdergaande feitelijke bemoeienis met de aanhouding van [naam dader] waardoor een gevaarlijke situatie kon ontstaan. Zowel de gedraging van [naam filiaalmanager] alsook de gedraging van [eiseres] passen binnen het door Bas van der Heijden gevoerde beleid en zijn in overeenstemming met de instructies en bieden geen aanknopingspunt om een schending van de zorgplicht van artikel 7:658 BW aan te kunnen nemen.
4.9
Aansprakelijkheid zou pas aangenomen kunnen worden indien de te volgen instructies — het aanhouden van een winkeldief op de voorgeschreven wijze en/of het meelopen naar de kantine — aangemerkt zou moeten worden als een onaanvaardbaar risico. Uiteraard valt niet uit te sluiten dat het aanspreken of aanhouden van winkeldieven en/of het begeleiden van een winkeldief naar de kantine enig risico meebrengt, maar dit risico moet gezien de wijze waarop een en ander dient te gebeuren, als verantwoord aangemerkt worden. [eiseres] kan en mag in de gegeven omstandigheden dan ook geen absolute veiligheidsgaranties verwachten.
4.10
De slotsom is dat Bas van der Heijden aan de zorgplicht van artikel 7:658 BW heeft voldaan door te doen wat redelijkerwijs van haar verlangd kon worden en dat zij geen invloed heeft kunnen uitoefenen op het voorkomen dat [eiseres] werd neergeschoten door een winkeldief. Daarom is Bas van der Heijden niet op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk jegens [eiseres].
4.11. Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW (6:248 BW)
Ook in een geval waarin de werkgever geen verwijt te maken valt vanwege een tekortkoming in de nakoming van zijn zorgplicht, kan onder bijzondere omstandigheden uit hoofde van goed werkgeversschap (artikel 7:611 BW), dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW), een vergoedingspicht van de werkgever aangenomen worden (HR 12 januari 2001, NJ 2001, 253).
4.12
Gelet op het functionele verband tussen het schadeveroorzakende voorval en het werk van [eiseres], is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat aansprakelijkheid van Bas van der Heijden op grond van artikel 7:611 BW aangenomen moet worden. Tot die bijzondere omstandigheden rekent de kantonrechter de omstandigheid dat het schietincident heeft plaatsgevonden op de werkplek van [eiseres], tijdens haar werktijd en in de uitoefening van haar reguliere werkzaamheden, waaronder te rekenen zijn het aanhouden van winkeldieven en het verlenen van assistentie bij de aanhouding van winkeldieven, aan welke activiteit risico's verbonden zijn.
4.13
Uit het aangescherpte veiligheidsbeleid van Bas van der Heijden valt af te leiden dat ook zij zich bewust is van de toegenomen agressie jegens winkelpersoneel — zeker in een ‘probleemwijk’ met een bovengemiddeld hoge criminaliteit zoals Tarwewijk te Rotterdam — en het daaraan voor winkelpersoneel verbonden gevaar indien winkelpersoneel betrokken raakt bij het aanspreken en aanhouden van winkeldieven. Daarom is het onbillijk om indien dit bij Bas van der Heijden bekende risico zich verwezenlijkt, zich te beroepen op de nakoming van de zorgplicht en elke vorm van schadevergoeding af te wijzen.
4.14
Nu [eiseres] ten aanzien van het schietincident en de door haar opgelopen schade geen enkel verwijt treft, vloeit uit de eisen van goed werkgeversschap voort dat Bas van der Heijden de gevolgen van het schietincident, welke plaatsvond tijdens en op het werk — en dus geheel in de risicosfeer van Bas van der Heijden — niet uitsluitend ten laste van [eiseres] mag laten komen. Daar waar inmiddels een verzekeringsplicht met betrekking tot verkeersongevallen onder werktijd en voor bijzondere, gevaarscheppende werkgerelateerde situaties is aangenomen, valt niet goed in te zien waarom die verplichting tot het afsluiten van een verzekering in deze zaak niet zou gelden. Immers, [eiseres] werd in haar functie blootgesteld aan het meer dan normale risico dat klanten die — na op winkeldiefstal betrapt te zijn — agressief en gevaarlijk kunnen worden. Gelet hierop had Bas van der Heijden als goed werkgever in de zin van artikel 7:611 BW, met het oog hierop een adequate verzekering moeten sluiten.
4.15
Omdat de aansprakelijkheid wordt aangenomen op grond van artikel 7:611 BW is naar de aard hiervan niet zonder meer voor de hand liggend om Bas van der Heijden aansprakelijk te achten voor de immateriële schade. De aansprakelijkheid is immers niet gebaseerd op een tekortschieten van Bas van der Heijden in enige zorgplicht, in welk geval wel een volledige schadevergoeding op zijn plaats zou zijn. In zoverre kan van een onverkorte toewijzing van de vordering geen sprake zijn.
4.16
In beginsel dient een verwijzing naar de schadestaatprocedure slechts dan pas plaats te vinden indien de schadefactoren nog niet volledig bekend zijn en het daardoor onmogelijk is om de schadeomvang vast te stellen. Indien het mogelijk is om de schadeomvang in deze procedure vast te stellen, dient verwijzing naar de schadestaatprocedure achterwege te blijven.
4.17
Met betrekking tot de aard en omvang van de schade en de (on)mogelijkheid om deze reeds in deze procedure vast te stellen, wenst de kantonrechter nadere inlichtingen te verkrijgen en zal daartoe een comparitie van partijen gelasten, bij welke gelegenheid tevens een minnelijke regeling van het geschil beproefd zal worden.
4.18
Aangezien de beoordeling van de aansprakelijkheid voorafgaat aan de vaststelling van de omvang van de schade, wordt bepaald dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep is toegelaten en dat het eindvonnis niet behoeft te worden afgewacht.
5. De beslissing
De kantonrechter,
alvorens verder te beslissen,
gelast partijen in persoon, dan wel deugdelijk door een ter zake welingelicht en tot schikking bevoegd persoon vertegenwoordigd, te verschijnen ter zitting van de kantonrechter op vrijdag 27 juni 2008 te 09.30 uur in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam, teneinde inlichtingen te verstrekken en een minnelijke regeling van het geschil te beproeven;
bepaalt dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.