CRvB, 28-09-2020, nr. 19/4769 PW-PV
ECLI:NL:CRVB:2020:3022
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-09-2020
- Zaaknummer
19/4769 PW-PV
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2020:3022, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑09‑2020; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JB 2021/19
Uitspraak 28‑09‑2020
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek om schadevergoeding afgewezen op de grond dat het besluit van 20 november 2012 tot verlaging van de bijstand niet onrechtmatig is en het college uit coulance alsnog de bijstand heeft uitbetaald. Uit de tekst van en toelichting bij artikel 4:102, vierde lid, van de Awb vloeit voort dat op grond van dit artikellid een verplichting bestaat tot het vergoeden van wettelijke rente indien besloten wordt tot wijziging of intrekking van een beschikking tot betaling met terugwerkende kracht.
19. 4769 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2019, 19/1675 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 28 september 2020
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: R.I.S. van Haaren
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak
- -
bepaalt dat het college appellant wettelijke rente vergoedt over het nabetaalde bedrag over de periode vanaf 1 januari 2013 met inachtneming van wat hiervoor is overwogen;
- -
veroordeelt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 175,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Het college heeft bij besluit van 20 november 2012 de bijstand van appellant over de maand december 2012 met 100% verlaagd. Het college heeft bij besluit van 2 augustus 2018 echter aanleiding gezien de bijstand over de maand december 2012, een bedrag van € 935,81, alsnog uit te keren en is in zoverre teruggekomen van het besluit van 20 november 2012. Appellant wil schadevergoeding in verband met het terugkomen door het college van het besluit van 20 november 2012.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat het besluit van 20 november 2012 niet onrechtmatig is. Eiser had daar geen rechtsmiddel tegen aangewend, zodat dit besluit in rechte is komen vast te staan. Het college heeft weliswaar alsnog de bijstand over die maand uitbetaald, maar heeft dat uit coulance gedaan, zodat geen aanleiding bestaat een uitzondering te maken op het beginsel van de formele rechtskracht, aldus de rechtbank.
Uit de tekst van en toelichting bij artikel 4:102, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vloeit echter voort dat op grond van dit artikellid een verplichting bestaat tot het vergoeden van wettelijke rente indien besloten wordt tot wijziging of intrekking van een beschikking tot betaling met terugwerkende kracht. De verplichting tot het vergoeden van wettelijke rente heeft betrekking op het gehele tijdvak tussen het moment waarop het college achteraf bezien in verzuim was de bijstand uit te betalen tot het moment van nabetaling.
Een verplichting tot betaling van wettelijke rente bestaat op grond van het derde lid van artikel 4:102 van de Awb alleen niet in gevallen waarin een betrokkene onjuiste en/of onvolledige gegevens heeft verstrekt en als gevolg daarvan een bestuursorgaan een besluit heeft genomen dat later gewijzigd of ingetrokken moet worden als de juiste gegevens bekend zijn geworden. Een zodanige situatie is in dit geval gesteld noch gebleken. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt.
Nu het hoger beroep slaagt, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de verplichting tot betaling van wettelijke rente, bestaat aanleiding om te bepalen dat het college de wettelijke rente over de nabetaling dient te vergoeden. De wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand waarop de periodieke betaling betrekking heeft, zijnde in dit geval 1 januari 2013. Zoals de Raad eerder heeft uitgesproken, moet bij de berekening worden uitgegaan van het brutobedrag van de betrokken termijn. Tevens dient telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de rente wordt berekend te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente. De aldus berekende wettelijke rente loopt tot de dag van de algehele voldoening. Nu het nog slechts gaat om een financiële uitwerking, ziet de Raad af van toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus om te komen tot finale geschillenbeslechting.
Niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R.I.S. van Haaren (getekend) P.W. van Straalen