Ktr. Middelburg, 28-12-2006, nr. 143212 / 06-2525
ECLI:NL:RBMID:2006:BA4740
- Instantie
Rechtbank Middelburg (Kantonrechter)
- Datum
28-12-2006
- Zaaknummer
143212 / 06-2525
- LJN
BA4740
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2006:BA4740, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 28‑12‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑12‑2006
Inhoudsindicatie
verzoek bewindvoerder tot machtiging om tegen de wens van de rechthebbende in, een legaat af te kopen; beoordelingskriterium is uitsluitend of de rechthebbende bij zijn keus -hoe onverstandig mogelijk ook- de voor en tegens daarvan kon afwegen.
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector kanton
Locatie Middelburg
zaak/repnr.: 143212 / 06-2525
beschikking van de kantonrechter d.d. 28 december 2006
inzake
1. mr. [verzoeker 1], notaris te [plaatsnaam], namens de erfgenamen vermeld onder de nummers 2 tot en met 13 op de aan deze beschikking gehechte lijst,
verzoekende partij,
verder te noemen: verzoeker [verzoeker 1] en
2. mr. [verzoeker 2], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van na te noemen verwerende partij,
zaakdoende te Goes,
verder te noemen: verzoeker [verzoeker 2],
t e g e n :
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
verder te noemen: verweerster,
gemachtigde: mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- Op 18 september 2006 is het inleidend verzoekschrift, gedateerd 12 september 2006, ingekomen ter griffie van de locatie Terneuzen van de sector kanton van de rechtbank Middelburg.
- Naar aanleiding van dat verzoekschrift is bepaald dat belanghebbenden dienden te worden gehoord, hetgeen is gebeurd op 6 december 2006 in de locatie Terneuzen. Daarvan is procesverbaal opgemaakt.
- Bij de mondelinge behandeling van 6 december 2006 is door de verzoeker [verzoeker 1] medegedeeld dat het verzoek dient worden beschouwd als een verzoek van de verzoeker [verzoeker 2] in diens hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van mevrouw [verweerster] tot het verkrijgen van vervangende toestemming om een aan haar toegekend legaat af te kopen, en dat verzoeker [verzoeker 1] het verzoek mede heeft ingediend, niet voor zichzelf maar namens alle erfgenamen - uitgezonderd mevrouw [verweerster] - van wijlen mevrouw [erflaatster], dit ter ondersteuning van hetgeen verzocht wordt.
- De verzoeker [verzoeker 2] heeft ter zitting van 6 december 2006 bevestigd dat zijn ver-zoek moet worden opgevat zoals door verzoeker [verzoeker 1] is uiteengezet.
- Vervolgens heeft de kantonrechter ter zitting vastgesteld dat, gelet op de aard van het verzoek en het feit dat de bewindvoerder [verzoeker 2] (en daarmee verweerster in gevolge artikel 12 van het Burgerlijk Wetboek) woonplaats heeft in het gebied van de locatie Middelburg van de sector kanton van de rechtbank Middelburg, de kantonrechter van deze locatie de bevoegde rechter is.
- Op verzoek van de raadsman van verweerster is de behandeling van het verzoek daarop aangehouden, omdat verweerster de aard van het verzoek als de verzoekers opgegeven ter zitting van 6 december 2006 niet had herkend en zich daarop wenste te beraden.
- Vervolgens is de mondelinge behandeling voortgezet door de kantonrechter als kantonrechter te Middelburg ter zitting van 12 december 2006 in de locatie Middelburg.
het verzoek en de beoordeling daarvan
1. De kantonrechter stelt allereerst vast dat verzoeker [verzoeker 1] niet in het verzoek kan worden ontvangen. Het verzoek tot de vervangende toestemming zoals hier in het geding is moet worden aangemerkt als een verzoek bedoeld in artikel 1: 441, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, welk verzoek gedaan kan worden door de bewindvoerder indien deze een handeling wenst te verrichten als bedoeld in dat artikel en het zich voordoet dat de rechthebbende, in dit geval verweerster, niet in staat is of weigerachtig is om voor die handeling toestemming te verlenen. In dat geval kan de bewindvoerder machtiging aan de kantonrechter verzoeken tot het verrichten van de betreffende handeling. De aard van een dergelijk verzoek houdt in dat uitsluitend de bewindvoerder zo'n verzoek kan doen. Verzoeker [verzoeker 1], althans de door hem vertegenwoordigde mede-erfgenamen, moge(n) belang hebben bij het geven van de gevraagde machtiging, maar dat brengt niet met zich mee dat hij, althans de mede-erfgenamen, zelfstandig zo'n verzoek kunnen doen.
Verzoeker [verzoeker 1] zal derhalve niet ontvankelijk worden verklaard.
2. Verweerster heeft aangevoerd dat ook verzoeker [verzoeker 2] in het verzoek niet kan worden ontvangen omdat het verzoekschrift niet voldoet aan de eisen die daaraan wor-den gesteld in artikel 278 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
Deze kritiek is naar het oordeel van de kantonrechter in zoverre terecht dat uit de tekst van het verzoekschrift zoals dat destijds is ingediend niet goed duidelijk is wie in welke hoedanigheid wat precies verzoekt. Bij de mondelinge behandeling van 6 december 2006 is echter voldoende duidelijk geworden dat het ging om een verzoek van de bewindvoerder [verzoeker 2], van wie de naam, voornaam en woonplaats zowel aan de kantonrechter, ambtshalve, als aan verweerster, als rechthebbende van de onder het bewind van bewindvoerder [verzoeker 2] gestelde goederen, voldoende bekend zijn. Ook is ter zitting van 6 december 2006 voldoende duidelijk geworden wat door de verzoeker [verzoeker 2] precies wordt verzocht.
Aldus zijn de gebreken die aan het verzoekschrift kleefden opgeheven, waardoor er geen redelijk belang meer bestaat voor verweerster bij een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoekschrift.
3. Wat betreft de bevoegdheid van de kantonrechter overweegt de kantonrechter dat het verzoek bij de verkeerde locatie is ingediend. Voor een verzoek als het onderhavige is immers bevoegd de rechter van de woonplaats van de rechthebbende, welke woonplaats inge-volge artikel 1: 12 van het Burgerlijk Wetboek gelijk is aan de woonplaats van de bewind-voerder. Het verzoek had derhalve moeten worden ingediend bij de locatie Middelburg van sector kanton van de rechtbank Middelburg. Ingevolge artikel 73 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering dient een rechter die zich onbevoegd verklaart deze de zaak te ver-wijzen naar de wel bevoegde rechter. In het onderhavige geval is dat gebeurd, weliswaar op zeer informele wijze omdat de kantonrechter van de locatie Terneuzen tevens kantonrechter van de locatie Middelburg is, zodat de betreffende verwijzing feitelijk niets anders inhield dan dat de kantonrechter zijn rol van kantonrechter te Terneuzen veranderde in de rol van kantonrechter te Middelburg. De belangen van partijen zijn daardoor niet geschaad, nu zijn in de gelegenheid zijn geweest om zich op de nieuwe situatie, ontstaan door de verduidelijking van het verzoekschrift, te beraden en de (nadere) toelichting van hun standpunt voor te bereiden.
4. Verweerster heeft aangevoerd dat de kantonrechter is getreden buiten de grondslag van het verzoek doordat hij ter zitting van 6 december 2006 de verzoeker [verzoeker 1] heeft bevraagd omtrent de grondslag van het verzoekschrift en, nadat daarop geen eenduidig antwoord kwam, heeft gesuggereerd dat het wellicht ging om een verzoek van de bewindvoerder tot het verkrijgen van machtiging om het in het geding zijnde legaat af te kopen.
De kantonrechter verwerpt dit betoog.
Het verzoekschrift was gezien de tekst ervan niet bijzonder duidelijk en ook de grondslag van het verzoek was niet volstrekt helder. Uit de tekst van het verzoekschrift ontstond in zekere zin de indruk dat het hier ging om een erfrechtelijke kwestie, waarbij uit de tekst overigens niet duidelijk was welk erfrechtelijk verzoek dan precies werd gedaan en evenmin op grond van welke erfrechtelijk wetsartikel dit was gebaseerd.
Wel was duidelijk uit de tekst dat toestemming werd verzocht onder meer door de bewindvoerder [verzoeker 2] voor de afkoop van het in het geding zijnde legaat van verweerster.
Alhoewel de tekst van het verzoekschrift niet duidelijk maakte dat de bewindvoerder hier machtiging wenste te verkrijgen op basis van artikel 1: 441, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, zat zo'n verzoek min of meer wel in de tekst van het verzoekschrift besloten. Verwar-rend daarbij was echter dat het verzoek mede werd gedaan door verzoeker [verzoeker 1], terwijl bovendien niet duidelijk was of hij dit verzoek voor zichzelf dan wel als gemachtigde van anderen deed.
Gezien enerzijds de tekst inhoudende dat toestemming werd verzocht door de bewindvoerder tot afkoop van het legaat en anderzijds de hiervoor geschetste onduidelijkheden was het naar het oordeel van de kantonrechter geoorloofd dat de kantonrechter zich ter zitting hardop afvroeg of het verzoek wellicht behelsde een verzoek van de bewindvoerder tot het verkrijgen van machtiging als bedoeld in genoemd wetsartikel om het legaat van verweerster te mogen afkopen.
Verzoeker [verzoeker 2] heeft daarop geantwoord dat dit de strekking van het verzoek was, waarmee de grondslag van het verzoek en wat precies verzocht werd geheel duidelijk is geworden. De tekst van het verzoekschrift was niet zo dat deze duidelijkheid zich daarmee niet verdroeg. Het valt dan niet in te zien dat de kantonrechter door zijn geslaagde zoektocht naar meer duidelijkheid buiten de grondslag van het verzoekschrift is getreden.
5. Uit de stellingen van partijen en uit hetgeen bij de mondelinge behandelingen naar voren is gekomen blijkt dat verweerster uit een gezin komt van 13 kinderen en dat ieder van deze 13 kinderen (voor zover zij nog in leven zijn en anders de in hun plaats getreden erfgenamen) voor 1/13e deel erfgenaam zijn van de nalatenschap van wijlen mevrouw [erflaatster], de moeder van het verweerster. Voorts is gebleken dat erflaatster bij testament aan verweerster heeft gelegateerd het recht van gebruik en de woning van de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Deze woning is de ouderlijke woning van verweerster, waarin zij na het overlijden van haar vader in 1990 bij haar moeder is blijven wonen, om voor haar moeder te kunnen zorgen. Na het overlijden van haar moeder in 1992 is zij in de woning blijven wonen, naar de kantonrechter begrijpt op grond van het legaat.
Op last van de gemeente Hulst is de woning in februari 2004 ontruimd onder het toepassen van bestuursdwang. Ten tijde van de ontruiming was verweerster opgenomen in het psychia-trisch ziekenhuis Emergis. Op 19 maart 2004 heeft verweerster een verzoek ingediend tot het instellen van een bewind over haar goederen waarop bij beschikking van 15 april 2004 de goederen van verweerster onder bewind zijn gesteld met benoeming van verzoeker [verzoeker 2] tot bewindvoerder.
De opname in Emergis is geëindigd en de bewindvoerder had voor verweerster andere woonruimte gehuurd in Terhole.
Vanwege gebreken die kleven aan de woning aan de [adres] te [woonplaats] en de kosten die daaraan verbonden zijn willen de ander erfgenamen deze woning verkopen, en in verband daarmee willen zij dat het legaat van verweerster wordt afgekocht.
De bewindvoerder [verzoeker 2] meent dat afkoop in het belang van verweerster is, enerzijds vanwege de hoge kosten die aan het opknappen van de woning zijn verbonden en anderzijds vanwege een mogelijk rechtsstrijd tussen haar en de ander erfgenamen die door afkoop van het legaat kan worden vermeden. Bovendien zou door de afkoop van het legaat het vermogen van verweerster worden verrijkt met de waarde van de afkoopsom.
Verweerster heeft aangevoerd dat zij gespaard heeft om de woning te kunnen opknappen, dat zij best kan begrijpen dat de woning ook nadat deze is opgeknapt in de ogen van velen buitengewoon pover is, dit voor velen naar huidige maatstaven zelfs in onaanvaardbare vorm, maar dat voor haar het kunnen wonen in deze woning van groot belang is, omdat zij dan woont in de woning waar zij altijd heeft gewoond, in een voor haar vertrouwde omgeving, terwijl de woning in Terhole voor haar een plek is waar zijn min of meer ontheemd zou moeten vertoeven, waar zij niemand kent, terwijl er in dit zeer kleine plaatsje vrijwel geen voorzieningen zijn en zij door haar gezondheid niet erg mobiel meer is.
Voorts is duidelijk geworden dat verweerster meent dat er geen redenen meer zijn voor een onderbewindstelling. Haar geestelijke gezondheid is goed en haar lichamelijke gezondheid heeft weliswaar beperkingen, maar die zijn niet van zodanige aard dat zij daardoor niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Zij heeft dan ook een verzoekschrift ingediend tot opheffing van de onderbewindstelling.
6. De kantonrechter overweegt dat de onderbewindstelling van de goederen van ver-weerster is gebaseerd op het wettelijk uitgangspunt dat verweerster als meerderjarige als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De onderbewindstelling moet derhalve de belangen van verweerster dienen daar waar deze in het gedrang zouden komen omdat zij zelf niet in staat is deze ten volle behoorlijk waar te nemen. Hieruit volgt dat, indien verweerster er welbewust voor wenst te kiezen om in de woning aan de [adres] te [woonplaats] te blijven wonen, daartoe gerechtigd zijnde door het omstreden legaat en zij daarbij op de koop toe neemt dan in een schamele woning te wonen met alle kosten van dien en een financieel voordeel in de vorm van de afkoopsom van het legaat mis te lopen enkel omdat zij nu eenmaal liever woont in de haar zo vertrouwde woning en woonomgeving, dit gerespecteerd dient te worden, ook al zou deze keuze naar maatstaven van wat doorgaans in een dergelijke situatie gekozen wordt als onverstandig moeten worden aangemerkt. Alleen indien de keuze van verweerster zou voortvloeien uit een gebrek in haar geestelijke toestand waardoor zij niet in staat is de voors en tegens van haar keuze goed te overzien, zou deze keuze in het kader van de onderbewindstelling "overruled" mogen worden door de bewindvoerder via een machtiging van de kantonrechter. Doet zich dit niet voor, dan komt verweerster net als iedere andere meerderjarige wiens goederen niet onder bewind zijn gesteld het recht toe om ervoor te kiezen om het haar gegeven legaat niet af te kopen, ook al zou zo'n keuze vanuit het oogpunt van materieel belang in de ogen van velen uitermate onverstandig zijn.
7. Bij de mondelinge behandeling van het verzoek heeft verweerster op heldere wijze uiteengezet waarom zij ervoor kiest vast te houden aan het legaat. Ze maakte daarbij op de kantonrechter niet de indruk te lijden aan een geestelijke stoornis in die zin dat zij de voor- en nadelen van haar keuze niet heeft kunnen afwegen. Zij heeft toegelicht dat zij destijds zelf de onderbewindstelling heeft gezocht op aandrang van haar begeleiders in Emergis, toen zij daar in 2004 vertoefde, dat haar opname in Emergis is beëindigd, dat verzoeken tot het ver-lenen van een machtiging om haar verblijf daar te laten voortduren c.q. tot het verkrijgen van een nieuwe machtiging tot opname van verweerster in een psychiatrisch ziekenhuis zijn afgewezen, hetgeen naar haar oordeel bevestigt dat zij thans niet (meer) lijdt aan een geestelijk gebrek.
De kantonrechter neemt voorts in aanmerking dat bij beschikking van 21 december 2005 van het gerechtshof Den Haag in hoger beroep een verzoek van de bewindvoerder tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van verweerster is afgewezen, waarbij het gerechtshof heeft overwogen dat verweerster goed in staat was haar zienswijze ten aanzien van haar be-langen naar voren te brengen en haar stellingen aannemelijk te maken. Ook toen, zo stelt de kantonrechter vast, bestond dus het beeld dat verweerster in staat was een weloverwogen standpunt in te nemen met betrekking tot haar belangen.
De kantonrechter is niet deskundig om met zekerheid vast te stellen of verweerster thans al dan niet door haar geestelijke toestand belemmerd is om haar belangen met betrekking tot haar woonkeuze behoorlijk te behartigen, maar het lijkt erop en tenminste moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat zij voldoende in staat is haar belangen in deze goed te overzien.
8. Onder deze omstandigheden en mede in aanmerking genomen, dat niet kan worden uitgesloten dat het recentelijk door verweerster ingediende verzoek tot opheffing van de onderbewindstelling wordt toegewezen, acht de kantonrechter geen termen aanwezig om de gevraagde machtiging tegen de uitdrukkelijke wens van verweerster in te verlenen. Daarbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking, dat afkoop van het legaat een onomkeerbare handeling is, waardoor verweerster in haar belangen (zoals zij die afweegt) definitief getroffen zal blijven. Mocht in de toekomst - bijvoorbeeld in het kader van het verzoek tot opheffing van de onderbewindstelling - worden vastgesteld dat verweerster ook thans haar belangen in deze niet behoorlijk kan behartigen, dan kan verzoeker [verzoeker 2] desgewenst opnieuw een machtiging verzoeken.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
verklaart verzoeker [verzoeker 1] in zijn verzoek niet ontvankelijk;
weigert de door verzoeker [verzoeker 2] gevraagde machtiging.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.