Rb. Dordrecht, 25-05-2012, nr. AWB 11/1208
ECLI:NL:RBDOR:2012:BX0100
- Instantie
Rechtbank Dordrecht
- Datum
25-05-2012
- Zaaknummer
AWB 11/1208
- LJN
BX0100
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDOR:2012:BX0100, Uitspraak, Rechtbank Dordrecht, 25‑05‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Belastingrecht. Aanslag rioolheffing eigendom.Verordening biedt geen grond voor de opgelegde aanslag. Het in het buitengebied gelegen perceel is niet aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank onvoldoende gebleken dat sprake is van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken. Beroep gegrond. Samenhangend met de zaak met procedurenummer AWB 11/113.
Partij(en)
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1208
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[naam eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. A.P Cornelissen, advocaat te Middelharnis,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dirksland, verweerder,
gemachtigde: mr. J.K. Lanser.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft, met dagtekening 28 februari 2011, aan eiser voor het belastingjaar 2011 een aanslag (aanslagnummer [nr. x]) opgelegd ten bedrage van € 304,90 ter zake van rioolheffing eigendom voor het object [adres A] (gemeente Dirksland).
Tegen deze aanslag eiser bij brief van 24 maart 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 augustus 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief van 12 september 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 24 januari 2012 gelijktijdig met de zaak met procedurenummer AWB 11/13 behandeld ter zitting van de meervoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1.
wettelijk kader
Artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt:
Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
- a.
de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
- b.
de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Op basis van dit artikel heeft de Raad van de gemeente Dirksland de Verordening op de rioolheffing 2011 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
Artikel 1, aanhef en onder f bepaalt:
Deze verordening verstaat onder gemeentelijke zorgplichten: de zorg voor afvloeiend hemelwater en het grondwater zoals aan de gemeente opgedragen in artikel 9a en 9b van de Wet op de waterhuishouding.
Artikel 2, aanhef en onder b van de Verordening bepaalt:
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a van de Verordening bepaalt:
De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom (...) van een perceel dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten. (...)
2.2.
het bestreden besluit en het verweer
Verweerder heeft bij de bestreden uitspraak de aan eiser opgelegde aanslag rioolheffing eigendom gehandhaafd. Verweerder stelt zich - samengevat - op het standpunt dat de rioolheffing thans geen retributiekarakter meer heeft, maar een brede belasting is geworden. Dit is het gevolg van nieuwe watertaken die gemeenten hebben gekregen. Bij de brede rioolheffing bestaat niet alleen een relatie met de kosten voor de gemeentelijke riolering, maar ook een relatie met de kosten van de zorg voor hemel- en grondwater. De kosten van de zorg voor het grondwater staan los van het feit of een object wel of niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Derhalve kunnen ook niet op het riool aangesloten objecten, zoals het onderhavige, in de heffing betrokken worden. De keuze voor de heffingsstructuur, de belastingplicht en de mogelijke heffingsstaven is voorbehouden aan de gemeenteraad en kan daarom in elke gemeente anders zijn. Om deze reden treffen de beroepsgronden dat van de zijde van de gemeente geen investeringen in de rioolaansluiting nodig waren en dat eiseres zelf heeft voorzien in de kosten van een septictank geen doel, aldus verweerder.
2.3.
de gronden van beroep
Eiser voert aan dat het object, een bedrijfswoning, niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De gemeente heeft veel kosten bespaard doordat geen riool aangelegd hoefde te worden. Daar staat tegenover dat eiser ongeveer € 5000,- heeft geïnvesteerd in een septictank. Eiser spreekt zijn verbazing uit over de desondanks opgelegde aanslagen voor belastingjaren 2009, 2010 en 2011. Eiser acht de loods aan de [adres B] en de bedrijfswoning aan de [adres A] onlosmakelijk met elkaar verbonden omdat het een bedrijfslocatie betreft en de bedrijfswoning behoort bij de Maatschap [naam Y ]. Eiser acht het niet redelijk dat voor deze locatie jaarlijks een bedrag van € 790,- aan rioolheffing verschuldigd is terwijl niet de voordelen van een aansluiting op het riool worden genieten. Voorts bedragen de jaarlijkse onderhoudskosten van de septictank
€ 200,-, aldus eiser. Naar eiser meent, is sprake van onredelijke belastingheffing. Voorts betoogt eiser dat in het buitengebied waar hij woonachtig is alle zorgtaken voor grond- en hemelwater bij het Waterschap rusten.
2.4.
het oordeel van de rechtbank
2.4.1.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is in beroep het volgende komen vast te staan
Eiser is eigenaar van het perceel [adres A]. Dit perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente Dirksland en niet aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, noch heeft de gemeente voor het gebied waarin het perceel [adres A] is gelegen voorzien in de plaatsing van installaties voor de individuele behandeling van afvalwater (zogenaamde IBA's). Het van dit perceel afkomstige hemelwater wordt geloosd in een sloot, welke toebehoort aan het Waterschap en geen deel uitmaakt van de gemeentelijke riolering. Voorts beheert het Waterschap het peil van het grondwater in het buitengebied van de gemeente Dirksland.
2.4.2.
Uit de formulering dienaangaande van het voormelde artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, gebaseerd op artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet, blijkt dat een aanslag rioolheffing eigendom uitsluitend kan worden opgelegd in de twee aldaar geformuleerde gevallen, te weten indien sprake is van een perceel dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel indien een perceel belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat het perceel [adres A] niet is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, dient aldus in het onderhavige geval sprake te zijn van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen hij dienaangaande in de dossierstukken en ter zitting naar voren heeft gebracht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk belang. In algemene zin kan de rechtbank verweerder volgen in zijn verwijzing naar artikel 228a, eerste lid, van de Gemeentewet en de daaruit voortvloeiende nieuwe heffingsbevoegdheden. Met zijn betoog in dat kader heeft verweerder evenwel niet onderkend dat de wetgever kaders heeft gesteld inzake het toepassingsbereik van deze nieuwe bevoegdheden, in die zin dat de nieuwe zorgplichten van de gemeenten de bestaande, verankerde verantwoordelijkheden van gemeenten en overige partijen (waterschappen, provincies, bedrijven en overige private partijen) onverlet dienen te laten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005/2006, 30 578, nr. 3, blz. 3.) Gelet op de voormelde ligging van het perceel [adres A] binnen het verzorgingsgebied van het Waterschap en de verantwoordelijkheid van het Waterschap voor het beheer ter plaatse van het hemelwater en het grondwater, blijkend uit de onder 2.4.1. weergegeven feiten, kan derhalve van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken in het onderhavige geen sprake zijn. Verweerders kennelijke standpunt ter zitting dat de heffingsbevoegdheid in het onderhavige geval voortkomt uit het persoonsgebonden belang dat samenhangt met het inwonersschap van de gemeente Dirksland, in die zin dat iedere inwoner van de gemeente belang zou hebben bij de gemeentelijke zorgtaken in stedelijk gebied en om die reden in de heffing mag worden betrokken, strookt niet met de omschrijving van het belastbaar feit in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Dit artikel beperkt de heffingsbevoegdheid immers, gelet op de tekst ervan, tot het hiervoor omschreven perceelsgebonden belang en laat geen ruimte voor een bredere interpretatie.
Gelet op het vorenstaande slaagt de kennelijke beroepsgrond dat de Verordening geen grondslag biedt voor de opgelegde aanslag.
Derhalve kan hetgeen eiser overigens naar voren heeft gebracht onbesproken blijven.
2.4.3.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd.
2.4.4.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72,vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het geschil finaal te beslechten en ook de aanslag van 28 februari 2011 te vernietigen, alsmede te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
2.4.5.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
2.4.6.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in het kader van deze beroepsprocedure redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bbp) vastgesteld op € 437,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Omdat de onderhavige zaak en de zaak met procedurenummer 11/13, die eveneens op de zitting van 24 januari 2012 is behandeld, naar het oordeel van de rechtbank als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb moeten worden aangemerkt, wordt dit bedrag bij helften over deze zaken verdeeld. De rechtbank is niet gebleken van andere kosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4.7.
Gelet op het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- -
verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de aanslag rioolheffing eigendom van 28 februari 2011;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
beveelt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 41,- vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 218,50,- ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiser.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. M.C. Woudstra en
O.B. Onnes, leden, en door de voorzitter en mr. F.A.L.M. van Daal, griffier, ondertekend.