Einde inhoudsopgave
Aanwijzingen voor de regelgeving
Officiële Toelichting
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
20-06-2024, Stcrt. 2024, 20921 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: 3815813)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-06-2024, Stcrt. 2024, 20921 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: 3815813)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
Staatsrecht / Wetgeving
Eerste lid. Bij een experiment gaat het om het proefondervindelijk vaststellen of een bepaald instrument een bijdrage levert aan het oplossen van een maatschappelijk probleem. Als regelgeving noodzakelijk is voor een experiment, wijkt dit dus af van het uitgangspunt van aanwijzing 2.6, omdat niet kan worden overzien wat de effecten daarvan zullen zijn. Omdat het niet gewenst is een regeling met een ongewis effect direct landelijk uniform te laten werken, kan het aangewezen zijn om een, in tijd en bereik beperkte, van de wet afwijkende regeling vast te stellen. Op basis van de ervaringen met het experiment kan worden besloten over wijziging van de wet. Tot een experimentele regeling moet niet te snel worden overgegaan, mede gelet op het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De overtuiging moet bestaan dat via de figuur van afwijkende regelgeving de noodzakelijke informatie kan worden vergaard.
Zoals bij elke delegatiegrondslag dient ook in een experimenteergrondslag het onderwerp waarop een vast te stellen experimentele regeling betrekking kan hebben, zo concreet en nauwkeurig mogelijk te worden begrensd. Daarbij is het van belang dat in de experimenteergrondslag het doel en de functie van experimenten worden aangeduid. Ook moet het bereik zo scherp mogelijk worden afgebakend: bijvoorbeeld territoriaal of naar bepaalde groepen personen of instellingen. Verder moet duidelijk worden vermeld van welke artikelen of onderdelen van de wet kan worden afgeweken. In de experimenteerregeling zelf moeten doel en functie vervolgens worden geconcretiseerd en moet worden aangegeven op welke punten van de afwijkingsbevoegdheid gebruik is gemaakt. Gelet op de aard van een experiment dient aan die regeling een tijdelijk karakter te worden gegeven. Zie in dat verband paragraaf 5.16.
Zie in dit verband ook de informatie over experimenten in onderdeel 3.1 (Beleidsinstrumenten) van het Beleidskompas.
Tweede lid. Afwijking van een hogere regeling geschiedt in beginsel op het ‘naast-lagere niveau’. Afwijkingen van de formele wet vinden dus slechts bij algemene maatregel van bestuur plaats. Voor zover de experimenteerregeling nadere uitwerking van administratieve voorschriften en details behoeft, kan de delegatiegrondslag met inachtneming van aanwijzing 2.24 voorzien in subdelegatie aan een minister.