Hof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2019, nr. 200.243.0261
ECLI:NL:GHARL:2019:3696
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
25-04-2019
- Zaaknummer
200.243.0261
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:3696, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 25‑04‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2019-0232
Uitspraak 25‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Wijziging kinderalimentatie. Ouderschapsplan, bewust afgeweken van wettelijke maatstaven.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.243.261
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 450871)
beschikking van 25 april 2019
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.D.H. Lesmeister te Almere,
en
[verweerster]
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 juli 2018;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Lesmeister van 25 februari 2019 met producties;
- een journaalbericht van mr. Scheffer van 25 februari 2019 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 31 mei 2016 van de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [naam kind] (hierna: [naam kind] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [naam kind] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
In het door partijen opgestelde ouderschapsplan, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking zijn partijen – onder meer – het volgende overeengekomen:
“Kindkosten
Kinderalimentatie
31. De vader zal op basis van deze overeenkomst met een maandelijks bedrag van € 275,-- bijdragen in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind. Bovengenoemd bedrag is overeengekomen zonder rekening te houden met draagkracht van de vader. Dit houdt in, dat ook wanneer de vader geen inkomen heeft, hij zich committeert aan het bovengenoemd bedrag. Indien vader een inkomen van meer dan € 50.000,-- per jaar verdient, zal opnieuw een draagkracht berekening plaatsvinden (Nibud). Als onderdeel van deze overeenkomst verbindt de man zich tot een eenmalige betaling à € 7.975,-- te verdelen over 36 gelijke maanden (€ 221,53). Beide bedragen (totaal per maand € 496,53) zullen maandelijks per eerste van de maand door de vader gestort worden op een door de moeder aan te wijzen rekening, te beginnen vanaf de datum van ondertekening van het ouderschapsplan.
(…)
35. Partijen doen opgave van wijzigingen aan de Sociale Verzekeringsbank voor de te ontvangen kinderbijslag. De moeder wordt aangewezen als degene die de kinderbijslag ontvangt.”
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man
-om de beschikking van 31 mei 2016, alsmede het daaraan gehechte ouderschapsplan, in die zin te wijzigen dat de bijdrage met ingang van 1 oktober 2016, dan wel 23 mei 2017, dan wel de datum van de indiening van het verzoekschrift, dan wel de datum waarop de man zal worden toegelaten tot de WSNP, op nihil wordt gesteld en
-artikel 35 van het ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat aan ieder van de ouders de helft van de kinderbijslag toekomt,
afgewezen.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 april 2018. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende zijn inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen, althans de door het hof juist te achten bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en ingangsdatum vast te stellen.
4.3
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. Zij verzoekt het hof de man in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen althans een beslissing te nemen die het hof juist acht, met veroordeling van de man in de kosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep, te betalen binnen tien dagen na de beschikkingsdatum.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Aan de orde is of de overeenkomst betreffende levensonderhoud is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW)) of dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2
De man stelt dat de overeenkomst destijds is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 BW). Bij het maken van de afspraak dat hij € 275,- zou voldoen voor [naam kind] is geen rekening gehouden met het feit dat hij de helft van de verblijfskosten reeds voldoet, aangezien [naam kind] de helft van de tijd bij hem verblijft. Bovendien had hij toen geen inkomen. Partijen waren destijds verwikkeld in een felle strijd. Hij heeft het door de vrouw aan hem voorgelegde ouderschapsplan zonder overleg met zijn advocaat en in de hoop de strijd daarmee te verminderen, ondertekend. Partijen zijn destijds onbewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. Er is daardoor sprake van een wanverhouding tussen de overeengekomen bijdrage en de bijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist.
5.3
De vrouw stelt dat partijen destijds bij het opstellen van genoemd ouderschapsplan ten aanzien van de afspraken omtrent de kinderalimentatie bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
5.4
Op grond van het gestelde in artikel 1:401 lid 5 BW kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd indien die is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de bijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Dit betreft gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. In de door partijen overgelegde correspondentie, voorafgaande aan de totstandkoming van het ouderschapsplan, is het volgende te lezen:
Op 26 augustus 2014 schrijft de man in de zijn e-mailbericht aan de vrouw onder andere het volgende:
“(…)
Ik heb voorgesteld dat we ieder de helft van de reguliere kosten van [naam kind] voor onze rekening nemen.(…) We hadden op jouw terras afgesproken dat jij maandag een overzicht zou opleveren waarin alle reguliere kosten zouden staan, minus jou teruggave van de belastingdienst, eten, drinken en kleding (aangezien we dat ieder al voor onze rekening nemen). Dus kosten zoals; KDV, Verzekering, etc… In dit gesprek kwamen we - op dat moment uit ons hoofd rekenend - samen uit op +- 500,-- euro. Dus 250 ieder.
Maar als het hoger of lager uitvalt - wat zou moeten blijken uit je overzicht - dan dit ook door de helft. Dat ik er, desnoods, een extra job voor moet aannemen heb ik er (onder voorbehoud) voor over.
(…)”.
Op 27 augustus 2014 schrijft de man in de zijn e-mailbericht aan de vrouw onder andere het volgende:
“ [verweerster] ,
Ik stel voor dat jij in je overzicht alle kosten opneemt waarvan jij denkt dat die daar thuis horen. Het liefst in Excel.
(…)
Eten, drinken , kleding etc… horen er wat mij betreft niet thuis omdat we die kosten beide al hebben.
(…)
De Nibud-tabel (…) zegt volgens mij: X EUR is wat uw kind kost per maand, op deze leeftijd.
(…)
Ooit zal ik weer inkomen hebben en ik heb er vertrouwen in dat dit ook zal stijgen.
(…)”.
Op 18 maart 2016 schrijft de man in het e-mailbericht aan zijn toenmalige advocaat:
“Het “Checken” van de inhoudt van het echtscheidingsconvenant is niet nodig. Zij en ik zijn het eens. En wijzigingen zullen alleen maar leiden tot voor ons hogere kosten alsmede het risico dat de deal niet doorgaat (…)”.
Uit de geciteerde passages blijkt naar het oordeel van het hof dat de man ten tijde van het door hem met de vrouw gevoerde overleg over een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] , anders dan hij thans stelt, zich terdege bewust was van het verschil tussen verblijfskosten en verblijfsoverstijgende kosten van [naam kind] en dat hij daarbij bovendien de desbetreffende Nibud-richtlijnen heeft geraadpleegd. Ook kan uit de geciteerde tekst worden opgemaakt dat de man op dat moment geen inkomen uit arbeid of op grond van een uitkering ontving. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de man in de wetenschap van genoemde omstandigheden met de vrouw de afspraak heeft gemaakt dat hij € 275,- per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] , waarbij, zoals uit de hierboven in rechtsoverweging 3.3 opgenomen tekst blijkt, bovendien expliciet is opgenomen dat die bijdrage tot stand is gekomen zonder rekening te houden met de draagkracht van de man. Voorts blijkt uit de geciteerde tekst dat de man afziet van de mogelijkheid om de overeenkomst door zijn advocaat te laten checken.
Het hof komt gelet op al het voorgaande, evenals de rechtbank, tot het oordeel dat partijen bij het opstellen van het ouderschapsplan en met name bij de afspraak over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Om die reden is wijziging van die overeenkomst op grond van artikel 1:401 lid 5 BW niet mogelijk.
5.6
De man beroept zich bij zijn wijzigingsverzoek voorts (subsidiair) op artikel 1:401 lid 1 BW. Het hof begrijpt de stellingen van de man voorts aldus dat, indien – zoals het hof hierboven heeft overwogen – sprake is van een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven, hij een beroep doet op toepassing van de zwaardere toets van artikel 1:159 lid 3 BW. Op grond van genoemd wetsartikel kan, ondanks een zogenoemd niet-wijzigingsbeding, op verzoek van partijen de overeenkomst door de rechter worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. De man stelt in dit verband dat nu zijn inkomen en vermogen thans is gedaald tot nihil, dit een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden is dat hij niet langer aan de overeenkomst met betrekking tot de kinderalimentatie mag worden gehouden. Als wijziging van omstandigheden noemt de man in dit verband het feit dat hij nu een bijstandsuitkering ontvangt, als gevolg waarvan hij nu geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] te voldoen. De vrouw heeft verweer gevoerd.
5.7
Nu partijen bij de totstandkoming van hun alimentatieovereenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven zal het hof – in aanmerking nemend de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 23 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0015 en HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3635) - in het kader van het op grond van artikel 1:401 lid 1 BW gebaseerde wijzigingsverzoek het toetsingscriterium van artikel 1:159 lid 3 BW naar analogie toepassen. Dit betekent dat de rechter slechts tot wijziging van de overeenkomst mag overgaan indien de verzoeker stelt en rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden is ingetreden, dat de wederpartij, in het licht van alle bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Hierbij dient de rechter zoveel mogelijk aan te sluiten bij hetgeen partijen ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst voor ogen stond. Op de man rust een zwaardere stel- en bewijsplicht.
Uit de eerder door het hof geciteerde passages uit het ouderschapsplan leidt het hof af dat de man de onderhandelingen met de vrouw over een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] heeft gevoerd in een periode waarin hij niet beschikte over enig inkomen. De man heeft niettemin in het door partijen ondertekende ouderschapsplan laten opnemen dat hij € 275,- per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam kind] en dat daarbij geen rekening is gehouden met zijn draagkracht. Sterker nog: de man heeft in genoemd plan laten opnemen dat hij die bijdrage ook zal betalen indien hij geen inkomen heeft.
Het hof is van oordeel dat de man - ook in hoger beroep - niet dan wel onvoldoende inzicht heeft verschaft in zijn financiële situatie, zowel in die ten tijde van de gemaakte afspraak om de alimentatie te betalen, als in zijn huidige financiële situatie. Ook bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man met de beantwoording van de door het hof gestelde vragen het hof daarin onvoldoende inzicht verschaft. Uit de stukken is gebleken dat de man ten tijde van de alimentatieafspraak met de vrouw geen enkel inkomen ontving. Vanaf mei 2017 ontving de man een uitkering op grond van de Participatiewet en in de maanden oktober 2018 tot en met maart 2019 ontvangt hij inkomen op grond van een arbeidsovereenkomst bij Natuurfontein Office B.V. Bij gebrek aan voldoende verifieerbare gegevens kan het hof de financiële situatie van de man in beide situaties onvoldoende beoordelen. In ieder geval staat vast dat de man thans over inkomen beschikt. Naar het oordeel van het hof heeft de man, gelet op het voorgaande, zijn stelling dat sprake is van een zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW, die een wijziging van de overeenkomst - en in het verlengde daarvan van de voormelde beschikking van 31 mei 2016 - rechtvaardigt, tegenover het verweer van de vrouw, onvoldoende aannemelijk gemaakt.
5.8
De man heeft voorts verzocht om artikel 35 van het ouderschapsplan te wijzigen in die zin dat aan ieder van de ouders de helft van de kinderbijslag toekomt. Reeds omdat een grief op dit onderdeel van zijn verzoek ontbreekt, wordt dit verzoek afgewezen.
5.9
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.10
De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten van zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof ziet aanleiding om de man in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen. Ondanks dat de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd heeft de man ook in hoger beroep die onderbouwing nagelaten. Het hof is van oordeel dat de man de vrouw in ieder geval in hoger beroep, onnodig in rechte heeft betrokken.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 april 2018.
veroordeelt de man in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van de vrouw, begroot op € 318,- voor griffierecht en € 2.148,- voor salaris, conform het liquidatietarief;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, R. Feunekes en
I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op
25 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.