Hof 's-Hertogenbosch, 04-02-2009, nr. 20-000250-08
ECLI:NL:GHSHE:2009:BH3371
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
04-02-2009
- Zaaknummer
20-000250-08
- LJN
BH3371
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2009:BH3371, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 04‑02‑2009; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Sliding tijdens amateurvoetbalwedstrijd die leidt tot zwaar lichamelijk letsel. In casu geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en derhalve geen voorwaardelijk opzet. Schuld in de zin van artikel 308 WvSr in casu niet te bewijzen.
Partij(en)
Parketnummer: 20-000250-08
Uitspraak : 4 februari 2009
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 januari 2008 in de strafzaak met parketnummer 01-840914-07 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende verdachte zal vrijspreken van het primair tenlastegelegde, bewezen zal verklaren hetgeen verdachte subsidiair is tenlastegelegd, verdachte zal veroordelen tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd en het voorts niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
primair.
hij op of omstreeks 17 september 2006 te Drunen, gemeente Heusden, aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gecompliceerde (open) enkelbreuk en/of kuitbeenbreuk), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met geschoeide voet(en)) tegen het onderbeen aan te trappen en/of te schoppen.
subsidiair.
hij op of omstreeks 17 september 2006 te Drunen, gemeente Heusden, grovelijk, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (met geschoeide voet(en)) tegen het onderbeen van [benadeelde] heeft getrapt en/of geschopt (na een sliding en/of tackle), waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel (een gecompliceerde (open) enkelbreuk en/of kuitbeenbreuk), heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan.
De feiten en omstandigheden
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 september 2006 vond er te Drunen een amateurvoetbalwedstrijd plaats tussen het 9de elftal van [Voetbalclub 1] en het 7de elftal van [Voetbalclub 2].
Tijdens die wedstrijd vond een incident plaats tussen verdachte [verdachte] en aangever [benadeelde]. Aangever [benadeelde] speelde in het elftal van [Voetbalclub 1], verdachte [verdachte] bij [Voetbalclub 2].
[benadeelde] doet eerst op 14 februari 2007, derhalve ongeveer vijf maanden na het feit, aangifte van zware mishandeling.
Daarna worden in april en mei 2007, derhalve zeven à acht maanden na het feit, getuigen gehoord, te weten zes medespelers van aangever, de scheidsrechter en de grensrechter (die beiden lid zijn van de vereniging van aangever), een toeschouwer (die lid is van de vereniging van aangever) en twee medespelers van verdachte. Verdachte zelf wordt op 9 mei 2007 gehoord.
Aangever [benadeelde] verklaart samengevat (dossierpagina’s. 13-16 ):
dat het een gemoedelijke wedstrijd was; dat hij de bal op verdachte veroverde en met de bal bij verdachte is weggelopen; dat hij kort daarop plots een hevige pijn in zijn rechteronderbeen voelde en viel; dat hij later van [Getuige 1] heeft gehoord dat verdachte een overtreding op hem had begaan: verdachte was achter hem aangerend en had met kracht tegen zijn standbeen geschopt; [Getuige 1] vertelde dat hij en andere getuigen het gevoel hadden dat verdachte hem wilde uitschakelen en dat het niet op de bal was gericht;
dat hij nu pas aangifte deed omdat hij niet eerder de mogelijkheid had aan het bureau te komen en hij tevens wilde kijken of het onderling met verdachte te regelen was middels de verzekering; dat verdachte echter nooit contact heeft gezocht, nooit berouw heeft getoond en nooit iets van zich heeft laten horen en ook nog ontkent dat hij het letsel heeft toegebracht; dat dit alles reden voor hem was verdachte niet langer de hand boven het hoofd te houden en aangifte te doen.
Verdachte verklaart samengevat (dossierpagina’s 35-36):
dat het er fanatiek aan toe ging; dat hij de bal kwijtraakte aan aangever; dat hij achter aangever aan ging en probeerde een sliding op de bal te maken; dat hij denkt dat hij net te laat was; dat hij probeerde schuin van achteren de bal te pakken, maar denkt dat hij net het been van aangever raakte; dat hij namens het elftal een fruitmand naar aangever heeft gestuurd; dat hij heeft geprobeerd aangever te bellen, maar dat er niet werd opgenomen; het niet juist is wat getuigen zeggen dat de bal al een aantal meters voor aangever was; dat hij probeerde een sliding op de bal te maken; dat de actie niet gericht was om aangever pijn of letsel toe te brengen.
Ter zitting van de politierechter op 22 januari 2008 heeft verdachte verklaard dat hij de sliding schuin van achteren inzette en het been van aangever heeft geraakt; dat het een sliding was zoals die zo vaak wordt gemaakt. Ter terechtzitting van het hof op 21 januari 2009 heeft verdachte dit herhaald.
De getuigen hebben bij de politie als volgt verklaard – zakelijk weergegeven -:
• Getuige [Getuige 2] (medespeler van aangever) (dossierpagina 19):
dat de wedstrijd vrij goed was verlopen; dat verdachte van achter een sliding op aangever maakte en inzette om aangever uit te schakelen; dat het geen actie was om de bal weer te pakken te krijgen omdat die al wel een meter of twee voor aangever was; dat verdachte met zijn voet de kuit van aangever raakte; dat aangever viel.
• Getuige [Getuige 1] (medespeler van aangever) (dossierpagina 21):
dat verdachte met een sliding van achter de benen onder aangever uitschopte; dat aangever onderuit werd gehaald; dat de bal zich toen een paar meter voor aangever uit bevond; dat verdachte dus niet de bal speelde.
• Getuige [Getuige 3] (scheidsrechter bij de wedstrijd en lid van de vereniging van aangever) (dossierpagina 23):
dat het een wedstrijd van haat en nijd was; dat hij verdachte een paar minuten tevoren had gewaarschuwd omdat hij een beetje agressief speelde; dat verdachte een sliding of tackle van achteren op aangever maakte en het linkerbeen van aangever raakte; dat hij zag dat aangever viel; dat het letsel van aangever vermoedelijk is ontstaan op het moment dat hij weer op de grond neerkwam; dat hij verdachte een gele kaart heeft gegeven omdat hij een aanval van achteren pleegde; dat hij op het wedstrijdformulier “code 14” heeft gezet; dat dit staat voor “ruw spel”; dat verdachte helemaal beduusd was.
• Getuige [Getuige 4] (leider van het elftal van aangever en als toeschouwer bij de wedstrijd) (dossierpagina 25):
dat er sportief werd gespeeld; dat hij van het feit niets heeft gezien, alleen dat aangever op de grond lag.
• Getuige [Getuige 5] (medespeler van aangever) (dossierpagina 27):
dat het een normale wedstrijd was, dat er sportief gespeeld werd en dat er de hele wedstrijd niets abnormaals was gebeurd; dat verdachte achter aangever aanging en een sliding maakte in de richting van aangever; dat de bal toen al niet meer bij aangever was; dat verdachte met zijn voeten het scheenbeen van aangever raakte; dat hij een hoop gekerm hoorde; dat hij de actie van verdachte schandalig vond en denkt dat die voortkwam uit frustratie.
• Getuige [getuige] (grensrechter bij de wedstrijd en lid van de vereniging van aangever) (dossierpagina 29):
dat de sfeer tijdens de wedstrijd goed was; dat het een normale wedstrijd was; dat verdachte achter aangever (die de bal had) aanging en met beide benen een trap maakte in de richting van de benen van aangever; dat aangever geraakt werd en hij het hoorde kraken; dat de handeling van verdachte was gericht op de speler en niet op de bal; dat het was geen sliding was; dat het meer een schuine trap in een sprong was, dat het op een karatetrap leek.
• Getuige [Getuige 6] (medespeler van verdachte) (dossierpagina’s 31-32):
dat het voor zijn gevoel een normale wedstrijd was; dat er fanatiek gevoetbald werd; dat aangever de bal veroverde op verdachte; dat verdachte de bal weer probeerde terug te krijgen middels een sliding; dat aangever de bal toen nog in het bezit had; dat de bal zeker niet meters voor aangever was; dat verdachte de sliding schuin van achteren maakte; dat dat op zich een overtreding is; dat hij niet de indruk had dat de sliding op de man werd gespeeld, maar op de bal; dat een aantal mensen van [Voetbalclub 1] erg onvriendelijk werd tegen verdachte; dat er door een aantal spelers van [Voetbalclub 1] werd geroepen dat ze wel achter het adres van verdachte zouden komen.
• Getuige [Getuige 7] (medespeler van verdachte) (dossierpagina 33):
dat het een fanatieke wedstrijd was, maar geen gemene; dat verdachte middels een sliding de bal, die hij aan aangever had verloren, probeerde terug te veroveren; dat de bal toen vlak bij de voeten van aangever was; dat verdachte de sliding schuin van achteren inzette en aangever achter op zijn rechterschoen, dan wel rechterenkel raakte; dat aangever daardoor zijn evenwicht verloor en ongelukkig ten val kwam.
Op grond van het vorenstaande kan voor zover van belang in verband met het ten laste gelegde het volgende worden vastgesteld.
Verdachte heeft (schuin) van achteren een sliding op aangever ingezet en heeft aangever daarbij geraakt, waarna aangever ten val is gekomen. Aangever heeft ten gevolge van een en ander zwaar lichamelijk letsel aan zijn rechterbeen opgelopen (zie verklaring chirurg [chirurg] d.d. 6 november 2007; aanvullend proces-verbaal d.d. 6 november 2007).
Over de vraag of verdachte daarbij op “de bal” of “de man” speelde verschillen de verklaringen. De getuigen die zijn gelieerd aan de vereniging van aangever zijn van mening dat de bal niet meer gespeeld kon worden omdat die al te ver van aangever vandaan was. De getuigen die zijn gelieerd aan de vereniging van verdachte verklaren dat de bal nog vlak bij aangever was toen verdachte de sliding maakte.
Ook met betrekking tot de plaats waar verdachte aangever geraakt zou hebben, lopen de verklaringen uiteen: het been, de kuit, het scheenbeen, de enkel.
Voor de waardering van de verklaringen acht het hof het van belang dat zij eerst 6 tot 8 maanden na de gebeurtenissen zijn afgelegd. Toen was ook de ernst van de verwondingen van aangever bekend. Niet uitgesloten moet worden geacht dat het tijdsverloop en de gebleken ernst van de verwondingen de herinneringen van de getuigen hebben gekleurd. Het hof kan daarom niet met voldoende zekerheid vaststellen of de sliding die verdachte maakte op “de bal” of op “de man” was.
Beoordeling
- A.
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde: opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
De vraag die zich voordoet is of bewezen kan worden dat verdachte het opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Met de politierechter acht het hof niet aannemelijk dat verdachte de bedoeling heeft gehad om aan aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat sluit echter niet uit dat verdachte, door te handelen zoals hij deed, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en aldus zijn opzet in voorwaardelijke zin was gericht op dat gevolg.
De omstandigheid dat een gedraging in een sport- of spelsituatie plaats vindt, betekent niet dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet andere maatstaven moeten worden gehanteerd, dan in gevallen waarin het gaat om een gedraging die buiten zo’n situatie is verricht.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Hieromtrent overweegt het hof het volgende.
A.1. Met betrekking tot de aard van de gedraging
Het uitvoeren van een sliding (schuin) van achteren op een tegenstander wordt als een overtreding van de spelregels van het voetbal aangemerkt en pleegt door de scheidsrechter te worden bestraft. In casu is dat ook gebeurd in de vorm van het geven van een “gele kaart”. Het enkele uitvoeren van een dergelijke sliding van achteren levert naar het oordeel van het hof evenwel nog niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Daarvoor is meer nodig.
Of de bal niet meer in de nabijheid van de tegenspeler is en de sliding er dus niet op kan zijn gericht om de bal te veroveren (zoals door verschillende getuigen is verklaard), brengt ook niet zonder meer een dergelijke aanmerkelijke kans met zich. In het voetbal worden dergelijke slidings onder die omstandigheden veelvuldig uitgevoerd, zonder dat zulks zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft.
Voor het aannemen van een aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel is van belang de wijze waarop de sliding is uitgevoerd.
Slechts één getuige, grensrechter [getuige], geeft hieromtrent een feitelijke omschrijving, te weten: een trap met beide benen in de richting van de benen van aangever, het was meer een schuine trap in een sprong, het leek op een karatetrap.
Als vastgesteld zou kunnen worden dat verdachte inderdaad aldus gehandeld heeft, dan zou daarmee de kans op zwaar lichamelijk lestel naar het oordeel van het hof aanmerkelijk zijn geweest. Echter geen der andere getuigen bevestigt deze lezing, waarbij bovendien de kanttekening valt te maken die het hof hiervoor maakte met betrekking tot de mogelijke invloed van het tijdsverloop tussen het feit en de afgelegde verklaringen en hetgeen in die tijd omtrent de gevolgen is gebleken. Het hof kan dan ook niet uit gaan van de juistheid van de lezing van getuige [getuige].
Ook uit de afgelegde verklaringen aangaande de plaats waar aangever is geraakt is niets af te leiden omtrent de wijze waarop verdachte de sliding heeft uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor de geconstateerde verwondingen.
A.2. Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht
Bij de beoordeling van de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht zouden de sfeer tijdens de wedstrijd, de weersgesteldheid en de toestand van het speelveld van betekenis kunnen zijn.
Omtrent de sfeer tijdens de wedstrijd kan uit de afgelegde verklaringen worden afgeleid dat er weliswaar fanatiek gespeeld werd, maar dat het een “normale” wedstrijd was. Slechts de scheidsrechter spreekt over een wedstrijd van haat en nijd. Verdachte had enkele minuten voor het incident van de scheidsrechter een waarschuwing gekregen, maar dat was omdat hij “een beetje agressief speelde”. Op het wedstrijdformulier (dossierpagina 39) blijkt slechts van de waarschuwing (gele kaart) voor verdachte in verband met het latere, onderhavige, incident.
Omtrent de weersgesteldheid en de toestand van het speelveld blijkt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep niets.
Al met al acht het hof onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte de sliding op een dusdanige wijze en onder zulke omstandigheden heeft uitgevoerd dat daardoor de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstond. Dat zulk letsel wel is ontstaan doet daaraan niet af, nu dat ook het gevolg kan zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Nu er aldus geen sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, acht het hof reeds daarom het voorwaardelijk opzet van verdachte niet bewezen en zal het verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
- B.
Met betrekking tot het subsidiair ten last gelegde: toebrengen zwaar lichamelijk letsel door schuld
Ten laste is gelegd het grovelijk, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig met geschoeide voet(en) trappen en/of schoppen, al dan niet na een sliding en/of tackle, tegen het onderbeen van aangever [benadeelde].
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen over de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder de gedraging is verricht, komt het hof niet verder dan de constatering dat verdachte van (schuin) achter een sliding-beweging heeft gemaakt en aangever heeft geraakt, bij welke gelegenheid aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Dat het letsel zou zijn ontstaan doordat verdachte ná de sliding of tackle nog zou hebben getrapt of geschopt tegen het onderbeen van aangever, blijkt nergens uit. De advocaat-generaal heeft zulks ook aangegeven door het standpunt in te nemen dat het onderdeel “na een sliding of tackle” niet kan worden bewezen. Hij heeft betoogd dat de sliding of tackle zelf moet worden aangemerkt als “trappen en/of schoppen” zoals in de tenlastelegging bedoeld.
Uit hetgeen hiervoor onder A.1. is overwogen kan naar het oordeel van het hof echter niet worden afgeleid dat in dit geval de door de verdachte uitgevoerde “sliding of tackle” kan worden aangemerkt als “trappen of schoppen” tegen het onderbeen van aangever.
Aldus kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte heeft getrapt of geschopt tegen het onderbeen van aangever, zodat hij reeds om die reden van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Nu het hof op grond van het bovenstaande tot algehele vrijspraak komt, behoeven de verweren van de kant van de verdediging geen nadere bespreking.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 4.470,86, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.A. van Zon, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. M.J.C. van Kamp,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier,
en op 4 februari 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.