Einde inhoudsopgave
Wet College voor toetsen en examens
Artikel 4 [Samenstelling college]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2009
- Bronpublicatie:
29-01-2009, Stb. 2009, 93 (uitgifte: 05-03-2009, kamerstukken: 31411)
- Inwerkingtreding
01-10-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-09-2009, Stb. 2009, 382 (uitgifte: 22-09-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Voortgezet onderwijs
Staatsrecht / Bestuur
Onderwijsrecht / Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
1.
Het college heeft ten minste zes leden en ten hoogste acht leden, onder wie een voorzitter.
2.
Voor ieder lid van het college, de voorzitter uitgezonderd, zal Onze Minister één plaatsvervangend lid benoemen. Op de plaatsvervangende leden zijn de artikelen 9, 12, 13 en 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van overeenkomstige toepassing.
3.
Onze Minister draagt bij de benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van het college zorg voor de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze leden en voor voldoende draagvlak bij de representatieve onderwijsorganisaties voor hun benoeming.
4.
De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. De leden en de plaatsvervangende leden kunnen éénmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.