Rb. Breda, 18-08-2008, nr. AWB 07/892
ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0511, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
18-08-2008
- Magistraten
Mrs. drs. M.G.J.M. van Kempen, J.J.J. Engel, W. Brouwer
- Zaaknummer
AWB 07/892
- LJN
BF0511
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0511, Uitspraak, Rechtbank Breda, 18‑08‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BN3979, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 18‑08‑2008
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft 640.174 m3 grondwater onttrokken. Hiervan is 119.324 m3 geloosd in het oppervlaktewater en 520.850 m3 via de berm teruggevoerd in de bodem. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor wat betreft het in de bodem teruggevoerde grondwater niet in aanmerking komt voor het nihiltarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wbm. In de aan belanghebbende verleende vergunning zijn namelijk geen voorwaarden opgenomen omtrent het terugvoeren van het onttrokken grondwater. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er in de onderhavige situatie geen sprake is van een gesloten systeem als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wbm.
Mrs. drs. M.G.J.M. van Kempen, J.J.J. Engel, W. Brouwer
Partij(en)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghe[woonplaats], gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag grondwaterbelasting.
Zitting
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende heeft in het jaar 2005 het [sportcomplex] aan [straat] te [woonplaats] uitgebreid. Bij deze uitbreiding heeft belanghebbende grondwater onttrokken in verband met het droog houden van de bouwput. Aan belanghebbende is in het kader van de onttrekking van grondwater een vergunning ingevolge de Grondwaterwet verleend door de Provincie [provincie] (hierna: vergunningverstrekker).
2.2.
Op 10 januari 2005 heeft belanghebbende met onder meer haar (onder)aannemer een bespreking gevoerd. Uit het ter zake opgemaakte verslag volgt:
‘ (…) het opgepompte grondwater zal met een afvoerleiding worden afgevoerd, via de duiker, naar de berm aan de andere kant van de straat;
- —
van het opgepompte grondwater wordt minimaal 50% met behulp van 8 retourbuizen, op 30 meter diepte teruggepompt in de grond;
- —
het overige grondwater wordt door middel van een lozingspijp geloosd op het oppervlaktewater (…)’
2.3.
Het grondwater is onttrokken in de periode 3 februari 2005 tot 3 juni 2005. In deze periode heeft belanghebbende 640.174 m3 grondwater onttrokken. Hiervan is 119.324 m3 geloosd in het oppervlaktewater en 520.850 m3 via de berm teruggevoerd in de bodem. Belanghebbende heeft geen aangifte grondwaterbelasting ingediend ter zake van de onttrekking. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag grondwaterbelasting opgelegd ten bedrage van € 115.871 (640.174 m3 × € 0,1810).
2.4.
In geschil is of belanghebbende voor wat betreft het in de bodem teruggevoerde grondwater (520.850 m3 ) in aanmerking komt voor het nihiltarief als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst 2005, hierna: Wbm).
2.5.
Artikel 9, tweede lid, van de Wbm luidt:
‘In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor onttrekkingen door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet.’
2.6.
In de aan belanghebbende verleende vergunning zijn geen voorwaarden opgenomen omtrent het terugvoeren van het onttrokken grondwater. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor het nihiltarief. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er in de onderhavige situatie geen sprake is van een gesloten systeem als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wbm. Het onttrokken grondwater is immers eerst in de open lucht (de berm) geloosd en daarna teruggepompt in de bodem (vergelijk Hof Arnhem d.d. 28 november 2002, nr. 00/01958, LJN AF3197). Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af belanghebbendes stelling dat de vergunningverstrekker naar aanleiding van een overleg op 10 januari 2005 met (vertegenwoordigers van) belanghebbende mondeling heeft verklaard te kunnen instemmen met de wijze van bemaling en deze stilzwijgend, zonder aanpassing van de vergunning, heeft toegelaten. Immers de door belanghebbende gehanteerde wijze van retourbemaling kan gezien de tekst van artikel 9, tweede lid, van de Wbm niet leiden tot een vrijstelling voor grondwaterbelasting.
2.7.
Belanghebbende heeft gesteld dat het onredelijk is om in de onderhavige situatie geen rekening te houden met het feit dat er per saldo slechts sprake is van een onttrekking van 119.324 m3. Voor zover belanghebbende hiermee heeft bedoeld te stellen dat de wet in haar geval onredelijk uitpakt en niet of anders moet worden toegepast, verwerpt de rechtbank deze stelling. Gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28), dient de rechter volgens de wet recht te spreken en mag de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen.
2.8.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 18 augustus 2008 door mr. drs. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's‑Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1 —
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2 —
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.