Hof Amsterdam, 22-10-2019, nr. 200.256.466/01 en 200.259.915/01
ECLI:NL:GHAMS:2019:3900
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-10-2019
- Zaaknummer
200.256.466/01 en 200.259.915/01
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:3900, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑10‑2019; (Hoger beroep, Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑10‑2019
Inhoudsindicatie
gezamenlijk gezag, vervangende toestemming tot verhuizing
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.256.466/01 en 200.259.915/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/654103 / FA RK 18-5849
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 oktober 2019 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , Suriname,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.Th. Grapperhaus te Haarlem,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.M. Beuwer te Utrecht.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018 en 27 februari 2019, welke laatste beschikking is hersteld bij beschikking van 24 april 2019, alle uitgesproken onder voornoemd zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De vrouw is op 14 maart 2019 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 19 december 2018 (zaaknummer 200.256.466/01).
2.2
Op 27 mei 2019 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 27 februari 2019, zoals hersteld bij beschikking van 24 april 2019 (zaaknummer 200.259.915/01).
2.3
De man heeft op 13 mei 2019 een verweerschrift ingediend in de zaak met zaaknummer 200.256.466/01.
2.4
Op 8 juli 2019 heeft de man een verweerschrift ingediend in de zaak met zaaknummer 200.259.915/01.
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 18 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 23 juli 2019, in de zaak met zaaknummer 200.256.466/01;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 19 augustus 2019 met bijlage, ingekomen op 21 augustus 2019, in de zaak met zaaknummer 200.256.466/01.
2.6
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 30 augustus 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer A. Witting.
De vrouw is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
3. De feiten in beide zaken
3.1
Uit de (verbroken) relatie van de vrouw en de man is [zoon] (hierna: [de minderjarige] ) geboren [in] 2017. De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
3.2
Partijen hebben in januari 2018 ten aanzien van de omgang afgesproken dat [de minderjarige] elke zaterdag bij de man zou zijn.
3.3
Op 7 juli 2018 heeft een incident plaatsgevonden bij de overdracht van [de minderjarige] . De vrouw heeft aangifte gedaan bij de politie, waarna Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) betrokken is geraakt in het vrijwillige kader (tot april 2019). De omgangsregeling is beperkt (door de vrouw) tot een uur per week.
3.4
De vrouw is eind november 2018 met [de minderjarige] naar Suriname gereisd.
4. De omvang van het geschil
In de zaak met zaaknummer 200.256.466/01
4.1
Bij de bestreden beschikking van 19 december 2018 is, voor zover thans van belang, op verzoek van de man bepaald dat partijen gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] worden belast en is een voorlopige zorgregeling bepaald tussen de man en [de minderjarige] . De behandeling van het verzoek betreffende de definitieve zorgregeling is aangehouden in afwachting van het intakegesprek en het door partijen te doorlopen traject bij Arkin – Centrum voor relationele therapie.
Het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar Suriname is aangehouden en verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de verzoeken van de man met betrekking tot het gezag en een voorlopige zorgregeling af te wijzen, dan wel het verzoek van de vrouw om de raad een onderzoek te laten verrichten, al dan niet met benoeming van een bijzondere curator, toe te wijzen.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.259.915/01
4.4
Bij de bestreden beschikking van 27 februari 2019, zoals hersteld bij beschikking van 24 april 2019, is het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming tot verhuizing afgewezen. Verder is bepaald dat de man met ingang van 9 februari 2019 iedere zaterdag en zondag om 14.00 uur Nederlandse tijd belcontact heeft met [de minderjarige] via Skype of anderszins. De behandeling van de verzoeken met betrekking tot de onderhoudsbijdrage en de (definitieve) zorgregeling zijn aangehouden.
4.5
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] naar Suriname te verhuizen toe te wijzen, dan wel haar verzoek om de raad een onderzoek te laten verrichten, al dan niet met benoeming van een bijzondere curator, toe te wijzen.
4.6
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
In beide zaken
5.1
In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van de verschillende verzoeken in hoger beroep kennis te nemen. Deze beoordeling dient ambtshalve plaats te vinden.
5.2
Zowel het inleidende verzoek van de man als het zelfstandige verzoek van de vrouw heeft betrekking op de ouderlijke verantwoordelijkheid en valt dus binnen het materieel toepassingsgebied van verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (hierna: Brussel II-bis), zoals omschreven in artikel 1 lid 1, aanhef en onder b. Brussel II-bis. Op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
In het onderhavige geval heeft de man zijn inleidende verzoek ingediend op 7 september 2018 en de vrouw haar zelfstandige verzoek op 26 november 2018. Ten tijde van het aanhangig maken van het inleidende verzoek van de man had [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Ook ten tijde van het indienen van het zelfstandige verzoek van de vrouw had [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats nog in Nederland. Wellicht was hij toen feitelijk reeds met de vrouw vertrokken naar Suriname, maar daarmee was zijn gewone verblijfplaats niet onmiddellijk verplaatst. De invulling van het begrip gewone verblijfplaats van een kind dient volgens vaste rechtspraak immers aldus te worden uitgelegd dat deze verblijfplaats de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt.
Gezien het vorenstaande was de Nederlandse rechter bevoegd om over de verzoeken van de man en de vrouw te oordelen. Uit het systeem van Brussel II-bis volgt dat de rechter die op het tijdstip waarop de zaak aanhangig is gemaakt bevoegd is, in beginsel gedurende de hele procedure bevoegd blijft, ook wanneer de gewone verblijfplaats van het kind nadien wordt gewijzigd (beginsel van perpetuatio fori). Ook het hof is derhalve thans bevoegd te oordelen over de onderhavige zaken.
In de zaak met zaaknummer 200.256.466/01
5.3
De vrouw is het oneens met de beslissing van de rechtbank om haar en de man met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] te belasten. Volgens haar is onvoldoende gekeken naar de specifieke situatie van dit kind met deze ouders, niet alleen door de rechtbank, maar ook door de raad en JBRA. Zij begrijpt dan ook niet waarom de rechtbank de raad geen onderzoek heeft laten doen; het betreffende verzoek van de vrouw is onvoldoende gemotiveerd afgewezen. Overigens acht de vrouw benoeming van een bijzondere curator een goed alternatief voor onderzoek door de raad.
In dit geval is te weinig aandacht geschonken aan het feit dat de vrouw ten tijde van de behandeling in eerste aanleg reeds voornemens was om naar Suriname te verhuizen, omdat zij geen woonruimte kon vinden in Nederland, ondanks de urgentieverklaring die zij heeft voor een woning in [plaats A] . Aan gezamenlijk gezag is geen invulling te geven bij een dergelijke afstand tussen vader en kind.
De vrouw betwijfelt voorts of de man verantwoordelijkheid wil nemen voor [de minderjarige] . De man wilde aanvankelijk niets met [de minderjarige] te maken hebben en ook toen hij dat wel wilde, kwam hij slechts soms op bezoek. Partijen zijn al voor de geboorte van [de minderjarige] uit elkaar gegaan en de vrouw heeft sinds [de minderjarige] geboorte alleen invulling gegeven aan het gezag over en de zorg voor [de minderjarige] . De communicatie tussen de vrouw en de man is slecht. De vrouw realiseert zich dat die enkele omstandigheid niet in de weg staat aan gezamenlijk gezag, maar in dit geval spelen daarnaast voornoemde omstandigheden, zoals de afstand en de man die geen enkele verantwoordelijkheid neemt.
De vrouw is het voorts niet eens met de beslissing van de rechtbank om een voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man te bepalen. Ook op dit punt acht zij een raadsonderzoek aangewezen.
5.4
De man weerspreekt met klem de bezwaren van de vrouw tegen gezamenlijk gezag. Na te zijn bekomen van de schrik over de zwangerschap, heeft hij de vrouw wel degelijk gesteund, in woord en in daad. In financieel opzicht heeft hij dat gedaan door spullen aan te schaffen. Sinds de geboorte van [de minderjarige] zag de man hem frequent en regelmatig en zelfs dagelijks gedurende een periode van twee weken. Ook konden partijen goed overleggen, althans tot het incident in juli 2018 waarna de vrouw haar medewerking staakte. Dat zij weigert te overleggen, kan geen reden zijn om de man niet mede met het gezag te belasten. De man is nog steeds bereid het traject bij Arkin te volgen. Ook als de vrouw toch met [de minderjarige] in Suriname zou blijven, kunnen zij per telefoon, videoverbinding, e-mail en sociale media rechtstreeks contact hebben en invulling geven aan gezamenlijk gezag.
De man ziet geen aanleiding voor een raadsonderzoek.
De vrouw heeft geen belang meer bij haar hoger beroep voor zover dat ziet op de voorlopige zorgregeling nu bij de (bestreden) beschikking van 27 februari 2019 een nadere regeling is bepaald.
De man merkt nog op dat uit het handelen van de vrouw duidelijk wordt dat zij de ouder-kindrelatie van de man en [de minderjarige] geen enkele rol laat spelen bij haar beslissingen. Hij begrijpt dat het moeilijk is om een woning te vinden, maar wellicht kan de vrouw iets verder van [plaats B] / [plaats A] vandaan zoeken.
5.5
De raad heeft zich met betrekking tot de vraag of de rechtbank partijen terecht met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] heeft belast van advies onthouden.
5.6
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.7
Het hof acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over het gezag over [de minderjarige] en ziet dan ook geen aanleiding de raad te verzoeken een onderzoek te verrichten.
Evenmin acht het hof gronden aanwezig voor de benoeming van een bijzondere curator. Door de vrouw is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van strijdige belangen tussen [de minderjarige] en (een van) zijn ouder(s).
5.8
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders dat afwijzing van het verzoek anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Te verwachten is dat binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt in de communicatie tussen de ouders. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Weliswaar is gebleken dat de communicatie tussen partijen niet optimaal verloopt, maar volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van goede communicatie niet zonder meer mee dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Tussen partijen is wel enige vorm van communicatie die naar het oordeel van het hof kan dienen als basis voor gezamenlijk gezag. Zo blijkt uit de stukken dat de vrouw de man foto’s mailt van [de minderjarige] , met begeleidende tekst. De geografische afstand tussen de man enerzijds en de vrouw en [de minderjarige] anderzijds bemoeilijkt de praktische invulling van het gezag weliswaar in enige mate, maar niet dusdanig dat slechts om die reden het verzoek van de man moet worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is voorts dat moet worden gevreesd dat de man de vrouw zal belemmeren in haar taak als verzorgende ouder. Ook de verwijten die de vrouw de man maakt wat betreft het nemen van zijn verantwoordelijkheid en het vervullen van een rol als vader in [de minderjarige] leven, die overigens alle zijn weersproken door de man, leiden het hof niet tot een ander oordeel. De bestreden beschikking van 19 december 2018 zal derhalve in zoverre worden bekrachtigd.
5.9
De vrouw had met haar hoger beroep voorts de door de rechtbank bepaalde voorlopige zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man aan de orde gesteld. Terecht heeft de man te dien aanzien gesteld dat de vrouw in zoverre geen belang meer heeft bij haar hoger beroep, omdat de rechtbank voornoemde regeling reeds heeft gewijzigd bij de bestreden beschikking van 27 februari 2019. Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de voorlopige zorgregeling zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
In de zaak met zaaknummer 200.259.915/01
5.10
Het hof constateert dat de vrouw ten tijde van haar vertrek met [de minderjarige] naar Suriname nog belast was met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] ; sinds 19 december 2018 zijn partijen gezamenlijk met het gezag belast.
De vrouw heeft verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor haar verhuizing naar Suriname. Zij stelt dat de noodzaak om te verhuizen naar Suriname voor haar is gelegen in de onmogelijkheid om een woning te vinden in Nederland. Toen de relatie van partijen werd verbroken en de man zijn nieuwe partner bij hem in huis liet wonen, moest de vrouw – destijds zwanger - op zoek naar andere woonruimte in maart 2017. Sindsdien heeft zij op zes verschillende plekken gewoond. Zij staat sinds 5 mei 2017 ingeschreven als woningzoekende bij de gemeente [plaats A] en zij heeft medio oktober 2018 een urgentieverklaring gekregen, die in mei 2019 is verlengd. Ook JBRA heeft contact gezocht met de gemeente en is tot de conclusie gekomen dat het nog wel anderhalf jaar kan duren voor de vrouw een woning krijgt. Overigens voldoet de vrouw niet meer aan twee eisen die worden gesteld aan het krijgen van urgentie: een geldige verblijfstitel (die is aan haar verleend op 12 december 2018 maar niet door haar is opgehaald) en economische binding.
De vrouw had in Nederland wel steun van haar moeder in Suriname, die twee keer in een jaar naar Nederland is gekomen om haar te helpen. Dat maakte de stap voor de vrouw om naar Suriname te verhuizen kleiner, temeer nu zij in Nederland een klein sociaal netwerk heeft. Van de man kon zij weinig bijstand verwachten.
Vanuit Suriname zoekt de vrouw nog steeds naar woningen. De particuliere sector is voor haar te duur en haar spaargeld is op. Haar logeeradressen zijn uitgeput en haar netwerk is maar klein. Zij is pas in 2011 naar Nederland gekomen voor een studie Tandtechniek (welke studie zij heeft afgerond). Zij heeft geen verblijfsvergunning en haar baan heeft zij moeten opzeggen.
De vrouw dient de gelegenheid te krijgen om haar eigen leven op te bouwen met [de minderjarige] . Zij beseft dat dat ten koste gaat van de band en het contact van [de minderjarige] met zijn vader, maar zij is bereid jaarlijks naar Nederland te komen met [de minderjarige] , en twee keer per jaar zodra zij weer een baan (en inkomsten) heeft; bovendien mag de man hem altijd bezoeken. Aangezien hij familie in Suriname heeft, kan hij makkelijk een logeeradres vinden. Verder kunnen [de minderjarige] en de man Skypen, zoals zij nu ook al doen. Daarnaast houdt de vrouw de man op de hoogte met foto’s en filmpjes. De vrouw is bereid een deel van de kosten van omgang voor haar rekening te nemen. Zij wijst erop dat [de minderjarige] de man tot november 2018 slechts enkele uren per week zag.
Door de verhuizing naar Suriname is [de minderjarige] niet uit zijn vertrouwde omgeving gehaald. Hij is nog geen twee jaar oud, gaat niet naar school en verblijft volledig bij zijn moeder. In Suriname heeft hij veel contact met familie. Het belang van de vrouw en [de minderjarige] bij rust en een vaste woonruimte dient zwaarder te wegen dan het belang van de man bij omgang.
Ook in dit hoger beroep acht de vrouw onderzoek van de raad of de benoeming van een bijzondere curator aangewezen.
5.11
De man herhaalt een aantal van zijn stellingen zoals weergegeven onder 5.2. Hij erkent dat de verwachting ten aanzien van het vinden van woonruimte voor de vrouw inmiddels is bijgesteld naar één tot anderhalf jaar. Daarbij merkt de man op dat de vrouw haar eisenpakket kan bijstellen, maar hoe dan ook, mits zij zich houdt aan de voorwaarden van de urgentiebeschikking, zal zij op enig moment een woning vinden. Al met al was er dus geen noodzaak voor de vrouw om te verhuizen naar Suriname.
Aangezien zij al jaren in Nederland woont en daar heeft gestudeerd en gewerkt, kan worden aangenomen dat zij een netwerk heeft opgebouwd. Ook de man en zijn familie zijn bereid bij te springen bij de opvang van [de minderjarige] .
Het verblijfsrecht van de vrouw is evenmin een knelpunt voor verblijf in Nederland: als moeder van een EU-burger heeft zij recht op verblijf in Nederland en kan zij op elk moment een nieuwe vergunning aanvragen.
Verder stelt de man dat de vrouw waarschijnlijk weer aan de slag kan bij haar voormalige werkgever. Zij heeft een goede verstandhouding met hem. Ook als dat niet het geval is, zal het haar met haar opleiding en ervaring lukken om elders een baan als tandtechnicus te vinden.
De vrouw heeft haar verhuizing naar Suriname onvoldoende doordacht en voorbereid. Het betrof een plotseling vertrek omdat zij geen onderdak meer had. Dat blijkt ook wel uit het gegeven dat zij de man niet op de hoogte heeft gesteld van haar verhuizing. Bij navraag stuurde de vrouw hem een vliegticket waaruit bleek dat zij op 18 december 2018 zou terugkeren, hetgeen niet is gebeurd. De vrouw heeft voorts geen plan opgesteld voor het waarborgen van contact tussen [de minderjarige] en de man en de daaraan verbonden kosten.
De man concludeert dan ook dat de vrouw haar uiterste best dient te doen om zo snel mogelijk terug te keren. [de minderjarige] is nog jong, maar hij was wel al geworteld in Nederland, alwaar hij zijn vader regelmatig kon zien; die situatie dient in het belang van [de minderjarige] te worden hersteld.
5.12
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het belang van [de minderjarige] bij de rol van de man in het leven van [de minderjarige] benadrukt. Door de verhuizing naar Suriname is deze rol sterk gereduceerd. Als de huidige situatie wordt gehandhaafd, is [de minderjarige] voor het contact met zijn vader aangewezen op vakanties. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij de man vaker dan dat kan zien. Om dat te realiseren moet een van partijen een groot verlies nemen. De raad heeft zich onthouden van advies over de vraag of de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd of dat aan de vrouw alsnog vervangende toestemming moet worden verleend om te verhuizen.
5.13
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.14
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.15
Ook op dit punt acht het hof een onderzoek door de raad, zoals verzocht door de vrouw, niet opportuun. Het hof volgt de raad in zijn standpunt dat, nu niet in geschil is dat het naar omstandigheden goed gaat met [de minderjarige] , een onderzoek naar de leefomstandigheden van [de minderjarige] in Suriname geen toegevoegde waarde heeft voor de belangenafweging die in deze zaak moet worden gemaakt.
Onder verwijzing naar het onder 5.7 overwogene wijst het hof ook in deze zaak het verzoek om een bijzondere curator te benoemen af.
5.16
De vrouw heeft erkend dat haar verhuizing uit (woning)nood is geboren en dat zij deze stap dus niet uitgebreid heeft doordacht en voorbereid. Zelfs nog ten tijde van haar vertrek verwachtte zij terug te keren. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting in hoger beroep overigens verklaard dat de vrouw terugkeert naar Nederland zodra zij een permanente woning in [plaats A] of omgeving vindt. De factor voorbereiding evenals de factor van de worteling van [de minderjarige] – gezien zijn jonge leeftijd - spelen naar het oordeel van het hof in deze zaak derhalve geen grote rol. In casu dient vooral een afweging te worden gemaakt tussen de noodzaak tot verhuizing en het belang van contact tussen [de minderjarige] en de man.
5.17
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw de noodzaak voor haar verhuizing naar Suriname voldoende aannemelijk gemaakt. Nadat zij de woning die zij van de stiefvader van de man huurde, moest verlaten in augustus 2018, heeft zij een maand bij haar ouders in Suriname verbleven. Zij keerde terug naar Nederland omdat zij een tijdelijke woning had gevonden (voor een maand). Toen zij ook die moest verlaten, heeft zij bij een vriendin en vervolgens bij kennissen gelogeerd. Gelet op de verklaring van de advocaat van de vrouw dat de vrouw noodgedwongen met [de minderjarige] een nacht op haar werk had overnacht en dat haar moeder een ticket voor haar had gekocht om zich bij haar in Suriname te voegen - bezien tegen de achtergrond dat de wortels van de vrouw in Suriname gelegen zijn - acht het hof de beslissing van de vrouw om met [de minderjarige] naar Suriname te vertrekken begrijpelijk en redelijk.
Eveneens aannemelijk is dat de vrouw, die vanuit Suriname de zoektocht naar een woning in Nederland voortzet, niet op korte termijn een woning voor haarzelf en [de minderjarige] zal vinden in de omgeving van [plaats A] . Niet ter discussie staat dat de vrouw gezien haar financiële middelen is aangewezen op een sociale huurwoning en dat de wachtlijst voor een woning in [plaats A] (alsmede voor een woning in [plaats B] of [plaats C] ) ondanks een urgentieverklaring lang is. De vrouw heeft geen uitgebreid netwerk in Nederland en zij dient voorts rekening te houden met de belangen van [de minderjarige] zodat niet ieder tijdelijk adres geschikt kan worden bevonden. Derhalve moet worden geconcludeerd dat er thans geen zicht bestaat op het vinden van een geschikte meer permanente woning voor de vrouw en [de minderjarige] , zodat de noodzaak voor verblijf in Suriname voortduurt.
5.18
Tegenover de noodzaak voor de vrouw om in Suriname te wonen staat het belang van [de minderjarige] en de man bij omgang met elkaar. Partijen twisten over de omvang van de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de man tot het vertrek van [de minderjarige] , maar in ieder geval staat vast dat de man [de minderjarige] vanaf diens geboorte regelmatig (volgens zijn verklaring ter zitting in hoger beroep: dagelijks) zag en dat de man vanaf het moment dat [de minderjarige] ongeveer vier maanden oud was (in januari 2018) hem iedere zaterdag zag, in ieder geval gedurende enkele uren. Van juli 2018 tot het vertrek van de vrouw en [de minderjarige] en november 2018 zagen zij elkaar een uur per week.
Zelfs indien [de minderjarige] tweemaal per jaar naar Nederland zou komen, zoals aangeboden door de vrouw vanaf het moment dat zij vast inkomsten heeft, en de man eveneens twee keer per jaar naar Suriname zou gaan en de Skyperegeling naar tevredenheid wordt voortgezet, betekent de verhuizing van de vrouw en [de minderjarige] een aanzienlijke vermindering van het contact tussen [de minderjarige] en de man. Met de raad is het hof van oordeel dat deze beperking niet in het belang is van [de minderjarige] .
5.19
Met de raad stelt het hof voorts vast dat een van beide partijen een niet onaanzienlijk offer moet brengen. Bij de beantwoording van de vraag wie dat moet zijn, neemt het hof de voorgeschiedenis in aanmerking.
Partijen hebben elkaar leren kennen in Suriname, waar de man toen tijdelijk verbleef. De vrouw is de man in 2010/2011 gevolgd naar Nederland, waarna hun relatie korte tijd later is verbroken en de vrouw tot 2014 bij de moeder en de stiefvader van de man heeft gewoond. Nadat het contact tussen partijen enkele jaren verbroken is geweest, hebben zij weer contact gekregen in 2016/2017 en is de vrouw in verwachting geraakt. Partijen twisten over de status van hun relatie ten tijde van de conceptie van [de minderjarige] , maar vaststaat dat zij niet gedrieën een gezin hebben gevormd.
In het licht bezien van deze voorgeschiedenis alsmede de daaruit voortvloeiende bedoelingen en verwachtingen van partijen ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid van de man, is het hof van oordeel dat de belangen van de vrouw bij haar verhuizing zwaarder wegen dan de belangen van de man bij een terugkeer van de vrouw en [de minderjarige] . Met de raad is het hof van oordeel dat [de minderjarige] belang heeft bij (voortzetting van de) omgang met de man en dat de beperking van het contact tussen [de minderjarige] en de man als gevolg van de verhuizing naar Suriname niet in [de minderjarige] belang is. Het belang van [de minderjarige] bij frequent contact anders dan via telefoon en internet en het bestendigen van de band met de man, alsmede het belang van de man bij contact en het verdiepen van de band kunnen naar het oordeel van het hof echter niet zo zwaar wegen dat van de vrouw, die vanaf de geboorte van [de minderjarige] zijn hoofdverzorger is geweest, wordt verlangd dat zij thans terugverhuist naar Nederland. Deze verhuizing zou meebrengen dat zij ofwel weer aangewezen is op tijdelijke woningen en logeeradressen - welke situatie in ieder geval voor [de minderjarige] te onrustig en te onstabiel is - ofwel dat zij zich vestigt op een plek in Nederland waar de woningnood minder groot is. Dit kan niet van de vrouw worden gevergd. De spanningen die een dergelijke verhuizing meebrengen zijn voorts niet in het belang van [de minderjarige] .
Het voorgaande brengt mee dat het hof de vrouw alsnog vervangende toestemming zal verlenen om naar Suriname te verhuizen.
5.20
Het hof stelt vast dat geen van partijen de door de rechtbank in de bestreden beschikking van 27 februari 2019 bepaalde zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] aan de orde heeft gesteld. Het hof vertrouwt er dan ook op dat zij de vastgestelde Skyperegeling zullen blijven uitvoeren, in ieder geval tot daarover anders wordt beslist door de rechtbank. Ook gaat het hof ervan uit dat de vrouw haar aanbod met betrekking tot de zorgregeling, zoals weergegeven onder 5.10, gestand zal doen en dat zij zich zal inzetten, in het belang van [de minderjarige] , om minstens tweemaal per jaar met [de minderjarige] naar Nederland te reizen. Het hof heeft er goede nota van genomen dat de man voornemens is eind oktober 2019 naar Suriname te reizen.
5.21
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6. Beslissing
Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.256.466/01
bekrachtigt de bestreden beschikking van 19 december 2018 voor zover daarin is bepaald dat partijen gezamenlijk worden belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] ;
wijst af het verzoek van de vrouw met betrekking tot de voorlopige zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] ;
wijst af het meer of anders verzochte;
In de zaak met zaaknummer 200.259.915/01
vernietigt de bestreden beschikking van 27 februari 2019 voor zover daarbij het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming tot verhuizing is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent de vrouw vervangende toestemming om met [de minderjarige] naar Suriname te verhuizen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 22 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.