Rb. Leeuwarden, 15-11-2006, nr. 69570 / HA ZA 05-342
ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ2139
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
15-11-2006
- Zaaknummer
69570 / HA ZA 05-342
- LJN
AZ2139
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ2139, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 15‑11‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2007/25 met annotatie van A.J. Verdaas
Uitspraak 15‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Op grond van art.3:42 BW kan een niet rechtsgeldige opzegging van een kredietovereenkomst geconverteerd worden in een geldige opzegging, dat is een beëindiging met een redelijke opzegtermijn. Daarna is het saldo opeisbaar geworden, ook al zou de bank aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de schade die de kredietnemer heeft geleden of zal lijden als gevolg van de opzegging.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 69570 / HA ZA 05-342
Vonnis van 15 november 2006
in de zaak van
de coöperatie U.A.
COÖPERATIEVE RABOBANK HEERENVEEN,
gevestigd te Heerenveen,
eiseres,
procureur mr. R.M. Goudberg,
tegen
[gedaagde],
wonende te Drachten,
gedaagde,
procureur mr. P.P.A. van Rossum.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 18 januari 2006
- -
de akte uitlating en overlegging producties van de zijde van [gedaagde]
- -
de antwoordakte met producties zijdens Rabobank
- -
de akte uitlating producties zijdens [gedaagde]
- -
de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de processtukken waaronder ook het vonnis van deze rechtbank van 18 januari 2006. De rechtbank neemt over hetgeen in voormeld vonnis is overwogen.
2.2.
Bij dat vonnis zijn partijen toegelaten hun standpunten nader toe te lichten en te onderbouwen. [gedaagde] heeft in dat kader een aantal omstandigheden aangevoerd die zijns inziens de conclusie rechtvaardigen dat Rabobank de kredietovereenkomst onrechtmatig heeft opgezegd. Zo heeft volgens [gedaagde] de Rabobank haar algemene zorgplicht geschonden door onzorgvuldige besluitvorming, het niet in acht nemen van een redelijke opzegtermijn en het onmiddellijk uitwinnen van het pandrecht.
2.3.
De rechtbank overweegt dat voorgaande omstandigheden, wanneer deze vast zouden komen te staan, mogelijk schadeplichtigheid van de zijde van de Rabobank met zich kunnen brengen, maar dat deze omstandigheden niet de rechtsgevolgen van de opzegging, waaronder de opeisbaarheid van het debetsaldo, kunnen aantasten. De rechtbank overweegt daartoe verder als volgt.
2.4.
De onderhavige kredietovereenkomst is een duurovereenkomst. De Rabobank kan krachtens artikel 26 van haar "Algemene Voorwaarden rekening-courant van de Rabobankorganisatie 2001" (hierna: de algemene voorwaarden), welke voorwaarden, naar tussen partijen vaststaat, ten deze gelding hebben, in bepaalde gevallen deze overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen. Zulks betekent echter niet dat de Rabobank van deze bevoegdheid onder alle omstandigheden onverkort gebruik kan of mag maken. In verband met een op bankinstellingen rustende -grote- zorgvuldigheidsplicht dient de bank bij haar besluit om een kredietovereenkomst op te zeggen steeds de eisen van de redelijkheid en billijkheid in acht nemen, hetgeen ertoe kan leiden dat een beëindiging met onmiddellijke ingang niet de toets der kritiek kan doorstaan. Wanneer de rechtbank ten deze van oordeel zou zijn dat het besluit van Rabobank tot onmiddellijke beëindiging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, kan die opzegging niet als rechtsgeldig worden gekwalificeerd. Evenwel kan op grond van art. 3:42 Burgerlijk Wetboek een niet rechtsgeldige opzegging geconverteerd worden in een geldige opzegging, i.e. een beëindiging met een redelijke opzegtermijn. In dat kader lijkt het voor de hand te liggen aansluiting te zoeken bij in artikel 17 van de algemene voorwaarden, waarin voor opzegging door zowel de bank als de rekeninghouder een opzegtermijn van drie maanden is vermeld. Bij een onmiddellijke beëindiging zou dat een "verlenging" van de opzegtermijn met een periode van drie maanden betekenen.
Gezien het tijdsverloop in de onderhavige zaak is een verlenging van de opzegtermijn echter niet meer aan de orde en dient de kredietovereenkomst als -definitief- geëindigd beschouwd te worden. Door het eindigen van de kredietovereenkomst is het nog openstaande debetsaldo opeisbaar geworden en dat saldo dient door de rekeninghouder en [gedaagde] aan de Rabobank te worden voldaan. De omstandigheid dat de Rabobank aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade die [gedaagde] als kredietnemer geleden heeft of zal lijden als gevolg van de kredietopzegging - de rechtbank sluit, gegeven de door [gedaagde] opgevoerde omstandigheden, niet zonder meer uit dat de Rabobank in deze de kredietovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd en dat de Rabobank in verband daarmee jegens [gedaagde] schadeplichtig is geworden - laat zulks onverlet. Aanvaarding van een ander standpunt (niet rechtsgeldige opzegging heeft tot gevolg dat debetsaldo niet meer betaald hoeft te worden) zou overigens ook betekenen dat de rekeninghouder en [gedaagde] juist voordeel zouden (kunnen) hebben bij een niet rechtgeldige opzegging van de zijde van de bank. Dat het instellen van een vordering ter hoogte van het verschuldigde debetsaldo door Rabobank, gelet op de omstandigheden van het geval, gekwalificeerd zou moeten worden als misbruik van recht, zoals [gedaagde] ook heeft aangevoerd, wordt door de rechtbank niet onderschreven.
In rechtsoverweging 5.3 van haar tussenvonnis heeft de rechtbank reeds overwogen dat de Rabobank geen misbruik van recht maakt door thans betaling te eisen van [gedaagde].
De vaststelling dat de Rabobank mogelijk jegens [gedaagde] schadeplichtig is doet, zoals hiervoor is overwogen, aan voormelde conclusie niet af.
2.5.
Nu het verweer van [gedaagde] niet kan slagen zal de vordering van Rabobank worden toegewezen.
2.6.
Rabobank vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, omdat Rabobank heeft verzuimd de beslagstukken in het geding te brengen.
2.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- -
dagvaarding EUR 71,93
- -
vast recht EUR 3.380,00
- -
salaris procureur EUR 7.105,00 (5,0 punt × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 10.556,93
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank te betalen een bedrag van EUR 157.850,07 (honderd zevenenvijftig duizend achthonderd vijftig euro en zeven eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 januari 2005 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op EUR 10.556,93,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome, mr. M. Jansen en mr. M.J. de Lange en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2006.?