Rb. 's-Gravenhage, 25-05-2011, nr. AWB 09/8912 IB/PVV
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0523, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
25-05-2011
- Zaaknummer
AWB 09/8912 IB/PVV
- LJN
BV0523
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0523, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 25‑05‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2012:BY6445, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2012/1444 met annotatie van Mr. drs. R. Steenman
Uitspraak 25‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Bij de regeling van de definitieve aanslag heeft de inspecteur in verband met de afschrijving op een gebruiksrecht (op gronden) een correctie toegepast. Hiertegen heeft belanghebbende geen bezwaar gemaakt. Nadien is aan belanghebbende ter zake van de overgang van zijn eigen woning naar zijn privé-vermogen een navorderingsaanslag opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende wel bezwaar gemaakt. De door belanghebbende in de beroepsprocedure tegen de navorderingaanslag aangedragen beroepsgrond heeft uitsluitend betrekking op de hoogte van de jaarlijkse afschrijving op het gebruiksrecht. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende de (onherroepelijk vaststaande) correctie van de afschrijving van het gebruiksrecht niet aanvechten in zijn procedure tegen de navorderingsaanslag. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat een fiscaal geschil met betrekking tot een belastingaanslag, het bij die aanslag geheven belastingbedrag betreft. Indien na de oplegging van een primitieve aanslag voor een bepaald jaar voor dat jaar een of meer navorderingsaanslagen worden opgelegd, dient, zo tegen deze belastingaanslagen beroep wordt ingesteld, de rechter de juistheid van elk van de belastingaanslagen afzonderlijk te beoordelen (vergelijk HR 9 maart 1988, nr. 24 436, BNB 1988/149). Nu het bij de definitieve aanslag in de heffing betrokken inkomen, inclusief de aangebrachte correctie van de afschrijving van het gebruiksrecht, niet tot de grondslag van de navorderingsaanslag behoort, kan dit geen onderwerp van een geschil over de navorderingsaanslag zijn.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/8912 IB/PVV
Uitspraakdatum: 25 mei 2011
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1.Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ([aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.735 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.363. Hierbij is met het belastbare inkomen uit werk en woning over 2005 bij separate beschikking (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking) een verlies verrekend van in totaal € 29.834. Voorts heeft verweerder bij beschikking € 4.784 aan heffingsrente aan eiser in rekening gebracht.
1.2.Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 november 2009 de navorderingsaanslag en de daarbij afgegeven beschikkingen gehandhaafd.
1.3.Eiser heeft daartegen bij brief van 16 december 2009, ontvangen bij de rechtbank op 21 december 2009, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Verweerder en eiser hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A] en [B]. Namens verweerder is verschenen [C].
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.7. Eiser exploiteerde tot 2006 een landbouwbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Vanaf 2006 is sprake van een vennootschap onder firma met als vennoten eiser en zijn zoon.
1.8. Op 14 april 2004 is een koopovereenkomst gesloten waarbij eiser twee percelen landbouwgrond ter grootte van in totaal 18.41.20 ha heeft verkocht aan [D] BV (in oprichting). Het betreft de percelen kadastraal bekend als [percelen kadastraal E]. De koopsom voor deze percelen bedraagt in totaal € 368.200. De akte van levering is gedateerd 18 oktober 2004. Eiser heeft zich bij de verkoop het recht voorbehouden om deze gronden om niet te blijven gebruiken in zijn landbouwbedrijf voor een periode die duurt tot uiterlijk 1 oktober 2016.
1.9. Op 28 oktober 2004 is [D] BV (hierna: de BV) opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder in de BV is de Stichting [F] (hierna: de stichting). Enig bestuurslid van de stichting is de echtgenote van eiser.
1.10. In november 2004 is een koopovereenkomst gesloten waarbij eiser zes percelen akkerbouwgrond ter grootte van in totaal 6.28.52 ha heeft verkocht aan de BV. Het betreft de percelen kadastraal bekend als [percelen kadastraal G]. De koopsom voor deze percelen bedraagt € 125.704. De akte van levering is gedateerd 27 april 2005. Eiser heeft zich bij de verkoop het recht voorbehouden om deze gronden om niet te blijven gebruiken in zijn landbouwbedrijf voor een periode die duurt tot uiterlijk 1 oktober 2016.
1.11.Eiser heeft de waarde van de verkochte landbouwgronden gesteld op € 5 per vierkante meter. Daarvan uitgaande bedroeg de waarde van de verkochte gronden € 1.234.860. De waarde van het bij de verkopen voorbehouden gebruiksrecht (hierna: het gebruiksrecht) heeft eiser berekend op € 740.916, zijnde het verschil tussen de waarde van de gronden van € 1.234.860 en de totale verkoopopbrengst van € 493.944, nadat die opbrengst kennelijk is verhoogd met € 40. De jaarlijkse afschrijving die eiser ten laste van het resultaat brengt heeft hij berekend op € 61.743, zijnde 1/12 deel van € 740.916.
1.12. Eiser heeft voor 2005 aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 35.627 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.363. Daarbij heeft hij rekening gehouden met de onder 1.11 genoemde jaarlijkse afschrijving op het gebruiksrecht van € 61.743.
1.13. Bij de aanslagregeling heeft verweerder naar aanleiding van de bevindingen uit een boekenonderzoek ter zake van de afschrijving op het gebruiksrecht een correctie toegepast van € 48.763. Deze correctie heeft verweerder berekend uitgaande van een waarde van het gebruiksrecht van in totaal € 155.770 en een daarmee samenhangende jaarlijkse afschrijving van € 12.980 (1/12 deel van € 155.770). Daarvan uitgaande heeft verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning bij de primitieve aanslag voor 2005 (hierna: de primitieve aanslag) vastgesteld op € 13.136 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen conform de aangifte. Tegen deze aanslag heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
1.14. In 2006 is eiser aangemeld voor deelname aan de zogenoemde Werkafspraak van 16 mei 2006, [werkafspraaknummer] met betrekking tot de overgang van zijn eigen woning naar zijn privé-vermogen (hierna: de werkafspraak). Op grond van de werkafspraak is ter zake van de overgang van eisers woning naar privé het inkomen uit werk en woning voor 2005 verhoogd met € 101.433. Verweerder heeft deze correctie toegepast bij het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslag en daarbij het belastbare inkomen uit werk en woning na verliesverrekening vastgesteld op € 84.735.
Geschil
1.15. Tussen partijen is in geschil op welk bedrag het bij de verkoop van de landbouwgronden voorbehouden gebruiksrecht en de jaarlijkse afschrijving daarover dient te worden bepaald.
1.16. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.
1.17. Verweerder concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak op bezwaar.
1.18. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
II OVERWEGINGEN
2.1. De aanleiding voor het opleggen van de navorderingsaanslag is de deelname van eiser aan de onder 1.14 genoemde werkafspraak. Tussen partijen is – kennelijk – niet in geschil dat de deelname van eiser aan die werkafspraak tot gevolg had dat het inkomen uit werk en woning moest worden verhoogd met € 101.433 en dat de daarover verschuldigde belasting kon worden nagevorderd.
2.2. De door eiser aangedragen beroepsgrond heeft uitsluitend betrekking op de hoogte van de jaarlijkse afschrijving op het gebruiksrecht. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze afschrijving € 61.473 dient te zijn. Dit bedrag heeft hij ook in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 vermeld. Bij de vaststelling van de primitieve aanslag heeft verweerder de afschrijving berekend op € 12.890 en het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning dienovereenkomstig gecorrigeerd. Omdat eiser geen bezwaar tegen de primitieve aanslag heeft gemaakt, stond deze al onherroepelijk vast vóór de vaststelling van de navorderingsaanslag en voordat eiser tegen de navorderingsaanslag bezwaar maakte.
2.3. In dit verband ziet de rechtbank zich eerst gesteld voor de – ambtshalve te beantwoorden – vraag of de beroepsgrond van eiser betrekking heeft op het in geschil zijnde besluit. Immers, de uiterste grenzen van het geschil zijn de grenzen van het besluit waartegen, nadat voorafgaand bezwaar is gemaakt, beroep is ingesteld. In het onderhavige geval is dat besluit de navorderingsaanslag.
2.4. De rechtbank stelt voorop dat een fiscaal geschil met betrekking tot een belastingaanslag, het bij de belastingaanslag geheven belastingbedrag betreft. De op of bij het aanslagbiljet verstrekte informatie over de berekening van het vastgestelde belasting is of behoort tot de motivering van het besluit als bedoeld in artikel 3:46 Awb. Indien na de oplegging van een primitieve aanslag voor een bepaald jaar voor dat jaar een of meer navorderingsaanslagen worden opgelegd, dient, zo tegen deze belastingaanslagen beroep wordt ingesteld, de rechter de juistheid van elk van de belastingaanslagen afzonderlijk te beoordelen (vergelijk HR 9 maart 1988, nr. 24 436, BNB 1988/149). Bij de navorderingsaanslag voor een bepaald jaar wordt de primitieve aanslag voor dat jaar niet herroepen, gewijzigd of verrekend. In het voorliggende geval strekte de navorderingsaanslag er dus niet toe belasting te heffen over inkomen dat al bij de primitieve aanslag in de heffing was betrokken.
2.5. Bij de in geschil zijnde navorderingsaanslag is de belasting geheven die eiser in verband met het overbrengen van zijn woning naar privé verschuldigd is geworden. Het bij de primitieve aanslag in de heffing betrokken inkomen, inclusief de door verweerder op het aangegeven inkomen aangebrachte correctie van de afschrijving van het gebruiksrecht, behoort niet tot de grondslag van de navorderingsaanslag en kan derhalve geen onderwerp van een geschil over de navorderingsaanslag zijn. Reeds om die reden treft de beroepsgrond van eiser geen doel.
2.6. Eiser heeft ter zitting – naar de rechtbank begrijpt – het standpunt ingenomen dat verweerder in het geheel niet heeft mogen navorderen, omdat de navorderingsaanslag na verrekening van alle nog te verrekenen verliezen niet zou resulteren in een door eiser te betalen bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Hierin kan de rechtbank eiser niet volgen. Nog daargelaten de vraag of verweerder is uitgegaan van een te lage afschrijving op het gebruiksrecht, heeft verweerder dienaangaande overtuigend aangevoerd dat bij het opleggen van de navorderingsaanslag alle op dat moment vaststaande nog te verrekenen verliezen met het bij de navorderingsaanslag vastgestelde inkomen uit werk en woning voor 2005 zijn verrekend. Het tegendeel heeft eiser met hetgeen hij ter zitting heeft gesteld, niet aannemelijk gemaakt.
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.8.Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder naar haar oordeel met al hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de afschrijving op het gebruiksrecht niet te laag heeft berekend. De rechtbank hecht daarbij vooral waarde aan de brief van verweerder aan de rechtbank van 30 november 2010 en de daarbij door hem overgelegde stukken. Daaruit valt immers af te leiden dat – naar verweerder ook aanvoert – de economische eigendom van- dan wel het economische belang bij de landbouwgronden na de verkoop door eiser aan de BV (grotendeels) bij eiser is achtergebleven. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat eiser via de stichting waarvan eisers echtgenote bestuurder is, is verbonden met de BV, waardoor, nu de vaststaande feiten geen aanwijzingen van het tegendeel bevatten, aannemelijk is dat de met de BV overeengekomen verkoopprijs niet de werkelijke waarde in het economische verkeer van de verkochte gronden vertegenwoordigt.
2.9. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat verweerder de onder 2.8 bedoelde gegevens niet had mogen overleggen en dat deze niet bij de inhoudelijke beoordeling van (de hoogte van) de afschrijving op het gebruiksrecht mogen worden betrokken, volgt de rechtbank hem daarin niet. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder vrij stond om ook ná het indienen van het verweerschrift – in ieder geval tot tien dagen voor de mondelinge behandeling ter zitting – nadere stukken in te dienen alsmede om daarbij nieuwe standpunten in te nemen en hem nieuw bekend geworden feiten en/of stukken aan de rechtbank kenbaar te maken en over te leggen.
Proceskosten
2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. R.C.H.M. Lips en mr. J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. Kwestro.
Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Afschrift verzonden op: