Hof Den Haag, 09-10-2019, nr. 22-003406-19
ECLI:NL:GHDHA:2019:2762
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
09-10-2019
- Zaaknummer
22-003406-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2019:2762, Uitspraak, Hof Den Haag, 09‑10‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 09‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Vrijspraak. Het hof is van oordeel dat de reactie van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging, omdat onder de gegeven omstandigheden voor de verdachte geen reële en redelijke andere mogelijkheid bestond om zich aan de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding te onttrekken en onttrekking daaraan ook niet van hem kon worden gevergd. Het beroep op noodweer slaagt.
Rolnummer: 22-003406-19
Parketnummer: 09-092854-15
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 december 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1959,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 25 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft – in een andere samenstelling – bij arrest van 1 juni 2017 het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde eveneens veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld. Het cassatiemiddel klaagt, verkort weergegeven, over de verwerping door het hof van het beroep op noodweer(exces).
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 16 april 2019 geoordeeld dat het middel terecht is voorgesteld, de beslissing van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 oktober 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (honkbal)knuppel tegen het lichaam van die [aangever] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 oktober 2014 te 's-Gravenhage
[aangever] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een (honkbal)knuppel tegen het lichaam van die [aangever] te slaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte primair een beroep op noodweer gedaan en bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, overeenkomstig haar overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op intensief noodweerexces, meer subsidiair op extensief noodweerexces en uiterst subsidiair op putatief noodweer.
Het hof stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de avond van 7 oktober 2014 was [persoon 1] in de woning van de verdachte op bezoek bij diens stiefzoon [persoon 2] en zijn vriendin [persoon 3]. Rond middernacht hoorde de verdachte dat [persoon 1] de woning verliet. Kort daarna hoorde hij haar hard gillen. De verdachte ging daarop naar buiten om poolshoogte te nemen en werd vervolgens vastgegrepen door de aangever [aangever]. De verdachte schrok daarvan en gaf [aangever] een tik met de honkbalknuppel die hij in zijn hand had. In de worsteling die daarna ontstond, viel [aangever] op de grond. Daarbij trok hij, naar eigen zeggen, [persoon 2] mee naar de grond en hield hij hem vervolgens als een soort schild voor zich. Terwijl [aangever] en [persoon 2] op de grond lagen, gaf de verdachte met de honkbalknuppel klappen op de armen, benen en het bovenlichaam van [aangever].
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gedraging moet voorts geboden zijn door de noodzakelijke verdediging. Daaraan is niet voldaan indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Daarnaast moet de gedraging in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Het hof is van oordeel dat het vastpakken van de verdachte door [aangever] is aan te merken als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De verdachte bevond zich dus in een noodsituatie.
Tevens is het hof van oordeel dat de reactie van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging, omdat onder de gegeven omstandigheden voor de verdachte geen reële en redelijke andere mogelijkheid bestond om zich aan de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding te onttrekken en onttrekking daaraan ook niet van hem kon worden gevergd. Dit was ook de situatie toen [aangever] en [persoon 2] op de grond waren terechtgekomen. Gezien de verklaring van [aangever] dat hij [persoon 2] met zich meetrok naar de grond en hem als een schild voor zich hield, acht het hof aannemelijk dat de confrontatie tussen de verdachte en [aangever] nog niet ten einde was gekomen, maar nog voortduurde op het moment dat de verdachte [aangever] enkele keren met de honkbalknuppel sloeg.
Voorts betrekt het hof in de beoordeling dat in de bewuste nacht van 7 op 8 oktober 2014 sprake was van een bedreigende situatie, niet alleen voor [persoon 1] maar ook voor de verdachte en zijn familie. [aangever] was immers niet alleen maar samen met vrienden naar de woning van de verdachte gekomen, op zoek naar [persoon 1]. In een drietal auto’s hielden zij zich daar op. Dat de dreiging van geweld reëel was blijkt ook uit het geweld dat op enig moment vanuit de groep van [aangever] tegen [persoon 2] en [persoon 3] is gebruikt.
Ten slotte acht het hof de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt in redelijke verhouding tot de wederrechtelijke aanranding, nu de verdachte, zo volgt uit zijn verklaring, [aangever] bewust niet heeft geslagen op het hoofd. Ook blijkt uit het relatief geringe letsel van [aangever] dat de verdachte hem niet hard heeft geslagen.
Het beroep op noodweer slaagt.
Het hof is derhalve van oordeel dat daarmee de wederrechtelijkheid, die in het begrip mishandeling ligt besloten, aan het handelen van de verdachte komt te ontvallen, zodat de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk, mr. S.A.J. van 't Hul en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. K. Kiela.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2019.