NJB 2017/862:Proeftijd van tien jaren in de zin van art. 14b lid 2 Sr en de in deze bepaling daarvoor genoemde voorwaarde dat ‘er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen’. In casu kon hof oordelen dat niet aan de voorwaarde is voldaan in relatie tot de veroordeling wegens grootschalig bezit van kinderpornografisch beeldmateriaal. Daarbij neemt de Hoge Raad mede in aanmerking dat de bewezenverklaring in casu geen gedragingen bevat die onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van art. 14b lid 2 Sr, terwijl de misdrijven waaronder het bewezenverklaarde is gekwalificeerd – kort gezegd: het verwerven en zich toegang verschaffen tot, alsmede het in bezit en voorraad hebben van, kinderporno – ook niet zonder meer kunnen worden gekarakteriseerd als misdrijven die dergelijke gedragingen omvatten