Rb. Gelderland, 09-04-2018, nr. 05/186626-16
ECLI:NL:RBGEL:2018:1570
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
09-04-2018
- Zaaknummer
05/186626-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:1570, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 09‑04‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 09‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Vrijspraak mishandeling wegens geslaagd beroep op noodweer.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/186626-16
Datum uitspraak : 9 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] [woonplaats] ,
raadsman: mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 december 2016, 26 juli 2017, 22 september 2017 en 26 maart 2018.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Groenlo, gemeente Oost Gelre aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een ingeklemde oogspier, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meerdere keren, althans één keer (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 april 2016 te Groenlo, gemeente Oost Gelre [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meerdere keren, althans één keer (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een ingeklemde oogspier ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde zware mishandeling
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk – ook niet in voorwaardelijke zin - toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat zij verdachte hiervan zal vrijspreken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Vast staat dat verdachte op 17 april 2016 dhr. [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. De vraag is of verdachte daarbij heeft gehandeld ter noodzakelijk verdediging en hem daarom een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 26 maart 2018 verklaard dat hij – toen hij terug kwam van de bar – ingesloten werd door een groep van ongeveer acht personen. Deze personen kwamen naar verdachte toe en begonnen verdachte te duwen en aan hem te trekken, waarbij ook het bier uit zijn handen werd geslagen. Toen verdachte in de groep stond, zag hij geen uitweg en heeft toen één vuistslag uitgedeeld. Daarbij heeft verdachte één persoon geraakt: de persoon die het dichts bij hem stond. Deze persoon hoorde bij de groep en deed mee aan het duw- en trekwerk.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
De rechtbank acht op basis van het voorstaande aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte stond alleen in een groep dan wel tegenover een groep van meerdere personen waarbij verdachte werd geduwd en waarbij aan hem werd getrokken. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht. Naar het oordeel van de rechtbank bevond verdachte zich op dat moment in een situatie waarin hij zich mocht verdedigen. Verdachte heeft toen één vuistslag uitgedeeld aan de persoon die het dichts bij hem stond: [slachtoffer] . [slachtoffer] maakte onderdeel uit van de groep en was geen willekeurig gekozen persoon. Hoewel de gevolgen van de klap voor [slachtoffer] zeer ernstig zijn, is het gebruikte geweld, één vuistslag, naar het oordeel van de rechtbank binnen de grenzen van een noodzakelijke verdediging gebleven waardoor het gedrag van verdachte niet wederrechtelijk was.
Nu verdachte een beroep op de rechtvaardiginggrond ‘noodweer’ toekomt, zal hij, nu het gaat om een tenlastegelegde mishandeling, worden vrijgesproken.
3. De beoordeling van de civiele vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen.
4. De beslissing
De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kleinrensink (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en mr. H.F.R. van Heemstra, rechters, in tegenwoordigheid van D. Waizy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2018. | ||
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. | ||