Rb. Utrecht, 13-02-2009, nr. 16/711104-08 [P]
ECLI:NL:RBUTR:2009:BH2918
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
13-02-2009
- Zaaknummer
16/711104-08 [P]
- LJN
BH2918
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2009:BH2918, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 13‑02‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 13‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Moord. Tweemaal poging tot moord. Wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank legt aan verdachte een levenslange gevangenisstraf op.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711104-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle, advocaat te Utrecht
- 1.
Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 en 5 februari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.C. Lodder, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
- 1.
Primair
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd,
immers heeft/is verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
- -
die[slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een
scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/keel/hals en/of de halswervelkolom
gestoken, en/of
- -
op de nek/keel/hals van die[slachtoffer] gaan staan,
tengevolge waarvan die[slachtoffer] is overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/is verdachte opzettelijk
- -
die[slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval met een
scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/keel/hals en/of de halswervelkolom
gestoken, en/of
- -
op de nek/keel/hals van die[slachtoffer] gaan staan,
tengevolge waarvan die[slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan
van een of meer strafba(a)r(e) feit(en), te weten
- -
diefstal van een hoeveelheid geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan
die[slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die[slachtoffer] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [zoon], het zoontje van die
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren (strafbaar gesteld bij artikel 312 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
opzettelijk die[slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[zoon], het zoontje van die[slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid
beroven/beroofd houden (strafbaar gesteld bij artikel 282 Wetboek van
Strafrecht),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die/dat
feit(en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
2.
Primair
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- -
zijn hand(en) (tegelijkertijd) op de neus en/of de mond van die [slachtoffer 2] heeft
gedaan, en/of
- -
de neus en/of de mond van die [slachtoffer 2] (tegelijkertijd) heeft
dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of (enige tijd) heeft
dichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden, en/of
- -
het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft beetgepakt en/of (vervolgens) de nek/het
hoofd van die [slachtoffer 2] naar links heeft gedraaid, om zodoende de nek van die
[slachtoffer 2] te breken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet
- -
zijn hand(en) (tegelijkertijd) op de neus en/of de mond van die [slachtoffer 2] heeft
gedaan, en/of
- -
de neus en/of de mond van die [slachtoffer 2] (tegelijkertijd) heeft
dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of (enige tijd) heeft
dichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden, en/of
- -
het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft beetgepakt en/of (vervolgens) de nek/het
hoofd van die [slachtoffer 2] naar links heeft gedraaid, om zodoende de nek van die
[slachtoffer 2] te breken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of
voorafgegaan van een of meer strafba(a)r(e) feit(en), te weten
- -
diefstal van een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en/of
die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [zoon], het zoontje van E.I.
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren (strafbaar gesteld bij artikel 312 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
opzettelijk [slachtoffer] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[zoon], het zoontje van [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid
beroven/beroofd houden (strafbaar gesteld bij artikel 282 Wetboek van
Strafrecht),
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van die/dat feit(en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet,
- -
zijn hand(en) (tegelijkertijd) op de neus en/of de mond van die [slachtoffer 2] heeft
gedaan, en/of
- -
de neus en/of de mond van die [slachtoffer 2] (tegelijkertijd) heeft
dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of (enige tijd) heeft
dichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden, en/of
- -
het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft beetgepakt en/of (vervolgens) de nek/het
hoofd van die [slachtoffer 2] naar links heeft gedraaid, om zodoende de nek van die
[slachtoffer 2] te breken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
Primair
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
de neus van die [slachtoffer 3] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden
en/of (tegelijkertijd) zijn hand op de mond van die [slachtoffer 3] heeft gedaan
en/of (aldus) de mond van die [slachtoffer 3] heeft dichtgehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
met dat opzet
de neus van die [slachtoffer 3] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden
en/of (tegelijkertijd) zijn hand op de mond van die [slachtoffer 3] heeft gedaan
en/of (aldus) de mond van die [slachtoffer 3] heeft dichtgehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid,
welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of
voorafgegaan van een of meer strafba(a)r(e) feit(en), te weten
- -
diefstal van een of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, voorafgegaan en/of vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en/of
[slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of [zoon], het zoontje van E.I.
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren (strafbaar gesteld bij artikel 312 Wetboek van Strafrecht), en/of
- -
opzettelijk [slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of
[zoon], het zoontje van [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid
beroven/beroofd houden (strafbaar gesteld bij artikel 282 Wetboek van
Strafrecht),
en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van die/dat feit(en) voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het
wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet,
de neus van die [slachtoffer 3] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden
en/of (tegelijkertijd) zijn hand op de mond van die [slachtoffer 3] heeft gedaan
en/of (aldus) de mond van die [slachtoffer 3] heeft dichtgehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- 4.
hij op of omstreeks 5 juni 2008 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement
Utrecht,
opzettelijk [slachtoffer] en/of haar zoontje [zoon] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of
beroofd gehouden,
immers heeft hij, verdachte, toen daar opzettelijk wederrechtelijk
- -
die[slachtoffer] en/of die [zoon] meegenomen naar de woning van die [slachtoffer 2],
en/of
- -
tegen die[slachtoffer] en/of die [zoon] en/of die [slachtoffer 2] en/of die
[slachtoffer 3] gezegd - zakelijk weergegeven - dat iedereen binnen blijft, en/of
- -
(met kracht) tegen de borst, in elk geval het bovenlichaam, van die
[slachtoffer 3] gestoten/gestompt en/of die [slachtoffer 3] geduwd, en/of
- -
een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) vastgepakt en/of gericht en/of
gericht gehouden op en/of voorgehouden aan die [slachtoffer 3] en/of voorgehouden
aan die[slachtoffer] en/of die [slachtoffer 2], en/of
- -
die [slachtoffer 3] vastgebonden aan de leuning van een trap, en/of
- -
die[slachtoffer] en/of die [zoon] en/of die [slachtoffer 2] gedwongen in een auto te
gaan zitten en/of naar een of meer pinautoma(a)t(en) te rijden, en/of
- -
die [slachtoffer 2] vastgebonden aan de leuning van een trap en/of op een stoel, en/of
- -
een prop in de mond van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] gedaan, en/of
- -
tape over de mond van die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] gedaan, en/of
- -
toen die[slachtoffer] de woning van die [slachtoffer 2] was uitgerend/uitgelopen, die
[slachtoffer] naar binnen getrokken, en/of
- -
die[slachtoffer] (meermalen) op een stoel vastgebonden, en/of
- -
de voordeur van de woning waarin die[slachtoffer] en/of die [zoon] en/of die
[slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] zich bevond(en), op slot gedaan.
- 3.
De beoordeling van het bewijs
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is anders dan de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van respectievelijk moord op [slachtoffer] en poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de gemoedstoestand van verdachte dusdanig was dat niet kan worden gezegd dat hij zijn besluiten met zijn volle verstand en in vrije wil heeft genomen. Daarom ontbreekt bij verdachte het bepalende element van moord, namelijk de voorbedachte rade, aldus de verdediging.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer], de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 2], de onder 3 primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 3] en de onder 4 ten laste gelegde - kort gezegd - vrijheidsberoving van voornoemde personen en van [zoon], het zoontje van[slachtoffer].
Het wettig bewijs voor de bewezenverklaring ontleent de rechtbank aan de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal houdende verklaringen van betrokkenen en houdende bevindingen van verbalisanten, aan de rapporten van de deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut en aan de door de verdachte en de deskundige ter terechtzitting afgelegde verklaringen. Hierna volgt een opsomming en weergave van de bewijsmiddelen die de bewezenverklaarde onderdelen van de tenlastelegging kunnen dragen.
Op 6 juni 2008, kort na middernacht, is in de woning van haar pleegmoeder [slachtoffer 2] aan de [adres] te Utrecht het levenloze lichaam aangetroffen van [slachtoffer]. Bij gerechtelijke sectie is gebleken dat zij is overleden door bloedverlies ten gevolge van steekletsel aan de hals; er was sprake van één wondkanaal aan de rechterhalszijde van rechts naar links eindigend in de wervelkolom alwaar het bot over ruim 1 centimeter doorstoken was; er was doorsteek door de rechter schuine halsspier, de rechter halsader en de rechter halsslagader.
Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt het volgende. In de avond van 5 juni 2008 is verdachte, met [slachtoffer] en haar 3-jarig zoontje [zoon], naar de woning van [slachtoffer 2] aan de [adres] te Utrecht gekomen. Haar vriend [slachtoffer 3] was daar kort daarvoor gearriveerd. Nadat verdachte, [slachtoffer] en [zoon] zijn binnengekomen is de ernst van de situatie haar vrijwel onmiddellijk duidelijk. Ze ziet [slachtoffer] namelijk geluidloos zeggen: “help me, help me” en het is haar duidelijk dat het ‘foute boel’ is. Als [slachtoffer 3] haar woning via de keukendeur wil uitgaan, ziet [slachtoffer 2] dat verdachte hem met kracht een stomp in de ribben geeft. Zij hoort verdachte vervolgens zeggen dat iedereen binnen moet blijven, dat niemand naar buiten mag, dat hij had geschoten en geld nodig had om weg te komen. [slachtoffer 2] ziet dat verdachte een vuurwapen uit zijn broekzak pakt. [slachtoffer 2] ziet dat [slachtoffer] met een angstig gezicht en met grote ogen heel zachtjes ‘nee’ schudt, waarmee voor [slachtoffer 2] duidelijk is dat zij zich rustig moeten gedragen. Door verdachte worden zij en [slachtoffer 3] met handen en voeten vastgebonden. Eerst in de woonkamer, daarna in de gang aan de trapleuning. Ook krijgen zij door verdachte een prop in de mond gestopt die daarna door hem met tape wordt afgeplakt. Met een broodmes wordt zij vervolgens weer door verdachte losgesneden, waarna verdachte haar dwingt om, met [slachtoffer] en [zoon], in haar auto naar geldautomaten te rijden. [slachtoffer] pint dan bij twee geldautomaten met bankpasjes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geld, dat ze aan verdachte moet afgeven. [slachtoffer 2] hoort verdachte dan zeggen: “Niet achter houden, ik ga je fouilleren, denk aan je zoontje hè?”
Na terugkomst in de woning wordt [slachtoffer 2] door verdachte in haar slaapkamer met armen en voeten op een stoel vastgebonden. Opnieuw krijgt ze een prop in de mond gestopt en ook haar mond wordt weer door verdachte dichtgetaped. Op enig moment ziet ze verdachte de slaapkamer binnenkomen en hoort zij hem zeggen: “Ik ga je moorden, ik ga je moorden, want jullie hebben gepraat”. Verdachte gaat achter haar staan en plaatst zijn beide handen tegelijkertijd op haar neus en mond. Hij knijpt met zijn ene hand haar neus dicht en met de andere hand dekt hij haar mond af. [slachtoffer 2] krijgt hierdoor geen adem meer en zij voelt dat het niet lang meer zal duren voordat zij dood zal gaan. Ondertussen hoort zij [slachtoffer] gillen: “Wat doe je met mijn moeder?” Verdachte gaat vervolgens achter [slachtoffer] aan de keuken in. [slachtoffer 2] weet zichzelf te bevrijden en vlucht naar buiten. Als ze buiten is hoort zij [slachtoffer] nog heel hard gillen. Daarna hoort ze haar niet meer.
Uit de verklaring van [slachtoffer 3] blijkt het volgende. Op 5 juni 2008 is hij op bezoek gegaan bij zijn vriendin [slachtoffer 2], in haar woning aan de [adres] te Utrecht. Kort na zijn aankomst arriveert verdachte daar ook met [slachtoffer] en haar zoontje [zoon]. Als er een ruzieachtige sfeer ontstaat, hetgeen hij als een privé-aangelegenheid beschouwt en waarmee hij zich niet wil bemoeien, maakt hij aanstalten om de woning via de achterdeur te verlaten. Hij krijgt dan van verdachte een krachtige stomp tegen zijn borstkas. Onmiddellijk na die stomp ziet [slachtoffer 3] dat verdachte een pistool van achter zijn rug tevoorschijn haalt. Hij hoort verdachte zeggen dat hij iemand heeft doodgeschoten en dat er geld nodig is om weg te komen. [slachtoffer 3] verklaart dat er op dat moment een enorme dreiging van verdachte uitgaat. Als [slachtoffer] hem om zijn bankpasje en bijbehorende pincode vraagt hoort hij haar fluisteren: “Sorry, ik kan er ook niets aan doen. Ik word ook gedwongen”. [slachtoffer 3] hoort verdachte dan zeggen: “ Als jullie gekkigheid uit gaan halen, dan neem ik maatregelen. Die meneer moet zijn mond houden. Die meneer gaat daar de gevolgen van ondervinden”. Door verdachte worden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] vastgebonden. Eerst in de woonkamer, later aan de trapleuning. Door verdachte wordt hem een prop in de mond gestopt die vervolgens door verdachte wordt afgetaped. Hij ziet daarna dat [slachtoffer 2] door verdachte weer wordt losgemaakt en dat verdachte met [slachtoffer 2], [slachtoffer] en [zoon] de woning verlaat.
In een nadere verklaring verklaart [slachtoffer 3] dat hij verdachte, nadat deze met de anderen na het pinnen weer in de woning was teruggekeerd, in de richting van de kamer waarin [slachtoffer 2] werd vastgehouden ziet lopen. Vanuit die kamer hoort hij vervolgens geluiden die erop lijken alsof iemand wordt gesmoord. Daarna ziet [slachtoffer 3] verdachte naar hem toekomen. Verdachte knijpt met zijn vingers de neus van [slachtoffer 3] dicht en houdt met de rest van zijn hand [slachtoffer 3]s mond dicht. Zijn andere hand houdt hij achter [slachtoffer 3]s hoofd. [slachtoffer 3] geeft aan dat hij geen adem kreeg en begon te spartelen. Als er op de voordeur wordt geklopt laat verdachte los. [slachtoffer 3] verklaart dat verdachte de voordeur op slot had gedaan. In deze nadere verklaring zegt hij ook [slachtoffer] te hebben horen gillen. [slachtoffer 3]: “De manier waarop [slachtoffer] gilde was een angstkreet. Ik begreep tegelijk dat dit een doodskreet was. Ook al heb je dat nog nooit in je leven gehoord, dan begrijp je dat iemand dood gaat”.
Ter terechtzitting heeft forensisch arts Van Venrooij als getuige-deskundige verklaard dat het dichthouden van de neus en de mond tot de dood kan leiden, zeker wanneer dit gedurende enige tijd gebeurt en er sprake is van volledige afsluiting van de luchtwegen. Daarbij heeft hij tevens aangegeven dat de kans op het intreden van de dood groter is bij slachtoffers boven de leeftijd van 60 jaar. In dat verband heeft hij gewezen op het optreden van shock ten gevolge van het smoren.
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard.
Door gokschulden in de problemen geraakt en na zijn vriendin [vriendin] te hebben beloofd met geld thuis te zullen komen, is hij op 5 juni 2008 vanuit Amsterdam naar de woning van [slachtoffer] te Utrecht vertrokken. Hij nam een tasje mee met daarin onder andere een gaspistool, enkele tie-rips en latex handschoenen. Over dit tasje heeft verdachte verklaard dat hij enkele weken daarvoor daarmee al eens op pad was geweest om ‘iets’ te doen om ‘geld te maken’. Tijdens de treinreis naar Utrecht heeft hij het plan opgevat om [slachtoffer] te vertellen dat hij in Amsterdam twee mensen had doodgeschoten en dat hij, op de vlucht voor de politie, geld nodig had om naar het buitenland te gaan. Nadat [slachtoffer] hem had aangegeven geen geld te hebben, ontstond bij verdachte het plan om geld van [slachtoffer 2] af te persen. Met [slachtoffer] en haar zoontje [zoon] is verdachte vervolgens naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan, maar niet dan nadat hij een mes uit de woning van [slachtoffer] heeft meegenomen. In de woning van [slachtoffer 2] aangekomen heeft hij in eerste instantie [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met in de woning voorhanden bindmateriaal vastgebonden. Nadat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van pinpassen en pincodes heeft hij met [slachtoffer], [zoon] en [slachtoffer 2] de woning verlaten om geld te gaan pinnen. De feitelijke pinhandelingen zijn door [slachtoffer] uitgevoerd. De verdachte bleef daarbij met [slachtoffer 2] en [zoon] in de auto. De verdachte wees [slachtoffer] er daarbij op dat zij aan [zoon] moest denken. Verdachte heeft verklaard dat hij aanvankelijk van plan was de slachtoffers na terugkeer in de woning vastgebonden achter te laten, waarna hij zichzelf bij de politie zou melden. Het buitgemaakte geld zou hij afgeven aan een vriend opdat deze het aan de vriendin van verdachte kon overhandigen. Na terugkeer in de woning – waar hij [slachtoffer] en [slachtoffer 2] (de laatste opnieuw) vastbindt - ontwikkelt verdachte echter een ander plan. Hij heeft tijdens het tellen van het geld in de keuken ongeveer tien minuten staan nadenken en toen overwogen om de volwassenen van het leven te beroven zodat zij het niet zouden kunnen navertellen. Omdat hij niet lange tijd gedetineerd wilde raken heeft de verdachte toen het besluit genomen de volwassenen te doden.
Verdachte heeft overwogen dat hij eerst [slachtoffer 2] zou doden opdat dit het doden van de hem dierbare [slachtoffer] zou vergemakkelijken. Hij heeft daarop bij [slachtoffer 2] vervolgens één hand op de mond en één hand op de neus geplaatst ten einde haar te verstikken. Toen hij hiermee bezig was werd hij gestoord door [slachtoffer] die zich geheel of gedeeltelijk had weten te bevrijden. De verdachte liet [slachtoffer 2] daarop los en begaf zich naar [slachtoffer], die trachtte de woning te ontvluchten. De verdachte heeft daarop [slachtoffer] weer de woning binnengebracht, haar op een stoel gezet en haar vervolgens met het uit de woning van [slachtoffer] meegenomen mes in de hals gestoken. Om haar uit haar lijden te verlossen heeft de verdachte toen nog een voet op de nek van de op de grond liggende [slachtoffer] geplaatst.
Vervolgens heeft de verdachte bij [slachtoffer 3] een hand op diens mond gelegd. Omdat de politie voor de deur stond is hij toen weggevlucht.
Bewijs opzet doden [slachtoffer 3]
De verdachte heeft weersproken [slachtoffer 3] door verstikking van het leven te hebben willen beroven. Aan die ontkenning gaat de rechtbank voorbij. Voor wat betreft de feitelijke gang van zaken volgt de rechtbank de lezing van [slachtoffer 3]. Daarbij is van belang dat de verdachte onomwonden heeft verklaard [slachtoffer], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te hebben willen doden. Bovendien is de door [slachtoffer 3] beschreven wijze van handelen van de verdachte, de gekozen methode van doden, identiek aan die welke de verdachte ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft toegepast.
Moord/doodslag
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten in zijn verklaring ter terechtzitting.
Verdachte heeft verklaard dat hij aanvankelijk met het vastbinden van de volwassenen tijd wilde winnen om weg te komen, maar dat hij vervolgens er koste wat koste voor heeft willen zorgen dat niemand het kon navertellen. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment heeft besloten om [slachtoffer], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te doden en dat hij over dit plan gedurende ongeveer tien minuten in de keuken heeft staan nadenken. Hij heeft voorts verklaard dat hij bewust de keuze heeft gemaakt om eerst [slachtoffer 2] te doden om voor zichzelf de drempel voor het doden van [slachtoffer], van wie hij zegt te hebben gehouden, te verlagen.
In hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht is naar het oordeel van de rechtbank een zekere opbouw en een beredeneerde wijze van handelen te constateren. Tijdens deze handelingen heeft verdachte de gelegenheid gehad en genomen om over de betekenis van zijn besluit na te denken. Desondanks heeft hij besloten om zijn plan uit te voeren.
De rechtbank acht dan ook, op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd en dat hij opzettelijk en met voorbedachte raad heeft getracht [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven.
- 3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- 1.
Primair
op 5 juni 2008 te Utrecht, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg
- -
die[slachtoffer] met een mes in de hals en/of de halswervelkolom
gestoken,
tengevolge waarvan die[slachtoffer] is overleden;
- 2.
Primair
op 5 juni 2008 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- -
zijn handen tegelijkertijd op de neus en de mond van die [slachtoffer 2] heeft
gedaan, en
- -
de neus en de mond van die [slachtoffer 2] tegelijkertijd heeft
dichtgedrukt/dichtgeknepen en (enige tijd) heeft
dichtgedrukt/dichtgeknepen gehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- 3.
Primair
op 5 juni 2008 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
de neus van die [slachtoffer 3] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden
en tegelijkertijd zijn hand op de mond van die [slachtoffer 3] heeft gedaan
en (aldus) de mond van die [slachtoffer 3] heeft dichtgehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- 4.
op 5 juni 2008 te Utrecht, opzettelijk [slachtoffer] en haar zoontje [zoon] en [slachtoffer 2]
en [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, toen daar opzettelijk wederrechtelijk in de woning van die [slachtoffer 2]
- -
tegen die[slachtoffer] en die [zoon] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] gezegd - zakelijk weergegeven - dat iedereen binnen blijft, en
- -
met kracht tegen de borst van die [slachtoffer 3] gestompt en
- -
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp vastgepakt en voorgehouden aan die [slachtoffer 3] en voorgehouden aan die[slachtoffer] en die [slachtoffer 2], en
- -
die [slachtoffer 3] vastgebonden aan de leuning van een trap, en
- -
die[slachtoffer] en die [zoon] en die [slachtoffer 2] gedwongen in een auto te
gaan zitten en naar pinautomaten te rijden, en
- -
die [slachtoffer 2] vastgebonden aan de leuning van een trap en op een stoel, en
- -
een prop in de mond van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] gedaan, en
- -
tape over de mond van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] gedaan, en
- -
die[slachtoffer] op een stoel vastgebonden, en
- -
de voordeur van de woning waarin die[slachtoffer] en die [zoon] en die
[slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] zich bevonden, op slot gedaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
- 4.1.
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Moord;
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde telkens:
Poging tot moord;
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd.
- 4.2.
De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
- 5.
De strafoplegging
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde alsmede de omstandigheden waaronder het is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de volgende feiten en omstandigheden, op grond waarvan niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan de hierna te melden onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De verdachte heeft vier mensen, drie volwassenen en een klein kind, gedurende enkele uren van hun vrijheid beroofd. Hij heeft een vrouw vermoord door haar met een mes in de keel te steken en hij heeft gepoogd twee andere mensen door verstikking te vermoorden.
Het beroven van de slachtoffers van hun vrijheid had tot doel hen geld af te persen. Het (pogen te) vermoorden van de slachtoffers had tot doel te voorkomen dat de verdachte zou worden ‘gepakt’.
Tot zover de zakelijke weergave van de feiten. Voor een juiste waardering van de ernst van de feiten is het noodzakelijk om stil te staan bij het drama dat schuilgaat achter die weergave.
De vermoorde vrouw betreft de 27-jarige [slachtoffer], een vriendin van de verdachte van wie hij naar eigen zeggen heel veel hield. Het kind betreft het 3-jarig zoontje van [slachtoffer], [zoon], van wie de verdachte ook verklaard heeft veel te houden. De beide personen die de verdachte gepoogd heeft te vermoorden betreffen de 65-jarige pleegmoeder van [slachtoffer], mevrouw [slachtoffer 2], met wie [slachtoffer] een intensieve, warme band had, en een 67-jarige vriend van mevrouw [slachtoffer 2], de heer [slachtoffer 3]. De plaats delict was de woning van mevrouw [slachtoffer 2], het oude ‘thuis’ van [slachtoffer] waar zij nog dagelijks kwam.
Uit de feitelijke gang van zaken zoals weergegeven in de bewijsmiddelen moet volgen dat de slachtoffers doodsangsten hebben uitgestaan. Volstrekt weerloos vastgebonden aan handen en voeten, prop in de mond, overgeleverd aan een verdachte van wie het hen vanaf het begin duidelijk was dat het hem menens was, die op enig moment heeft aangekondigd dat hij hen zou vermoorden en die vervolgens er ook toe is overgaan die aankondiging waar te maken. “Ongeloof, wanhoop, paniek, hij gaat het doen, flitste door me heen; dat ik zo aan mijn eind moet komen”, zo schrijft [slachtoffer 2] in haar slachtofferverklaring.
Voor [slachtoffer] waren dit de laatste uren van haar leven. Dit moeten vreselijke uren zijn geweest. Uren waarin zij niet alleen zal hebben gevreesd voor haar eigen leven, maar ook voor dat van haar zoontje en dat van haar pleegmoeder. Ten tijde van het pinnen waarschuwde de verdachte [slachtoffer] immers om geen gekkigheid in haar hoofd te halen en dat ze moest denken aan [zoon]. Een laf dreigement. Dat [slachtoffer] vreesde voor het leven van haar pleegmoeder blijkt uit het feit dat zij ingreep terwijl de verdachte mevrouw [slachtoffer 2] aan het verstikken was. Dat laatste heeft [slachtoffer] kunnen voorkomen, haar eigen dood niet. Uiteindelijk is ze op gruwelijke wijze door de verdachte om het leven gebracht.
Mevrouw [slachtoffer 2] en de heer [slachtoffer 3] hebben het overleefd. De heer [slachtoffer 3] dankzij de interventie door de politie, mevrouw [slachtoffer 2] dankzij de interventie door [slachtoffer]. Die interventies kwamen juist op tijd, terwijl de verdachte bezig was hen te smoren. Aangenomen mag worden dat zij die ervaring de rest van hun leven niet zullen vergeten. Het waarnemen van de beelden en geluiden van hetgeen de verdachte [slachtoffer] heeft aangedaan zal het trauma aanmerkelijk hebben verdiept. In de woorden van [slachtoffer 2]: “In een toekomst durf ik niet te geloven, ik kan en durf de gruwelijke waarheid niet te bevatten.” Of zoals [slachtoffer 3] het in zijn schriftelijke slachtofferverklaring verwoordt: “Wat mij steeds maar bijblijft is een gevoel van verlatenheid. De vreugde uit mijn leven is weg. Ik kan niet meer genieten en dat is erg!”
Het is onduidelijk wat [zoon] die avond heeft meegekregen van het drama dat zich vlakbij hem heeft voltrokken. Hij is slapend aangetroffen op de bank, enkele meters van het lichaam van zijn vermoorde moeder verwijderd. Wel is duidelijk dat deze daad van de verdachte hem schade heeft berokkend. [slachtoffer] was feitelijk een alleenstaande moeder. De verdachte heeft dus [zoon] van het ene op het andere moment volledig zijn emotionele en sociale basis ontnomen. Dergelijke ingrijpende gebeurtenissen komen de ontwikkeling van een kind nimmer ten goede. Ook het besef, dat eens zal indalen, dat hij zijn status van wees te danken heeft aan het gewelddadig optreden van iemand die nadrukkelijk heeft verklaard zoveel van zijn moeder en hem te hebben gehouden, zal daaraan geen positieve bijdrage leveren.
Met het noemen van de namen van de in de tenlastelegging genoemde personen komt aan de lijst van slachtoffers uiteraard geen einde. Die lijst is vele malen langer en betreft in de eerste plaats vanzelfsprekend familieleden en vrienden van de genoemde slachtoffers maar daarnaast ook grote delen van de samenleving. Feiten als deze brengen een schok teweeg en roepen afschuw op bij ieder mens. Voor wat betreft de ruimere kring van getroffen personen kan met name nog worden gedacht aan de nabestaanden van mevrouw [vorig slachtoffer], een eerder dodelijk slachtoffer van de verdachte, waarover hierna meer.
Wat was het motief van de verdachte om dit onherstelbare leed en verdriet te veroorzaken? De verdachte heeft daarover, naar het zich laat aanzien open en eerlijk, verklaard. Hij heeft tijdens het tellen van het geld bedacht dat hij koste wat het kost niet wilde worden gepakt en dat hij niet (weer) lange tijd wilde vast komen te zitten. Om die reden heeft hij het besluit genomen dat hij ervoor moest zorgen dat de slachtoffers het niet konden navertellen. Uit de daaropvolgende handelingen valt onmiskenbaar op te maken hoe hij dit navertellen wilde beletten: door de slachtoffers, althans de drie volwassenen, te vermoorden. Slachtoffers die hem niets hadden misdaan, die onder dwang inmiddels aan zijn financiële eisen hadden voldaan en waarvan er in elk geval één, [slachtoffer], hem zeer dierbaar was. Zij moesten dood voor zijn vrijheid. Een onvoorstelbaar zelfzuchtig standpunt.
De feiten roepen de vraag op of er sprake is van een psychische stoornis of gebrek bij verdachte. Die vraag klemt temeer omdat de verdachte al eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 29 januari 2001 is de verdachte immers voor onder meer de op 6 juli 1999 door hem op mevrouw [vorig slachtoffer] gepleegde gekwalificeerde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van
tien jaren. Dit feit, waarvan de rechtbank aan de hand van het bij de onderhavige strafzaak gevoegde strafdossier kennis heeft genomen, vertoont onrustbarend veel overeenkomsten met de thans te berechten zaak. Die overeenkomsten betreffen onder meer de volgende feiten en omstandigheden: de verdachte was door zijn vriendin (met wie hij een kind had) aangesproken op zijn aan zijn gokverslaving te wijten geldverkwistend gedrag, hij voelde zich genoodzaakt door middel van een strafbaar feit aan geld te komen, hij ging met een mes en handschoenen naar de woning van het slachtoffer (een 72-jarige vrouw), hij heeft het slachtoffer met in de woning voorhanden bindmateriaal vastgebonden, hij heeft geld buitgemaakt en zich vervolgens gerealiseerd dat hij een ‘fikse straf’ riskeerde waarna hij besloot het slachtoffer te doden, hij heeft het slachtoffer gewurgd met zijn arm, een voet op de keel gezet en gestoken met het meegebrachte mes.
In het kader van de berechting van de verdachte voor de zaak in 1999 heeft de rechtbank zich toentertijd laten voorlichten omtrent de persoon van de verdachte door twee gedragsdeskundigen, te weten de psycholoog Zuidhof en de psychiater Kemperman. Deze deskundigen stelden vast dat bij de verdachte sprake was van een persoonlijkheidsstoornis op grond waarvan zij hem verminderd toerekeningsvatbaar achtten. Tevens adviseerden zij de oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging. Overeenkomstig het advies heeft de rechtbank destijds ook beslist – aan de verdachte werd naast een gevangenisstraf van acht jaren tevens de maatregel van TBS opgelegd. Het gerechtshof heeft zich in de procedure in hoger beroep laten voorlichten door het Pieter Baan Centrum, waar de deskundigen na de verdachte zeven weken te hebben geobserveerd, tot de conclusie kwamen dat weliswaar sprake was van narcistische, antisociale, afhankelijke en vermijdende trekken, maar dat de pathologie niet zo ernstig was dat gesproken kon worden van een persoonlijkheidsstoornis. Bovendien, zo concludeerden zij, was de relatie tussen de pathologie en de ten laste gelegde feiten beperkt, zodat zij hem als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar aanmerkten en geen grond aanwezig achtten voor een advies tot begeleiding of behandeling van verdachte binnen een strafrechtelijk kader. Dit advies is door het gerechtshof overgenomen, hetgeen uitmondde in, als vermeld, een gevangenisstraf van tien jaren.
Met het oog op de thans te berechten zaak heeft de rechtbank zich eveneens laten voorlichten omtrent de persoon van de verdachte door deskundigen van het Pieter Baan Centrum waar hij andermaal de gebruikelijke periode is geobserveerd. Dit onderzoek leidde tot een advies waarin onder meer het volgende te lezen staat:
“In het huidig onderzoek komt betr. naar voren als een innerlijk lege, identiteitszwakke man, bij wie een opvallend positief zelfbeeld, dat hem afhankelijk maakt van de waardering en erkenning van anderen, samengaat met een sterke afweer van emoties: de discrepantie tussen het zelfbeeld en de realiteit van het falende sociaal maatschappelijke leven laat zich niet verdragen en dient zo veel mogelijk buiten het bewustzijn gehouden te worden. De hiermee samenhangende innerlijke deels afgeweerde spanningen worden gekanaliseerd in een gokverslaving, die tevens voldoet aan een zekere leegtevullende prikkelbehoefte. De agressieregulatie van betr. is daarbij in principe niet gestoord. (…) Hoewel in eerder PBC-onderzoek in 2000 slechts gesproken wordt van neurotische persoonlijkheidstrekken zonder dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, dient thans onmiskenbaar een persoonlijkheidsstoornis te worden gediagnosticeerd, daar waar het patroon van significante beperkingen in zijn functioneren op vrijwel alle levensgebieden sinds de laatste detentie evident duurzaam en star is gebleken. (…) Hoewel de druk voor betr. in de (door hem zelf gecreëerde) delictsituatie ernstig moet zijn opgelopen, kan thans geen enkele doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis van betr. in enig ten laste gelegd feit (…) worden vastgesteld. (…) Bij de feiten staat echter een berekenende antisociale dynamiek voorop en het gewelddadige gedrag laat zich geenszins vanuit de persoonlijkheidsstoornis verklaren. (…) De ernst van het ten laste gelegde staat in geen enkele verhouding tot aard en omvang van betr.’s persoonlijkheidsstoornis.”
De deskundigen, anderen dan degenen die de verdachte in 2000 onderzochten, zijn dan ook van mening dat de verdachte geheel toerekeningsvatbaar te achten is met betrekking tot het tenlastegelegde, kunnen in gedragskundige zin geen uitspraak doen over de kans op recidive en zien geen gronden om de rechtbank te adviseren aan de verdachte een maatregel in een strafrechtelijk kader op te leggen.
Uit het rapport komt naar voren dat er weliswaar sprake is van een (relatief milde) persoonlijkheidsstoornis, maar heeft deze in de visie van de deskundigen geen rol van betekenis gespeeld bij het plegen van de ten laste gelegde feiten.
De verdachte heeft ter terechtzitting bij herhaling naar voren gebracht te willen worden behandeld, zo nodig in het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging. In dat verband heeft de raadsman de rechtbank in overweging gegeven een gedragskundige second opinion in te winnen.
Bij die suggestie van de raadsman heeft de rechtbank bij haar beraadslaging uitgebreid stilgestaan, om vervolgens tot de slotsom te komen dat zij niet moet worden gehonoreerd.
Daarbij is het volgende overwogen. Het Pieter Baan Centrum is een gerenommeerd gedragskundig onderzoeksinstituut waar verdachten gedurende een langere periode en in verschillende settings kunnen worden geobserveerd door gespecialiseerde forensisch gedragsdeskundigen. In dit geval heeft het onderzoek naar de persoon van de verdachte geresulteerd in een inzichtelijk rapport voorzien van een duidelijke en ondubbelzinnige conclusie. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn de rapporterend psychologen Muller en De Groot nog nader en kritisch bevraagd met betrekking tot hun bevindingen en conclusies. Zij hebben daarop een toelichting gegeven en daarbij volhard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het rapport ter discussie te stellen. Daarbij komt dat het thans voorliggende rapport goed te verenigen is met het PBC-rapport uit 2000 dat, als vermeld, door andere onderzoekers was opgesteld. In die zin ondersteunt het oude rapport het recente rapport.
Ambulant onderzoek, zoals de eerdere rapportages van Kemperman en Zuidhof, biedt hiertegen onvoldoende tegenwicht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij het PBC-rapport (van 2008) tot uitgangspunt kan en moet nemen bij de overige te nemen beslissingen. Zij neemt de in het rapport verwoorde conclusies en de gronden waarop die berusten over en maakt die tot de hare. Dit betekent tevens dat niet zal worden overgaan tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling nu daarvoor vanuit gedragskundig oogpunt geen aanleiding bestaat.
De ernst van de feiten rechtvaardigt een gevangenisstraf van zeer lange duur. Bij de bepaling van de strafmaat dient tevens het risico van recidive te worden betrokken.
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte was nog geen drie jaar vrij uit detentie na veroordeling voor de beroving met dodelijk gevolg van mevrouw [vorig slachtoffer] toen hij een nagenoeg identiek feit met een nog grotere slachtofferkring beging. Extra zorgelijk is het gegeven dat de verdachte al geruime tijd voordat hij besluit mevrouw [slachtoffer 2] af te persen het voornemen heeft opgevat een delict te plegen –wat precies wil hij niet vertellen- waarvoor hij kennelijk in elk geval handschoenen en tie-rips nodig heeft. Die spullen had hij immers al weken klaar liggen. Dit zijn geen attributen voor een doorsnee overval. De veronderstelling lijkt gerechtvaardigd dat mensen moesten worden vastgebonden en dat geen sporen van verdachte moesten worden achtergelaten. Voor iemand met een verleden als de verdachte had het duidelijk moeten zijn dat hij op het punt stond wederom een ernstig misdrijf te begaan, hetgeen de verdachte ter terechtzitting ook heeft bevestigd. Niettemin heeft de verdachte geen hulp gezocht en de zaken op hun beloop gelaten, waarvan de dramatische en voor [slachtoffer] fatale afloop inmiddels bekend is.
Daarbij komt nog een reden tot zorg. Wat de verdachte inmiddels twee keer heeft doen besluiten dat zijn slachtoffer(s) om het leven moeten worden gebracht, was het vooruitzicht dat hem na het plegen van een feit, in geval van ontdekking, lange gevangenisstraf wacht. Dit roept de vraag op wat de verdachte, wiens leven in elk geval op dit moment door zeer veel en ook deels onveranderlijke criminogene factoren wordt gekenmerkt, ervan zal weerhouden alles in het werk te stellen om te voorkomen dat hij een volgende keer opnieuw wordt ‘gepakt’. Wat heeft hij dan nog te verliezen? Wat hij tot nu toe heeft laten zien doet het ergste vrezen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een levenslange gevangenisstraf moet worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij haar beraadslaging stilgestaan bij de uiteenlopende aspecten van het in de Nederlandse strafrechtspleging niet alledaagse fenomeen van de levenslange gevangenisstraf, waaronder de executie daarvan. De strafmodaliteit is rigoureus, definitief, niet onomstreden in de literatuur en slechts te overwegen als ultimum remedium. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat alleen levenslange gevangenisstraf hier past en dat met een tijdelijke gevangenisstraf niet kan worden volstaan. De verdachte heeft het recht verspeeld zijn vrijheid te herkrijgen, daarvoor heeft hij inmiddels teveel onherstelbaar leed en verdriet op zijn geweten. De samenleving dient niet andermaal te worden blootgesteld aan het gevaar dat de verdachte in zich bergt. Van gronden voor clementie die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken.
- 6.
De benadeelde partijen
- 6.1.
De vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 11.787,72 voor feit 3 en 4, waarvan een bedrag van € 1.487,72 wegens materiële schade (€ 110,20 vervoerskosten en € 1.377,52 eigen bijdrage psychotherapeut) en € 10.300,00 wegens immateriële schade. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het gevorderde bedrag een rechtstreeks gevolg is van de onder 3 primair en 4 bewezen feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De gevorderde vervoerskosten van € 110,20 zien op de kosten die [slachtoffer 3] heeft gemaakt om van en naar de politie Utrecht te gaan in verband met het afleggen van verklaringen over het gebeurde. Zij houden aldus direct verband met de onder 3 primair en 4 bewezen verklaarde feiten, zodat naar het oordeel van de rechtbank aan het vereiste van causaal verband is voldaan. Ook de eigen bijdrage die [slachtoffer 3] in verband met behandelingen door een psychotherapeut heeft moeten betalen (€ 1.377,52) is toewijsbaar. Uit de stukken die [slachtoffer 3] heeft overgelegd, blijkt dat de maximale vergoeding voor dergelijke behandelingen die de verzekeraar op basis van de polis betaalt, is bereikt (in ieder geval voor 2008). Voorts heeft hij de facturen van de psychotherapeutische behandelingen in 2008 bijgevoegd. Al met al heeft [slachtoffer 3] daarmee aangetoond dat hij de in rekening gebrachte behandelingen (behoudens het door de verzekeraar vergoede bedrag) zelf moet betalen.
Het bedrag dat [slachtoffer 3] vordert ter zake van geleden immateriële schade acht de rechtbank op zijn plaats. De rechtbank heeft daarbij gelet op de schriftelijke slachtofferverklaring waarin [slachtoffer 3] de gevolgen heeft beschreven die de feiten voor hem hebben (gehad). Zij neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 3] het slachtoffer is geworden van een langdurige en geweldadige vrijheidsberoving waarbij hij heeft gevreesd voor zijn leven, hetgeen - naar mag worden aangenomen - tot in lengte van jaren negatieve gevolgen zal hebben voor de levensvreugde van [slachtoffer 3]. Hij zal moeten leven met de afschuwelijke ervaringen, beelden en geluiden van die avond. Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook betrokken de bedragen aan smartengeld die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
[slachtoffer 3] heeft voorts verzocht deze bedragen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Deze vordering kan worden toegewezen, nu bij een onrechtmatige daad (zoals in dit geval) de vertragingsschade, bestaande uit wettelijke rente, is verschuldigd zodra de schade is ontstaan.
[slachtoffer 3] heeft tenslotte verzocht dit bedrag als voorschot op de schade toe te kennen. De rechtbank begrijpt daaruit dat [slachtoffer 3] zijn vordering heeft willen beperken tot dat deel dat eenvoudig van aard is en voor het overige zich het recht heeft willen voorbehouden om zijn vordering voor te leggen aan de civiele rechter. De rechtbank zal [slachtoffer 3] voor het overige niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij dat gedeelte kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
- 6.2.
De vordering van [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 17.823,00 voor feit 1, 2 en 4. Deze vordering is als volgt opgebouwd:
?Kosten graf / steen [slachtoffer] € 5.973,00
?Smartengeld 8.000,00
?Shockschade 8.000,00
?Wettelijke rente pm
?Subtotaal 21.973,00
?Af: (vergoed door Schadefonds Geweldsmisdrijven) 4.150,00
?Totaal 17.823,00
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het gevorderde bedrag (grotendeels) een rechtstreeks gevolg is van de onder 1 primair, 2 primair en 4 bewezen feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de kosten van het graf van [slachtoffer] ten laste zijn gekomen van [slachtoffer 2]. Deze kosten zijn aan te merken als kosten van lijkbezorging (als bedoeld in artikel 6:108 lid 2 BW), zodat verdachte is gehouden deze aan [slachtoffer 2] te vergoeden, met dien verstande dat er in de berekening van [slachtoffer 2] sprake is van een rekenfout in de onderhoudskosten van het graf. De rechtbank zal daarom niet het gevorderde bedrag van € 5.973,00 toewijzen maar € 5.963,00.
Het bedrag dat [slachtoffer 2] vordert ter zake van geleden immateriële schade acht de rechtbank op zijn plaats. De rechtbank heeft daarbij gelet op de schriftelijke slachtofferverklaring waarin [slachtoffer 2] de gevolgen heeft beschreven die de feiten voor haar hebben (gehad). Zij neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 2] het slachtoffer is geworden van een langdurige en geweldadige vrijheidsberoving waarbij zij heeft gevreesd voor haar leven, hetgeen - naar mag worden aangenomen - tot in lengte van jaren negatieve gevolgen zal hebben voor de levensvreugde van [slachtoffer 2]. Zij zal moeten leven met de afschuwelijke ervaringen, beelden en geluiden van die avond. Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook betrokken de bedragen aan smartengeld die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag wegens shockschade, dat wil zeggen immateriële schade in verband met het overlijden van [slachtoffer], overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte met het ombrengen van [slachtoffer] eveneens jegens [slachtoffer 2] onrechtmatig gehandeld, nu zij dit strafbare feit direct heeft waargenomen althans met de gevolgen daarvan direct is geconfronteerd. Immers, [slachtoffer 2] is getuige geweest van de laatste angstige momenten en de laatste doodskreten van haar stiefdochter [slachtoffer], met wie zij een nauwe emotionele band had. Mede die confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel bij [slachtoffer 2]: een aanpassingsstoornis met depressieve stemming en een chronische posttraumatische stress stoornis (aldus psycholoog Baars in de overgelegde stukken). Nu dat geestelijke letsel is aan te merken als een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, is de door het waarnemen ontstane immateriële schade vergoedbaar. Het gevorderde bedrag van € 8.000,00 acht de rechtbank in dat opzicht passend en zal worden toegewezen.
[slachtoffer 2] heeft voorts verzocht deze bedragen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Deze vordering kan worden toegewezen, nu bij een onrechtmatige daad (zoals in dit geval) de vertragingsschade, bestaande uit wettelijke rente, is verschuldigd zodra de schade is ontstaan.
[slachtoffer 2] heeft tenslotte verzocht dit bedrag als voorschot op de schade toe te kennen. De rechtbank begrijpt daaruit dat [slachtoffer 2] haar vordering heeft willen beperken tot dat deel dat eenvoudig van aard is en voor het overige zich het recht heeft willen voorbehouden om haar vordering voor te leggen aan de civiele rechter. De rechtbank zal [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij dat gedeelte kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
- 6.3.
De vordering van [zoon]
De benadeelde partij [zoon][slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 25.000,00 voor feit 1 en 4 wegens geleden immateriële schade. Als toelichting op de vordering wordt in het voegingsformulier genoemd: getuige moord moeder, traumatische ervaring, geen ouders – geen inkomen, wonen bij pleeggezin, verwerken traumatische ervaring, levenslang beroep moeten doen op hulpverlening. Verder is verwezen naar uitspraken van andere rechterlijke instanties waarbij een bedrag in verband met shockschade is toegewezen.
De rechtbank overweegt dat [zoon] zelf slachtoffer is van het onder 4 bewezen verklaarde feit. In dat opzicht heeft verdachte jegens [zoon] onrechtmatig gehandeld. Hoewel aannemelijk is dat [zoon] daardoor immateriële schade heeft geleden, ontbreekt op dit moment ieder inzicht in de aard en omvang van die nadelige gevolgen. Immers, nergens blijkt uit hoe [zoon] die avond heeft ervaren en wat de emotionele gevolgen daarvan voor hem (zullen) zijn. Het is voor de rechtbank op dit moment dan ook niet mogelijk om een bedrag vast te stellen in verband met door [zoon] geleden immateriële schade. De rechtbank ziet op dit moment evenmin voldoende grond om een bedrag wegens shockschade toe te kennen. Zoals hiervoor overwogen is daarvoor vereist dat er sprake is van geestelijk letsel (een in de psychiatrie erkend ziektebeeld) tengevolge van het waarnemen van of een (directe) confrontatie met hetgeen zijn moeder is overkomen op 5 juni 2008. De rechtbank beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat [zoon] bewust heeft meegemaakt dat zijn moeder is omgebracht door verdachte. Verder blijkt niet uit de overgelegde stukken dat sprake is van geestelijk letsel bij [zoon] in de hiervoor genoemde zin. De rechtbank benadrukt dat zeer goed voorstelbaar is dat aan [zoon] een bedrag toekomt wegens geleden immateriële schade en shockschade, maar op dit moment is onvoldoende informatie voorhanden om een bedrag te kunnen toekennen. Uit de stukken komt wel nadrukkelijk naar voren dat [zoon] veel verdriet heeft over het verlies van zijn moeder, maar de wet biedt geen grondslag voor vergoeding van immateriële schade die (enkel) verband houdt met het overlijden van een naaste. Daarmee is de vordering van benadeelde partij [zoon][slachtoffer] niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding en zal hij niet ontvankelijk worden verklaard. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
- 7.
De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 282 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: Moord;
feit 2 primair en 3 primair telkens: Poging tot moord;
feit 4: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd;
Strafoplegging
- -
veroordeelt verdachte tot levenslange gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van
€ 11.787,72, waarvan € 1.487,72 ter zake van materiële schade en € 10.300,00 ter zake van immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], € 11.787,72 te betalen;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- -
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 17.823,00, waarvan € 5.963,00 ter zake van materiële schade en € 11.850,00 ter zake van immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- -
veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- -
verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- -
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], € 17.823,00 te betalen;
- -
bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- -
verklaart de benadeelde partij [zoon] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- -
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en
mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 februari 2009.