Hof 's-Hertogenbosch, 24-01-2020, nr. 19/00015
ECLI:NL:GHSHE:2020:227
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-01-2020
- Zaaknummer
19/00015
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:227, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑01‑2020; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2018:6516, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 6:2 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
NLF 2020/0442 met annotatie van
NTFR 2020/826 met annotatie van mr. J.W. Bosman
Uitspraak 24‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft in deze zaak vooropgesteld dat de vraag of een beroep, en een met de intrekking van dat beroep gepaard gaand verzoek, kan worden ontvangen een kwestie van openbare orde betreft. Het Hof ziet zich voor de vraag gesteld of belanghebbende recht heeft op kostenvergoeding na intrekking van zijn beroep wegens kort gezegd een tegemoetkomend besluit van de Gemeenteambtenaar. Het Hof is van oordeel dat in dit geval het verzoek niet ontvankelijk moet worden verklaard. Belanghebbende heeft immers zijn bezwaarschrift ingediend bij een bestuursorgaan, de Gemeenteambtenaar, dat het besluit waartegen het bezwaar was gericht niet had genomen. Dit bestuursorgaan was dus niet bevoegd om op dat bezwaar te beslissen. Hieruit volgt reeds dat dat bestuursorgaan geen uitspraak op bezwaar kon doen en dus ook niet kon weigeren een besluit (uitspraak op bezwaar) te nemen in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Een daartegen ingesteld beroep dient niet ontvankelijk te worden verklaard. Het met het beroep samenhangende verzoek om kostenvergoeding na intrekking van het beroep deelt in dit lot en dient dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard. De Rechtbank heeft dan ook een juiste beslissing genomen. Het Hof overweegt verder onder meer dat het al dan niet doorzenden van een bezwaarschrift niet kan worden aangemerkt als een besluit dat de Gemeenteambtenaar kan weigeren te nemen in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00015
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2018, nummer SHE 17/2344 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen van de gemeente Oss,
hierna: de Gemeenteambtenaar,
betreffende het door belanghebbende gedane verzoek om toekenning van een kostenvergoeding.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar van belastingsamenwerking Oost‑Brabant (hierna: BSOB) heeft het door belanghebbende gedane verzoek om toekenning van een dwangsom bij besluit van 10 augustus 2017 afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46. Belanghebbende heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een kostenvergoeding. De Rechtbank heeft het verzoek niet‑ontvankelijk verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 128.
1.4.
Belanghebbende heeft zijn hoger beroep nader aangevuld bij brieven van 16 februari 2019, 8 juli 2019, 14 juli 2019 en 17 augustus 2019.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 september 2019 te ’s‑Hertogenbosch. Belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde] , zijn niet verschenen, met bericht van verhindering vooraf aan het Hof. De Gemeenteambtenaar is - zonder bericht van verhindering - niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij de Gemeenteambtenaar bij op 12 augustus 2019, met code [nummer] , aangetekend verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen (met de vermelde code) en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodiging op 13 augustus 2019 op het door de Gemeenteambtenaar opgegeven adres is afgeleverd.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
2.1.
De heffingsambtenaar van de BSOB heeft ten aanzien van belanghebbende op 10 augustus 2017 een (afwijzende) dwangsombeschikking genomen.
2.2.
In het op 11 augustus 2017 gedateerde bezwaarschrift heeft belanghebbende vermeld dat de dwangsombeschikking is afgegeven door de BSOB. Ook heeft hij in de aanhef van het bezwaarschrift het adres van de BSOB, te weten Postbus 154, 5340 AD te Oss, alsmede de website van de BSOB, te weten www.bs-ob.nl, genoemd. Niettemin heeft de gemachtigde van belanghebbende dit bezwaarschrift op 19 augustus 2017 om 7.51 uur bij de Gemeenteambtenaar ingediend via een (algemeen) contactformulier, zoals dat voorkomt op de website van de gemeente Oss.
2.3.
Op 21 augustus 2017 om 8.55 uur heeft het ‘Telefonisch Informatie Punt’ van de gemeente Oss aan de gemachtigde per e‑mail, verstuurd aan het e-mailadres [e-mailadres] , het volgende meegedeeld:
“Goede morgen, U heeft een contactformulier naar de gemeente Oss gestuurd wat bestemd is voor BS-OB (…). Via www.bs-ob.nl kunt u dit formulier doorsturen. Alvast bedankt.”
2.4.
De gemachtigde heeft op dezelfde dag ook per e‑mail, om 16.36 uur, als volgt gereageerd:
“Ik wijs u op de bijlage. Dit bericht ontving ik vandaag van u. Kan ik hieruit opmaken dat u het bezwaar niet in behandeling neemt? Zendt u het wel door naar de behandelaar?”
2.5.
Het ‘Telefonisch Informatie Punt’ van de gemeente Oss heeft hierop als volgt geantwoord per e‑mail van 16.48 uur:
“Beste heer, zoals ik in de email van mijn collega lees heeft u een bezwaarschrift gestuurd wat bestemd is voor de BSOB. Dit is een andere instelling dan de gemeente. Zij innen de belastingen voor de gemeente Oss, maar zijn een aparte instelling. Contact loopt via www.bs‑ob.nl of 088-5510000. U dient dit bezwaarschrift zelf naar hen toe te sturen.”
2.6.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 21 augustus 2017, 19.05 uur, beroep ingesteld. Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de Gemeenteambtenaar ten onrechte heeft geweigerd het bezwaarschrift in behandeling te nemen en subsidiair dat de Gemeenteambtenaar ten onrechte heeft geweigerd het bezwaarschrift aan het daartoe bevoegde orgaan door te zenden.
2.7.
De Rechtbank heeft de BSOB op de hoogte gebracht van het ingestelde beroep. In een door de Rechtbank op 6 september 2017 ontvangen brief van de BSOB heeft de BSOB aan de rechtbank het volgende laten weten:
“Het beroep betreft een vermeende weigering om een beslissen op een bezwaarschrift door de (heffingsambtenaar van de) gemeente Oss. Bovendien ziet het beroep op het niet voldoen aan de doorzendplicht door de gemeente Oss. BSOB is in zoverre geen partij in dit geschil.
Overigens kan ik u mededelen dat BSOB het bezwaarschrift van eiser weldegelijk heeft ontvangen. Het bezwaar is namelijk ook rechtstreeks door eiser aan BSOB toegezonden. Het bezwaar is door ons in behandeling genomen.”
2.8.
De Rechtbank heeft bij brief van 4 december 2017 de Gemeenteambtenaar uitgenodigd om zich te verweren en hem bij brief van 4 januari 2018 daaraan herinnerd. Bij brief van 16 februari 2018 heeft de Rechtbank de Gemeenteambtenaar verzocht de op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen.
2.9.
Bij brief van 5 juni 2018 heeft de Rechtbank aan belanghebbende verzocht aan te geven welk belang hij nog heeft bij voortzetting van de zaak aangezien ook een bezwaarschrift is ontvangen door BSOB.
2.10.
Bij faxbericht van 10 juni 2018 heeft de gemachtigde hierop gereageerd:
“Anders dan u veronderstelt is het bezwaarschrift - eerst na indienen van het beroep bij uw rechtbank - door verweerder op 7 september 2017 alsnog aan de BSOB gezonden. Bijgaand treft u daarvan een afschrift.
Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verweerder hangende het beroep alsnog aan zijn verplichting tot doorzending heeft voldaan. In zoverre is met dit beroep bereikt wat eiser wilde bereiken. Er wordt dan ook aan het beroep tegemoet gekomen zodat het beroep wordt ingetrokken.
Verweerder - de (heffingsambtenaar van de) gemeente Oss - dient alsnog in de kosten van deze procedure te worden veroordeeld.”
2.11.
Bij brief van 11 juni 2018 heeft de Rechtbank de Gemeenteambtenaar uitgenodigd om te reageren op het verzoek van belanghebbende kostenvergoeding. Namens de gemeente Oss is de ontvangst van deze brief bevestigd en een antwoord toegezegd op een termijn van zes weken.
2.12.
Geen van de partijen is op de zitting bij de Rechtbank verschenen. De Rechtbank heeft het verzoek niet‑ontvankelijk verklaard wegens misbruik van (proces)recht.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank het verzoek van belanghebbende terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en toewijzing van zijn verzoek. De Gemeenteambtenaar heeft in het geheel niet gereageerd op brieven van het Hof, zodat niet duidelijk is geworden welk standpunt hij inneemt.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het Hof stelt voorop dat de vraag of een beroep, en een met de intrekking van dat beroep gepaard gaand verzoek, kan worden ontvangen een kwestie van openbare orde betreft.
4.2.
In dit geval heeft belanghebbende zijn bezwaarschrift ingediend bij een bestuursorgaan, de Gemeenteambtenaar, dat het besluit waartegen het bezwaar was gericht niet had genomen. Dit bestuursorgaan was dus niet bevoegd om op dat bezwaar te beslissen. Hieruit volgt reeds dat dat bestuursorgaan geen uitspraak op bezwaar kon doen en dus ook niet kon weigeren een besluit (uitspraak op bezwaar) te nemen in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Een daartegen ingesteld beroep dient niet‑ontvankelijk te worden verklaard. Het met het beroep samenhangende verzoek om kostenvergoeding na intrekking van het beroep deelt in dit lot en dient dan ook niet‑ontvankelijk te worden verklaard. De Rechtbank heeft dan ook een juiste beslissing genomen. Dit neemt niet weg dat de heffingsambtenaar van de BSOB nog op het bezwaar zal moeten beslissen, voor zover hij dat nog niet heeft gedaan. Aangezien die heffingsambtenaar ook reeds, van belanghebbende zelf en van de Gemeenteambtenaar, het bezwaarschrift heeft ontvangen, behoeft het bezwaarschrift in dit geval niet met overeenkomstige toepassing van artikel 6:15 Awb te worden doorgestuurd.
4.3.
Voor zover belanghebbende in beroep is gekomen wegens de initiële weigering van de Gemeenteambtenaar om het bezwaarschrift door te sturen kan hem dit niet baten. In deze zaak staat vast dat belanghebbende ook zelf een bezwaarschrift heeft ingediend bij de heffingsambtenaar van de BSOB. Het Hof kan dan ook in deze zaak niet inzien welk belang zou worden gediend bij het doorsturen van het bezwaarschrift door de Gemeenteambtenaar. Daar komt bij dat het al dan niet doorzenden van een bezwaarschrift niet kan worden aangemerkt als een besluit dat de Gemeenteambtenaar kan weigeren te nemen in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb. Een daartegen ingesteld beroep dient dan ook niet‑ontvankelijk te worden verklaard. Het intrekken van een dergelijk beroep wegens vermeende gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming kan dan ook niet tot een kostenvergoeding leiden. Aangezien een rechtzoekende naar het oordeel van het Hof in een dergelijk geval wel een rechtsingang moet worden geboden, zou het bezwaarschrift in een dergelijk geval met overeenkomstige toepassing van artikel 6:15 Awb dienen te worden doorgestuurd. In deze zaak doet zich dat echter, zoals hiervoor uiteengezet, niet voor.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Gemeenteambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 24 januari 2019 door M.J.C. Pieterse, voorzitter, P. Fortuin en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van S.J. Willems‑Ruesink, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.