Hof 's-Hertogenbosch, 26-11-2020, nr. 200.271.799, 01
ECLI:NL:GHSHE:2020:3654
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-11-2020
- Zaaknummer
200.271.799_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:3654, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑11‑2020; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2021-0019
JPF 2021/60
Uitspraak 26‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Verzoekster in hoger beroep, bij levenstestament gevolmachtigde van de curandus, komt in hoger beroep tegen beslissing om niet haar maar de mentor tot curator te benoemen. Hof: verzoekster behoort niet tot groep van belanghebbenden zoals bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv. Evenmin is zij belanghebbende op grond van artikel 798 lid 1 Rv: zij is niet in enig persoonlijk en concreet recht of rechtstreeks belang getroffen door de instelling van de curatele en de benoeming van de mentor tot curator. Volgt niet-ontvankelijkverklaring.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 26 november 2020
Zaaknummer : 200.271.799/01
Zaaknummer eerste aanleg : 7904317 MS VERZ 19-678
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster] ,
wonende te
[woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. H.C.M. Schaeken.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: [belanghebbende] ;
[de bewindvoerder] , bewindvoerder over de goederen van [belanghebbende] , kantoorhoudende te [kantoorplaats] , hierna te noemen: de bewindvoerder, voor wie als advocaat optreedt mr. R.T.A. Slof.
[de mentor] , mentor van [belanghebbende] , hierna te noemen: de mentor.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, Team Toezicht, zittingsplaats Maastricht (hierna: de rechtbank) van 4 oktober 2019, gegeven onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 januari 2020, heeft verzoekster verzocht om het verzoek tot instelling van een mentorschap alsnog af te wijzen en subsidiair, voor het geval het mentorschap wordt gehandhaafd, verzoekster te benoemen tot mentor, met compensatie van kosten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2020, heeft de bewindvoerder verzocht om de grieven ongegrond te verklaren en te verwerpen, met veroordeling van verzoekster in de kosten van de procedure
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- -
verzoekster, bijgestaan door mr. Schaeken;
- -
de bewindvoerder, bijgestaan door mr. Slof;
- -
mw. [medewerkster] , verbonden aan [de mentor] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
het V6-formulier d.d. 22 januari 2020 van de zijde van verzoekster met het procesdossier in eerste aanleg en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 11 september 2019;
- -
het V6-formulier d.d. 9 maart 2020 van de zijde van verzoekster met een brief van de kantonrechter en een verslag van een gesprek met een juridisch medewerker van de rechtbank op 5 augustus 2019.
- -
Het V6-formulier d.d. 12 oktober 2020 van de zijde van de bewindvoerder met een aanvullende productie 2: verslag mentorschap periode 16 oktober 2019 tot heden.
3. De beoordeling
3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, met ingang van 16 oktober 2019 een mentorschap ingesteld ten behoeve van [belanghebbende] en de huidige mentor benoemd.
3.2.
Verzoekster kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
Verzoekster voert in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aan.
Ten onrechte is geoordeeld dat [belanghebbende] niet in staat is zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Uit het levenstestament, dat [belanghebbende] op 6 juni 2016 bij de notaris heeft laten opmaken en waarin verzoekster en haar inmiddels (op [datum] 2019) overleden echtgenoot tot gevolmachtigde werden aangesteld voor vrijwel alle rechtshandelingen, blijkt dat [belanghebbende] wel zelf kan regelen wat hij voor zijn eigen belang noodzakelijk acht. Verzoekster en haar overleden echtgenoot kennen [belanghebbende] sinds 1988 en hebben hem sinds eind 2015 veel zorg en geestelijke bijstand verleend.
Ten onrechte is geoordeeld dat aan de behartiging van de belangen van [belanghebbende] niet in voldoende mate tegemoet gekomen wordt door de aan verzoekster en haar echtgenoot verleende volmacht. Zij hebben zich de belangen van [belanghebbende] altijd sterk aangetrokken. [belanghebbende] heeft te kennen gegeven dat hij wil dat verzoekster zijn belangen blijft behartigen en niet de mentor.
Ten onrechte is geoordeeld dat de zorg tot nu toe tekort schiet. Dat blijkt onvoldoende uit de door de rechtbank genoemde verklaringen en foto’s.
Verzoekster heeft op 5 augustus 2019 in het gesprek met de juridisch medewerker van de rechtbank laten weten zelf tot mentor benoemd te willen worden. Daarop is ten onrechte niet beslist.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof betoogt de raadsman van verzoekster dat verzoekster ontvankelijk is in het hoger beroep. Zij is belanghebbende als bedoeld in artikel 798 lid 1 Rv omdat zij rechtstreeks in haar belang wordt getroffen. Voorts constateert de raadsman dat uit het gespreksverslag van de juridisch medewerker van de rechtbank niet blijkt dat verzoekster heeft verzocht zelf tot mentor te worden benoemd. De grief die hierop betrekking heeft, wordt daarom niet meer gehandhaafd.
Voorts verklaart de raadsman van verzoekster dat het openbaar ministerie is overgegaan tot vervolging van verzoekster en haar als verdachte heeft gedagvaard om te verschijnen ten overstaan van de politierechter wegens verdenking van kort gezegd financieel misbruik van [belanghebbende] . De politierechter heeft deze zaak op 19 september 2020 echter aangehouden en ter afdoening verwezen naar de meervoudige strafkamer van de rechtbank; een nieuwe datum van behandeling is nog niet bekend.
De raadsman van verzoekster verzoekt het hof aan het einde van de mondelinge behandeling om [belanghebbende] te horen.
3.4.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift - kort samengevat – het volgende aan.
Verzoekster kan niet als belanghebbende worden aangemerkt en dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het feit dat er een levenstestament is opgemaakt betekent niet dat [belanghebbende] op dit moment in staat is om zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Dat verzoekster zelf spreekt over zorg en geestelijke bijstand die al jaren aan [belanghebbende] wordt gegeven, maakt juist dat aannemelijk is dat hij daartoe niet in staat is.
Het feit dat verzoekster en haar man zich de belangen van [belanghebbende] altijd sterk hebben aangetrokken zegt niets over de vraag of de behartiging van die belangen ook voldoende was.. Aan de motieven van verzoekster kan bovendien gelet op de lopende strafzaak worden getwijfeld.
De bewindvoerder betwist dat [belanghebbende] wenst dat verzoekster als zijn belangenbehartiger blijft optreden.
Verzoekster is in de zorg voor [belanghebbende] tekortgeschoten. De bewindvoerder verwijst naar alle door hem in eerste aanleg overgelegde stukken waaruit dat blijkt.
Wat betreft het verzoek om [belanghebbende] te horen refereert de raadsman van de bewindvoerder zich aan het oordeel van het hof.
3.5.
De mentor verklaart ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof dat het hoger beroep niet met [belanghebbende] besproken is omdat deze niet begrijpt waar dat over gaat. [belanghebbende] heeft structuur en begeleiding nodig voor zijn persoonlijke verzorging. Bij [belanghebbende] is uit onderzoek gebleken dat er vermoedelijke sprake is van een stoornis in het autismespectrum. Een dementieel beeld is niet aan de orde.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.6.1.
De vraag die eerst moet worden beantwoord, is of verzoekster kan worden ontvangen in haar hoger beroep. Niet langer is in geschil dat verzoekster niet kan worden aangemerkt als verzoeker in eerste aanleg. Derhalve dient te worden beoordeeld of verzoekster anderszins kan worden aangemerkt als belanghebbende.
3.6.2.
Op grond van artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan: degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Op grond van het tweede lid van artikel 798 Rv worden onder belanghebbenden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap bovendien verstaan: de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
3.6.3.
3.6.4.
Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Belanghebbende is degene, op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Dit impliceert dat niet iedereen die pretendeert een belang in de zin van betrokkenheid bij (sympathie voor) de zaak te hebben ook in de procedure als belanghebbende zal worden erkend (Kamerstukken II 1991/92, 22.487 nr. 3, p. 6). Het moet gaan om persoonlijke, actuele en concrete rechten (zie met name de noot van Wortmann onder ECLI:NL:HR:2015:1748). Niet valt in te zien dat verzoekster door het instellen van het mentorschap ten behoeve van [belanghebbende] in enig persoonlijk en concreet recht of rechtstreeks belang wordt getroffen; Tijdens de mondelinge behandeling is ook erkend dat verzoekster niet persoonlijk daardoor in een belang wordt getroffen. Het is immers [belanghebbende] die door de gevolgen van het instellen van het mentorschap in zijn belangen wordt getroffen. Voor zover verzoekster betoogt dat zij als gevolg van het instellen van dat mentorschap geen invulling meer kan geven aan de bevoegdheden die zij op basis van het levenstestament heeft en in zoverre in haar persoonlijk belang wordt getroffen, rechtvaardigt dit evenmin de conclusie dat daarmee wordt voldaan aan artikel 798, eerste lid Rv. Ook het uitoefenen van die volmacht dient niet het persoonlijk belang van verzoekster doch juist het belang van [belanghebbende] . Daarmee kan verzoekster evenmin als belanghebbende worden aangemerkt voor zover ze beoogt op te komen tegen de benoeming van de persoon van de mentor. Alles overwegende concludeert het hof dat verzoekster in hoger beroep niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
3.6.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof verzoekster niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek in hoger beroep. Gelet hierop behoeft hetgeen overigens is aangevoerd en verzocht, waaronder het verzoek om [belanghebbende] te horen, geen bespreking meer.
3.6.6.
Gelet op de aard van de procedure ziet het hof aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Het hof zal dan ook het verzoek van de bewindvoerder om verzoekster in de proceskosten van dit geding te veroordelen, afwijzen.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart verzoekster in hoger beroep niet-ontvankelijk in haar verzoek;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens. E.A.M. Scheij en
A.M. van Riemsdijk, en is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.