Rb. Zeeland-West-Brabant, 10-05-2022, nr. BRE 21/2185
ECLI:NL:RBZWB:2022:2529, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
10-05-2022
- Zaaknummer
BRE 21/2185
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2022:2529, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10‑05‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2024:519, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2022/2562 met annotatie van mr. N. Kolste
Uitspraak 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/2185
uitspraak van 10 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 april 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van het motorrijtuig [motorrijtuig] , alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde] , verbonden aan [gemachtigde] , en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 1] .
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het gaat om de daarbij genomen beslissing omtrent de kostenvergoeding;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.620;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 360 aan haar vergoedt.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 2.210 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig [motorrijtuig] (hierna: de auto).
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf] van 11 november 2019. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 13.961. Dit bedrag is in zijn geheel in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
2.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [naam 1] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 15 november 2019. De hertaxateur heeft geen schade aan de auto geconstateerd.
2.4.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 6.098. Met dagtekening 29 oktober 2020 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag Bpm opgelegd met een bedrag van € 3.888 aan verschuldigde Bpm. Daarbij is tevens een bedrag van € 26 aan belastingrente in rekening gebracht.
2.5.
Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is verminderd naar een bedrag van € 2.960 en de belastingrente naar een bedrag van € 20. De inspecteur heeft geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
2.6.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat de tenaamstelling onjuist is. Tevens is in geschil of belanghebbende terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft ontvangen.
Tenaamstelling naheffingsaanslag
2.7.
Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de tenaamstelling van de naheffingsaanslag onjuist is. Op de naheffingsaanslag staat vermeld [naam 2] terwijl belanghebbende degene is die voor de auto een aanvraag heeft gedaan tot inschrijving. De naheffingsaanslag moet om die reden worden vernietigd, aldus belanghebbende.
2.8.
De rechtbank overweegt dat een onjuiste tenaamstelling in het algemeen niet kan leiden tot een belastingverplichting tenzij de tenaamstelling een zodanig geringe onvolkomenheid bevat dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan voor wie de naheffingsaanslag bestemd is. Als er geen twijfel over is voor wie de naheffingsaanslag bedoeld is, dan voldoet de naheffingsaanslag aan de vereisten. De rechtbank stelt vast dat het RSIN nummer op naheffingsaanslag overeenkomt met het RSIN nummer zoals vermeld op de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank zou het duidelijk moeten zijn om welke belanghebbende het gaat en is het ook duidelijk om welke auto het gaat. Bovendien is dit punt niet eerder ter discussie gesteld en is er kennelijk in de procedure voor het overige ook niet eerder onduidelijkheid over geweest. Belanghebbendes stelling dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd in verband met een onjuiste tenaamstelling slaagt dan ook niet.
Kostenvergoeding bezwaarfase
2.9.
Ingevolge artikel 8:75 van de Awb komen voor vergoeding in aanmerking kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de bezwaarfase geldt dat op grond van artikel 7:15 van de Awb enkel recht op een kostenvergoeding bestaat voor zover de naheffingsaanslag wordt herroepen wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid.
2.10.
De rechtbank stelt vast dat het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot toepassing van de correctie bijstelling dealersituatie en marktsituatie op 15 november 2019 is gewezen. Na het doen van aangifte waren beide partijen derhalve op de hoogte van de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot toepassing van de koerslijst van [naam 3] en de correctie die daarop mag worden toegepast.
2.11.
De rechtbank volgt de stelling van de inspecteur dat voor de bezwaarfase geen kostenvergoeding dient te worden toegekend niet. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is naar het oordeel van de rechtbank verwijtbaar geen rekening gehouden met het vaststellen van de handelsinkoopwaarde aan de hand van de koerslijst van [naam 3] door de inspecteur. Nu de koerslijst van [naam 3] , rekening houdend met de correctie wegens bijstelling markt- en dealersituatie, tot de laagste handelsinkoopwaarde leidt en de inspecteur heeft nagelaten deze koerslijst te gebruiken terwijl deze wel tot de stukken bij het taxatierapport van DRZ hoort, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur daarmee verwijtbaar heeft gehandeld bij het opleggen van de naheffingsaanslag.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
3. Proceskostenvergoeding
3.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.