NJB 2018/1710:Schadevergoeding voor ondergane vrijheidsbeneming, art. 89 Sv: noch in art. 90 lid 1 Sv noch in enige andere wetsbepaling is geregeld volgens welke maatstaf het aantal dagen moet worden berekend dat in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van deze schadevergoeding. Wel zijn daarover in het kader van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) afspraken gemaakt, maar deze vormen geen recht in de zin van art. 79 RO. De enkele omstandigheid dat het hof de door het LOVS afgesproken maatstaf niet pleegt toe te passen, brengt niet mee dat zijn uitleg van de in art. 90 lid 1 Sv genoemde ‘gronden van billijkheid’ onjuist is. Opmerking verdient nog wel het volgende: bij de vaststelling van voormelde schadevergoeding zal vaak rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid dat de verzoeker zowel een deel van de eerste dag als een deel van de laatste dag van de vrijheidsbeneming daadwerkelijk in detentie heeft doorgebracht. Uit een oogpunt van praktische hanteerbaarheid laat zich dan licht een vuistregel denken waarin die beide dagdelen samen worden geteld als één dag, welke vuistregel nochtans ruimte laat voor afwijkingen wanneer de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. Aangezien het een onderwerp betreft dat in het domein van de feitenrechter ligt, is het niet aan de Hoge Raad om die vuistregel vast te stellen, al is het gelet op het belang van eenvormige rechtstoepassing wenselijk dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld