Rb. Zwolle-Lelystad, 01-09-2010, nr. 155903 / HA ZA 09-437
ECLI:NL:RBZLY:2010:BO1240
- Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum
01-09-2010
- Magistraten
Mr. M. Zomer
- Zaaknummer
155903 / HA ZA 09-437
- LJN
BO1240
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Genotsrechten
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZLY:2010:BO1240, Uitspraak, Rechtbank Zwolle-Lelystad, 01‑09‑2010
Uitspraak 01‑09‑2010
Mr. M. Zomer
Partij(en)
Vonnis van 1 september 2010
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.G. Hoekstra te Zwolle,
tegen
- 1.
[B],
wonende te [woonplaats],
- 2.
[C],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A.J. van Zwieten De Blom te Zutphen.
Partijen zullen hierna [A] en [B] c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 3 juni 2009
- —
de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie
- —
het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2009
- —
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- —
de conclusie van dupliek in reconventie
- —
de akte uitlating producties van [B] c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[A] woont op het hem in eigendom toebehorende perceel aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [nummer]. Dit perceel is hem toebedeeld krachtens de akte van verdeling d.d. 19 mei 1998, opgemaakt ter verdeling van de nalatenschap van de vader van [A].
2.2.
De ouders van [A] hebben het perceel ongeveer 35 jaar in eigendom gehad, waarna het krachtens de akte van verdeling aan [A] is overgedragen. De ouders van [A] hebben het perceel gekocht van [D]. In de betreffende akte van levering d.d. 31 december 1974 staat:
‘Voor wat een bekende erfdienstbaarheid betreft, wordt bij deze verwezen naar voormelde akte van ruiling, verleden voor notaris Peek, voornoemd, op drie mei negentien honderd twee en zeventig, waarbij werd gevestigd ten laste van het bij deze akte verkochte perceel 3154, als lijdend erf, en ten bate van de boerenwoning met schuur, ondergrond ,erf, tuin en bouwland, aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], [nummer], groot een hectare, een are, vijf en zestig centiare, eigendom van de [D], wonende te [woonplaats], [adres], als heersend erf, een erfdienstbaarheid van uitweg.’
2.3.
[B] c.s. is eigenaar van het naastgelegen perceel vroeger [adres] en nu [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [nummer]. Krachtens akte van 22 juli 1998 heeft hij het perceel, destijds kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [nummer], geleverd gekregen van de gemeente [woonplaats], die het van de familie [D] had gekocht. Deze akte bepaalt onder het kopje ‘Erfdienstbaarheden’
- ‘a.
Voor wat betreft een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het verkochte, voorzover afkomstig van oud [nummer], wordt bij deze verwezen naar een akte van ruiling, op drie mei negentien honderd twee en zeventig voor notaris W.A. Peek te [woonplaats] verleden, overgeschreven ten hypotheekkantore te Zwolle op vier mei daarna in deel [nummer], waarin woordelijk het volgende staat vermeld:
‘Tenslotte verklaarde comparant sub 2 genoemd ter uitvoering van het in voormelde overeenkomst van ruiling dienaangaande overeengekomen bij deze, ten laste van de voormelde percelen Gemeente [woonplaats], [nummers], als lijdende erven, en ten bate van de boerenwoning met schuur, ondergrond, erf, tuin en bouwland, aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend: gemeente [woonplaats],[nummer], groot een hectare, een are en vijf en zestig centiare, eigendom van comparant [D], als heersend erf, te vestigen een erfdienstbaarheid van recht van uitweg, welk recht comparant [D] voor zich in privé verklaarde aan te nemen’. ’
2.4.
Van het perceel van [A] maakt deel uit de oprijlaan van de [adres] tot zijn woning. De in 2.2. genoemde erfdienstbaarheid ziet op die oprijlaan en het perceel van [B] c.s. grenst aan de noordoostzijde aan die oprijlaan.
2.5.
[B] c.s. steekt via de oprijlaan over naar zijn aan de andere kant van de oprijlaan gelegen bedrijfsterrein. Hij heeft tussen dat bedrijfsterrein en de oprijlaan laurierstruiken laten planten. Een tegelpad en een trap komen van zijn perceel uit op de oprijlaan.
2.6.
[B] c.s. heeft aan de zijde van de Spitsstraat een oprit naar die straat, met parkeerruimte.
2.7.
[A] heeft [B] c.s. meermalen verzocht in te stemmen met opheffing van de erfdienstbaarheid omdat [B] c.s. door de aanleg van Spitsstraat geen belang meer zou hebben en ook geen gebruik meer zou maken van de erfdienstbaarheid. [B] c.s. heeft daar niet mee ingestemd.
2.8.
Op verzoek van [A] zet een landmeter van het kadaster in mei 2008 de perceelgrenzen tussen partijen uit. Blijkens die meting ligt de grens op de grond die [B] c.s. gebruikt als tuin en op enige afstand van het verharde deel van de oprijlaan.
2.9.
[A] heeft na die meting palen laten zetten aan de, vanaf de oprijlaan bezien, binnenzijde van de door het kadaster uitgezette grenslijn. [B] c.s. heeft de palen weggehaald. [A] heeft bezwaar gemaakt tegen een bouwvergunningaanvraag van [B] c.s..
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[A] vordert samengevat — opheffing van de erfdienstbaarheid van uitweg, gevestigd ten behoeve van het perceel van [B] c.s. en ten laste van het perceel van [A] en veroordeling van [B] c.s. tot het dulden dat door [A] een erfafscheiding wordt geplaatst tussen beide percelen en een verbod tot verwijdering van die te plaatsen erfafscheiding, een en ander op verbeurte van een dwangsom,
met veroordeling van [B] c.s. in de (na)kosten.
3.2.
[B] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[B] c.s. vordert samengevat — verklaring voor recht ‘dat [A] krachtens levering eigenaar is van de oprijlaan gelegen tussen zijn woonperceel en de [adres], de bermen aan weerszijden daaronder niet begrepen’, verklaring voor recht ‘dat de in de notariële akten van 22 juli 1998 en 31 december 1974 aangehaalde erfdienstbaarheid van uitweg zich uitstrekt over de onder 1 omschreven oprijlaan’, [A] te verbieden op straffe van een dwangsom de erfdienstbaarheid te frustreren door het plaatsen van obstakels,
met veroordeling van [A] in de (na)kosten.
3.5.
[A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de twee vorderingen zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen.
4.2.
Het standpunt van [A] komt op het volgende neer. De erfdienstbaarheid is in 1972 gevestigd omdat het heersend erf niet ontsloten was op de openbare weg en de openbare weg slechts via de oprijlaan, toen nog een zandweg, te bereiken was. Na een wijziging in het bestemmingsplan in 1997 is de Spitsstraat, een openbare weg, aangelegd en de woning van [B] c.s. heeft een oprit naar die straat. [B] c.s. heeft de oprijlaan dus niet meer nodig om de openbare weg te bereiken. Totdat [A] [B] c.s. verzocht de erfdienstbaarheid op te heffen, heeft deze de oprijlaan ook nooit gebruikt. Pas daarna is hij dat gaan doen, onder meer door auto's in de berm te parkeren, personeel de oprijlaan te laten oversteken om het aan de andere kant van de oprijlaan gelegen bedrijfsterrein van [B] c.s. te bereiken, door op dat bedrijfsterrein langs de oprijlaan laurierstruiken te planten en door palen van [A] weg te halen en zelf palen neer te zetten.
[B] c.s heeft geen redelijk belang meer bij de erfdienstbaarheid en rekt nu zijn recht zo op dat het in strijd is met de doelen waarvoor het destijds is gevestigd. Daartegenover staat het grote belang van [A], wiens woonhuis niet is omheind en die door het gebruik dat [B] c.s. nu van de oprijlaan maakt in zijn woongenot wordt beperkt. Bovendien staat zijn huis te koop.
[A] is niet alleen eigenaar van het verharde deel van de oprijlaan, maar ook van een onverhard deel aan de noordwestijde en aan de zuidoostzijde en dus ook van de strook die [B] c.s. gebruikt als tuin. [A] heeft dat gebruik gedoogd, maar wil dat nu niet meer. [B] c.s. wisten door de bij de akte gevoegde tekeningen ten tijde van de aankoop al hoe de perceelsgrens liep. Ook het verzoek van [B] c.s. om toestemming een kabel van hun woonhuis naar zijn bedrijfsterrein te mogen leggen door het onverharde deel van de oprijlaan wijst erop dat hij daarvan op de hoogte was.
4.3.
Het standpunt van [B] c.s. luidt samengevat als volgt. De voordeur van zijn woning ligt aan de oprijlaan, een garage en een schuur op hun perceel zijn alleen te bereiken via de oprijlaan. Hij heeft dus wel degelijk een redelijk belang bij voortzetting van de erfdienstbaarheid. Hij heeft de oprijlaan ook vóór de verzoeken tot opheffing gebruikt en wel door lopend, met de auto en met de fiets naar zijn bedrijfsterrein en de [adres] te gaan. Ook heeft hij ook steeds auto's geparkeerd op de strook grond grenzend aan de oprijlaan en heeft hij een Ferrari in de, op de oprijlaan uitkomende, garage staan, met welke auto hij zo nu en dan over de oprijlaan rijdt.
Verder stelt hij dat [A] geen eigenaar is van de bermen van de oprijlaan. De grens tussen zijn perceel en dat van [A] ligt pal aan de asfaltweg. Vrijwel meteen nadat hij het perceel van de gemeente in gebruik kreeg, bijna anderhalf jaar voor de levering, heeft hij bezitsdaden verricht onder meer door op die strook een tuin aan te laten leggen. Ook de vóór hem daar wonende eigenaar [D] gebruikte die grond.
4.4.
Artikel 5:79 Burgerlijk Wetboek bepaalt onder meer dat de rechter een erfdienstbaarheid kan opheffen als de eigenaar van het heersend erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid en het niet aannemelijk is dat het redelijk belang daarbij zal terugkeren.
4.5.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een dergelijke situatie is van groot belang welk doel de erfdienstbaarheid bij de vestiging diende en in hoeverre de erfdienstbaarheid dat doel nog dient of weer kan gaan dienen.
[A] heeft onweersproken gesteld dat de oprijlaan ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid de enige mogelijkheid was van het perceel, dat thans aan [B] c.s. toebehoort, van en naar de openbare weg te komen en dat daarmee de [adres] werd bedoeld omdat die weg destijds de enige openbare weg daar was. Ook de in de vestigingsakte gekozen bewoordingen ‘erfdienstbaarheid van uitweg’ wijzen erop dat dit het doel was van de erfdienstbaarheid. Anders dan bij een ‘gewone’erfdienstbaarheid van weg betekent dit dat de eigenaar van het heersend erf in beginsel geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid van uitweg als hij een redelijk alternatief voor het bereiken van de openbare weg voorhanden heeft. Daarbij speelt een rol dat een erfdienstbaarheid een inbreuk op het recht van de eigenaar van het lijdend erf inhoudt en de eigenaar van het heersend erf een erfdienstbaarheid op de voor de andere eigenaar minst bezwarende wijze dient uit te oefenen.
4.6.
Verder staat tussen partijen vast dat [B] c.s. sinds de aanleg van de Spitsstraat via de oprit aan die zijde van hun woning de openbare weg, de Spitsstraat en vervolgens de [adres] kan bereiken. Die route naar de [adres] is net zo lang of wellicht zelfs wat korter dan via de oprijlaan. Het doel dat destijds is beoogd, kan nu dus op een andere voor de eigenaar van het dienende erf minder belastende wijze worden bereikt en gesteld noch gebleken is dat dit gaat veranderen. Het gebruik dat [B] c.s. stelt te maken van de oprijlaan, wat overigens wordt betwist door [A], betekent weliswaar dat [B] c.s. een belang heeft bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, maar niet een, gelet op het belang van [A], redelijk belang. Gelet op de overgelegde tekeningen is immers te voet, per fiets en per auto de openbare weg net zo makkelijk en snel via de eigen oprit naar de Spitststraat te bereiken.
4.7.
Dat de Ferrari of een andere in de op de oprijlaan uitkomende garage over de oprijlaan rijdt, komt gelet op het grote hoogteverschil tussen de garagevloer en het wegdek gekunsteld over. Op de foto's is te zien dat de auto in de garage op pallets staat. Het lijkt dus onwaarschijnlijk dat, laat staan met enige regelmaat, de auto uit de garage is of zal worden gereden en de oprijlaan over moet. En als dat al eens gebeurt, is dat gebruik zo marginaal dat dit geen redelijk belang in bovengenoemde zin oplevert.
4.8.
Het oversteken van de oprijlaan om zo een verbinding tussen het perceel van [B] c.s. en het bedrijfsterrein te maken, is niet een gebruik dat met de vestiging van de erfdienstbaarheid is beoogd. Ook dat is geen redelijk gebruik van de erfdienstbaarheid.
4.9.
Kortom, wellicht heeft [B] c.s. wel belang bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, maar dit belang is gelet op de inbreuk die een erfdienstbaarheid in zijn algemeen een ook in dit specifieke geval maakt op het eigendomsrecht van de eigenaar van het lijdend erf, het doel van de erfdienstbaarheid en het voorhanden zijn van een redelijk alternatief, geen rédelijk belang in de zin van bovengenoemd artikel. Dat de situatie zal veranderen is gesteld noch gebleken. Dat betekent dat de rechtbank de vordering in conventie tot opheffing van de erfdienstbaarheid zal toewijzen.
4.10.
Omdat de erfdienstbaarheid wordt opgeheven, zal de rechtbank ook de vordering tot het dulden van een afscheiding en het verbieden van verwijdering toewijzen, waarbij de rechtbank de dwangsom zal matigen en maximaliseren. Uiteraard is het verstandig tevoren te overleggen over onder meer de aard van de afscheiding, maar de rechtbank overweegt dit wellicht ten overvloede.
4.11.
Met betrekking tot de eerste in reconventie gevorderde verklaring voor recht is het volgende van belang. Anders dan [B] c.s. ingang wil doen vinden, volgt uit de over en weer door partijen overgelegde stukken dat de bermen aan weerszijden van de oprijlaan in ieder geval deels aan [A] toebehoren. De weg wordt immers smaller getekend dan de perceelbreedte ter plekke. Dat geldt wellicht niet over gehele breedte van de oprijlaan en de perceelsgrens loopt misschien ook niet precies paralel aan de oprijlaan, maar in ieder geval ter plaatse van het woonhuis en tuin van [B] c.s. is er een strook grond c.q. een stuk berm dat aan [A] toebehoort. Dat volgt niet alleen uit de tekeningen, maar de meting van het kadaster ondersteunt dat ook ondubbelzinning. Over welke breedte de bermen aan [A] toebehoren is gelet op de formulering van de gevorderde verklaring niet relevant. [B] c.s. moet onder meer door de bij de akte van levering bijgevoegde tekening hebben beseft dat [A] niet alleen het verharde deel van de oprijlaan in eigendom had. Dat [B] c.s. en hun rechtsvoorganger een strook grond in gebruik hadden, maakt dat niet anders. Het was immers niet onlogisch dat dit, gelet op het gebruik dat destijds van de oprijlaan werd gemaakt, gebeurde.
De rechtbank zal deze verklaring voor recht dus niet geven.
4.12.
Nu de erfdienstbaarheid zal worden opgeheven, is er alleen al daarom geen grond voor toewijzing van de tweede verklaring voor recht en het verbod tot het plaatsen van obstakels.
4.13.
[B] c.s. zal als de in conventie en reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden in conventie begroot op:
— | dagvaarding | EUR | 85,98 | |
— | vast recht | 262,00 | ||
— | salaris advocaat | 1.356,00 | (3,0 punten × tarief EUR 452,00) | |
Totaal | EUR | 1.703,98 |
De in conventie gevorderde nakosten zullen worden toegewezen tot een (forfaitair) bedrag van EUR 133,00 aan procureurssalaris zonder dat betekening van het vonnis heeft plaatsgehad, verhoogd met een bedrag van EUR 66,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
In reconventie worden de proceskosten aan de zijde van [A] begroot op EUR 678,00 (3,0 punten × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) aan salaris van de advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
heft op de erfdienstbaarheid van uitweg, gevestigd ten behoeve van het perceel van [B] c.s. en ten laste van het perceel van [A],
5.2.
veroordeelt [B] c.s. tot het dulden dat door [A] een erfafscheiding wordt geplaatst tussen beide percelen en verbiedt [B] c.s. de erfafscheiding, wanneer deze geplaatst is, te verwijderen,
5.3.
veroordeelt [B] c.s. om aan [A] een dwangsom te betalen van EUR 50,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EUR 20.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [B] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 1.703,98, -
5.5.
veroordeelt gedaagde in de nakosten, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 133,00 zonder dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgehad, vermeerderd met een bedrag van EUR 66,00 indien en voor zover de veroordeelde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden is betekend.
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt [B] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 678,00,
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Zomer en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2010.