Rb. Rotterdam, 10-03-2011, nr. 10/660305-07
ECLI:NL:RBROT:2011:BP7321
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
10-03-2011
- Zaaknummer
10/660305-07
- LJN
BP7321
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2011:BP7321, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 10‑03‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Uitspraak 10‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Doodslag en poging wegmaken lijk. Lijk in sporttas. Zwijgende verdachte.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/660305-07
Datum uitspraak: 10 maart 2011
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] te [plaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
raadslieden mr. F.G.L. van Ardenne en mr. M. de Kock-Molendijk,
beiden advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2011.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Jong heeft gerekwireerd tot:
- -
vrijspraak van het onder 1 impliciet primair (moord) ten laste gelegde;
- -
bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (doodslag) en 2 primair ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar met aftrek van voorarrest;
- -
gevangenneming van de verdachte.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
Namens de verdachte is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging in verband met een drietal omstandigheden.
De verdachte heeft zich van het begin af aan op zijn zwijgrecht beroepen. Echter, uit meerdere processen-verbaal blijkt dat het onderzoeksteam op alle mogelijke manieren heeft geprobeerd om de verdachte aan het praten te krijgen. Dubieuze methoden zijn daarbij niet geschuwd. Zo is getracht de vertrouwensband tussen de verdachte en zijn advocaten te verstoren en is zonder enkele relevantie naar de geaardheid van de verdachte gevraagd. Ook is de verdachte tijdens verhoren aangeraakt en gedwongen te gaan staan, waarna de verhoren staand zijn afgenomen. De verdachte is psychisch onder dwang gezet met als kennelijk doel hem te brengen tot een verklaring. Nu het pressieverbod is geschonden, is sprake van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling in zijn zaak is tekortgedaan. Gelet hierop dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts zijn onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie onaanvaardbare risico’s genomen ten aanzien van geheimhoudercontacten, waarbij onder andere bij het kabinet van de rechter-commissaris in de rechtbank zelf is geobserveerd. Observanten hebben opgemerkt dat de zussen van de verdachte contact hebben gehad met mr. De Kock-Molendijk. De wachtruimte van het kabinet van de rechter-commissaris, de ruimte waarin is geobserveerd, is klein. Mogelijk zijn ook geheimhoudercontacten van andere advocaten opgevangen. Vanuit het openbaar ministerie is onvoldoende gedaan om één en ander te waarborgen. In dit kader is mede van belang de gang van zaken aangaande het tappen van telefoonlijnen in de Penitentiaire Inrichting (PI) De IJssel. Door de PI zijn twee cd-roms met gesprekken aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld. Hierop stonden niet alleen gesprekken die de verdachte heeft gevoerd. Alleen de gesprekken van de verdachte zijn beluisterd. Bij die gesprekken bevonden zich geen geheimhoudergesprekken. Echter, niet kan worden uitgesloten dat er wel geheimhoudergesprekken op de cd-roms zijn aangeleverd, nu niet alle gesprekken zijn beluisterd. In elk geval is door de verdediging geconstateerd dat één geheimhoudergesprek (gevoerd op 4 januari 2008 om 12.23 uur) niet is vernietigd, hetgeen een verzuim van vormen oplevert. Gelet op vorenstaande dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Indien de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging acht, verzoekt de verdediging getuigen te horen aangaande de rechtmatigheid van de inzet, verlenging en uitvoering van telefoontaps bij PI De IJssel.
Voorts stelt de verdediging dat de redelijke termijn met veertien maanden is overschreden. Van bijzondere omstandigheden die maken dat van het uitgangspunt van berechting binnen twee jaar moet worden afgeweken, is in de visie van de verdediging geen sprake. Gelet hierop dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Deze ontvankelijkheisverweren worden om de volgende redenen verworpen.
De verdachte wordt verdacht van een zeer ernstig feit. Er was sprake van een langer lopend onderzoek waarbij steeds nieuwe gegevens naar voren kwamen. In dat licht is het verklaarbaar dat de verdachte, ondanks het feit dat hij zich vanaf het begin op zijn zwijgrecht beriep, vele malen is verhoord. Bij die verhoren, die soms pittig waren en, naar moet worden aangenomen, niet steeds in een aangename sfeer zijn verlopen, is een zekere druk uitgeoefend. Uit hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht, blijkt echter niet dat er tijdens de verhoren onaanvaardbare druk door de politie is uitgeoefend op de verdachte. Er is dan ook geen sprake van schending van het pressieverbod.
Voorts is geen sprake is van onaanvaardbare risico’s ten aanzien van geheimhoudercontacten, zoals door de verdediging gesteld. De observanten zijn over die kwestie als getuige gehoord. Uit hun verklaringen blijkt dat de eenmalige observatie van de zussen van de verdachte niet was gericht op het afluisteren van geheimhoudercontacten. Voorafgaand aan het observeren zijn instructies gegeven om te voorkomen dat geheimhoudercontacten zouden worden opgevangen. Niet is gebleken dat de observanten daadwerkelijk geheimhoudercontacten hebben opgevangen.
Ook met betrekking tot het tappen van de telefoon in PI De IJssel zijn geen onaanvaardbare risico’s genomen. Uit het dossier blijken geen concrete aanwijzingen dat geheimhoudercontacten zijn afgeluisterd of bewaard gebleven.
Door de verdediging wordt ten onrechte geconcludeerd dat op 4 januari 2008 om 12.23 uur een geheimhoudergesprek is gevoerd. Het betreft een gesprek dat is gevoerd tussen twee zussen van de verdachte waarin zij informatie bespreken die zij van de raadsman zouden hebben ontvangen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Gelet hierop, alsmede wegens het ontbreken van een verdedigingsbelang, wordt het voorwaardelijke verzoek tot het horen van getuigen afgewezen.
Ten aanzien van het beroep op schending van de redelijke termijn, geldt als regel dat de verdachte aanspraak heeft op een berechting binnen een redelijke termijn vanaf het moment dat vanwege de staat jegens hem een handeling is verricht waaraan deze de verwachting heeft ontleend - en in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen - dat het Openbaar Ministerie een strafvervolging tegen hem zal instellen. De inverzekeringstelling kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De duur van de redelijke termijn is afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de daartoe bevoegde autoriteiten is behandeld.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor vermeld.
Behoudens de ingewikkeldheid van de zaak, is in het onderhavige geval niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat van het uitgangspunt van berechting binnen twee jaar moet worden afgeweken. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte op 21 december 2007 in verzekering is gesteld. Tot op heden zijn ruim achtendertig maanden verstreken sinds de aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank stelt derhalve vast dat de redelijke termijn met ruim veertien maanden is overschreden.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
(HR 17 juni 2008, LJN BD2578) Het verweer wordt verworpen.
De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
- 1.
Hij op een tijdstip gelegen in de periode van 23 november 2007 tot en met 4 december 2007 te Rotterdam, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp gestoken in de rug en hals en nek tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
subsidiair
Hij in de periode van 23 november 2007 tot en met 4 december 2007 te Rotterdam en te Den Haag, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het dode lichaam van [slachtoffer], te verbergen en/of weg te voeren en/of weg te maken met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen het lichaam heeft verpakt/gewikkeld in vuilniszakken en
- -
het lichaam in (reis)tassen heeft gepakt/gestopt en
- -
op 27 november 2007 een auto (Nissan) heeft gekocht en
- -
op 27 november 2007 een schop (bats) heeft gekocht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Feit 1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte en het slachtoffer elkaar kenden. Gebleken is dat zij in september 2007 samen naar Ivoorkust zijn gereisd en dat het slachtoffer na terugkeer in Nederland vanaf enig moment in de woning van de verdachte verbleef. Het slachtoffer is op 4 december 2007 dood in de woning van de verdachte aangetroffen. Het lichaam van het slachtoffer was in vuilniszakken verpakt en in twee tassen gestopt. Uit het sectieonderzoek blijkt dat het slachtoffer met zeventien messteken om het leven is gebracht. Aanwijzingen voor afweerletsel kan niet met zekerheid worden vastgesteld. In elk geval is een deel van de steekletsels toegebracht terwijl het lichaam gefixeerd was tegen een harde ondergrond.
De in de woning aangetroffen situatie levert een beeld op dat op het moment van het overlijden van het slachtoffer in de woning twee mensen aanwezig waren. De woning toont geen enkel teken dat een worsteling of vechtpartij heeft plaatsgevonden. Daarnaast zijn geen braaksporen aangetroffen. Uit de veiliggestelde sporen in de woning zijn meerdere resultaten verkregen. Van theeglazen en peuken zijn DNA-profielen verkregen, welke matchen met de DNA-profielen van de verdachte en het slachtoffer. Ook op enkele stroken van vuilniszakken, aangetroffen in de keuken van de verdachte, is celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Uit onderzoek is gebleken dat de strook met het DNA van de verdachte oorspronkelijk één geheel heeft gevormd met de vuilniszak die om de bovenbenen van het slachtoffer was verpakt. Deze vuilniszak komt van dezelfde rol als de andere vuilniszakken die bij het inpakken van het lichaam van het slachtoffer zijn gebruikt. In de woning is ook een schoenspoor in bloed aangetroffen. Gebleken is dat het schoenspoor is gezet voordat het bloed was ingedroogd. Het aangetroffen schoenspoor is herleidbaar naar schoenen die de verdachte in juli 2007 heeft gekocht. Daarnaast zijn in de woonkamer blote voet afdruksporen aangetroffen. Uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat de rechtervoet van de verdachte overeenkomt met het aangetroffen voetspoor.
Gelet op vorenstaande is de conclusie gerechtvaardigd dat de verdachte en het slachtoffer samen in de woning waren ten tijde van het delict. Behoudens een haar zijn geen sporen aangetroffen die naar een ander leiden. Gelet op de genoemde omstandigheden kan dan ook geen andere conclusie worden getrokken dan dat het slachtoffer is doodgestoken door iemand met wie hij bekend was.
De verdachte heeft tijdens het onderzoek totaal geen openheid van zaken gegeven. Hij heeft zich voortdurend op zijn zwijgrecht beroepen. De verklaringen die hij heeft afgelegd als getuige zijn aantoonbaar onjuist. Het zwijgen of weigeren van de verdachte om een verklaring af te leggen kan een versterking opleveren van de overtuiging dat de verdachte de dader is. Nu alle omstandigheden in zijn richting wijzen, mag van de verdachte worden verwacht dat hij openheid van zaken geeft. Nu de verdachte blijft zwijgen, dient dit bewijsrechtelijke consequenties te hebben.
Gezien het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Niet is gebleken dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte dient van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is aangevoerd dat de verdachte vanaf het begin af aan heeft verklaard onschuldig te zijn. In de woning van de verdachte is op 4 december 2007 het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen. De verdachte heeft de politie zelf gealarmeerd. In deze zaak is sprake van een zeer uitgebreid en langdurig opsporingsonderzoek. Het uitgebreide onderzoek heeft niet geleid tot onderzoeksresultaten waarmee een oorzakelijk verband tussen handelingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer aangetoond kan worden. Allereerst kan niet worden vastgesteld op welk moment het slachtoffer is overleden. Voorts is de aanwezigheid van de verdachte tijdens het moment van overlijden niet aangetoond. Ook is het wapen niet aangetroffen, zodat niet bewezen kan worden dat de verdachte dit wapen heeft gehanteerd. De verdediging meent dat de door het openbaar ministerie benoemde onderzoeksresultaten niet enkel in de richting wijzen van het scenario waarin de verdachte schuldig zou zijn aan de dood van het slachtoffer. De onderzoeksresultaten kunnen ook in een ander scenario passen. Andere scenario’s worden op grond van de gepresenteerde onderzoeksresultaten niet uitgesloten. Zo is op de vuilniszakken DNA van twee onbekende personen aangetroffen. Daarnaast is in de woonkamer in het bloed een haar aangetroffen die niet past in het hoofdhaarpalet van de verdachte. Ook op de reling van het bordes en op de buitenzijde van de voordeur zijn (bloed)sporen aangetroffen, waarvan niet is gebleken van wie deze afkomstig zijn. Voorts zijn er sporen aangetroffen die niet nader zijn onderzocht, zodat daarmee de mogelijkheid van een derde wordt opengelaten. Enkele van de onderzoeksresultaten kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd, nu deze onbetrouwbaar zijn, hun wijze van totstandkoming onjuist is en zij de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer niet aantonen. Het betreft: DNA op de vuilniszakstrook, vergelijkend schoenspooronderzoek, vergelijkend voetspooronderzoek/dacty-onderzoek en DNA-onderzoek, verklaring getuige [getuige], sleutels woning, normale gebruikssporen in de woning en het rapport Forensische Opsporing betreffende scenario’s.
De verdachte heeft ook geen motief gehad om het slachtoffer te doden. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat zij goede vrienden waren. Het slachtoffer hield zich bezig met de handel in drugs en moest jegens derden vrezen voor zijn leven. Het is opmerkelijk dat de getuigen in deze drugskwestie niet ondervraagd zijn over de dreigementen die in de richting van het slachtoffer zijn geuit. Ook is het DNA van deze getuigen niet in het onderzoek betrokken, terwijl in genoemde kwestie wel een motief voor de dood van het slachtoffer gelegen is. Nu alternatieve scenario’s op grond van vorenstaande niet worden uitgesloten, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
De politie heeft in de nacht van 4 op 5 december 2007, naar aanleiding van de 112-melding door de verdachte dat in zijn woning aan [adres] een hoeveelheid bloed in de woonkamer lag, in de keuken van die woning een grote sporttas aangetroffen. In die tas bevond zich het in vuilniszakken verpakte dode lichaam van een man. Later bleek het te gaan om [slachtoffer], geboren op [datum] in [plaats].
Bij de sectie verricht door arts-patholoog F.R.W. van de Goot is vastgesteld dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door bloedverlies tengevolge van 17 messteken in de rug, de hals en de nek.
Aangenomen moet worden dat het slachtoffer op of kort na zondag 25 november 2007 is overleden, hetgeen wordt afgeleid uit de volgende omstandigheden:
- -
volgens nadere bevindingen van genoemde arts-patholoog (d.d. 1 juli 2009) is het waarschijnlijk dat het slachtoffer 1 à 2 weken vóór zijn aantreffen door de politie, is overleden;
- -
op 24 november 2007 te 23.29 uur is er telefonisch contact geweest tussen [slachtoffer] en een getuige [getuige 1] (p.758); de getuige zegt daarna niets meer te hebben gehoord van [slachtoffer];
- -
de verdachte heeft, toen hij als getuige werd gehoord (p. 45), verklaard dat hij op 25 november 2007 samen met [slachtoffer] in Brussel is geweest, hetgeen in de lijn ligt van de verklaring van de getuige [getuige 2] (p.1297), dat [slachtoffer] hem ongeveer een week voor zijn overlijden belde met de mededeling dat hij in Brussel was; dit was het laatste telefoongesprek dat tussen hen plaatsvond, aldus de getuige.
Uit het technisch en forensisch onderzoek kan worden afgeleid, dat de verdachte kort nadat [slachtoffer] is gestoken aanwezig is geweest in zijn woning. Hiervoor zijn de volgende omstandigheden van belang:
- -
in de woning is een in bloed gezet schoenspoor aangetroffen, welk spoor moet zijn gezet voordat het bloed was gestold; deze schoenafdruk hoort bij een soort en maat schoen, waarvan de verdachte op 1 juli 2007een paar heeft gekocht (schoenspooronderzoek d.d. 11 september 2008 en p. 155 t/m 159);
- -
er zijn in de woning geen sporen van een andere schoen aangetroffen; in totaal zijn ongeveer 83 schoensporen aangetroffen en deze komen voor wat betreft uiterlijke vorm, voorkomen, maatvoering en profilering alle met elkaar overeen (nader proces-verbaal forensische opsporing d.d. 29 mei 2009);
- -
in de woonkamer is een in bloed gezette dubbele voetafdruk aangetroffen, welke voetafdruk blijkens een dactyloscopisch onderzoek identiek is aan de afdruk van de rechter voet van de verdachte.
Vanaf de vroege ochtend van maandag 26 november 2007 is de verdachte in de weer geweest met pogingen om de beschikking te krijgen over een auto.
Die dag heeft hij de getuige [getuige 3] gebeld tussen 5.00 en 6.00 uur, wat volgens deze getuige een uitzonderlijk vroeg tijdstip was. Later die dag heeft de verdachte in Vlaardingen een ontmoeting gehad met deze getuige, bij welke gelegenheid de verdachte tevergeefs een auto te leen heeft gevraagd.
Op diezelfde dag heeft de verdachte ook aan de getuige [getuige 4] een auto te leen gevraagd. Toen dat niet lukte heeft hij de getuige gevraagd of deze een auto voor hem wilde huren; de getuige weigerde (p. 405). Deze getuige vertelt verder dat ze die dag samen naar de woning van de verdachte zijn gegaan, dat de verdachte naar binnen is gegaan, terwijl de getuige buiten bleef wachten (p. 439).
Op 26 november 2007 heeft de verdachte ook nog geprobeerd een auto te kopen die op Marktplaats werd aangeboden (p. 818). De koop is niet doorgegaan.
De getuige [getuige 5] heeft op 30 december 2007 verklaard, dat ruim een maand geleden de verdachte aan hem het verzoek had gedaan om voor een dag een auto op naam van de getuige te zetten. De getuige weigerde. (p. 466).
Op 27 november 2007 heeft de verdachte, die overigens niet in het bezit was van een rijbewijs, bij een handelaar in Den Haag een auto gekocht. Direct daarna heeft hij bij Gamma in Den Haag een schep gekocht. Deze schep is later door de politie achter in de auto van de verdachte aangetroffen. Samen met genoemde [getuige 4] is de verdachte op diezelfde dag met de auto naar zijn woning te Rotterdam gereden. De getuige [getuige 4] heeft verklaard, dat de verdachte toen opnieuw zijn woning is binnengegaan, terwijl hij, de getuige, buiten bleef wachten (p. 405).
Aangenomen wordt dat deze inspanningen om een auto te verkrijgen en het aanschaffen van een schep in het teken stonden van het voornemen van de verdachte om het lichaam van [slachtoffer] weg te halen uit zijn woning en om het vervolgens te begraven. De uitleg die de verdachte aan anderen gegeven zou hebben voor de aanschaf van een auto, inhoudende dat hij een auto voor een verhuizing nodig had of dat hij deze auto cadeau wilde doen aan zijn broer, die overigens ook geen rijbewijs had, is volstrekt onaannemelijk. Evenmin wordt geloof gehecht aan de verklaring van de zus van de verdachte, dat de verdachte de schep voor haar had gekocht met het oog op het leegscheppen van bloembakken.
Waar voorts niet aan voorbij gezien kan worden, is de omstandigheid dat de verdachte, in de fase van het onderzoek dat hij nog getuige was, heeft gelogen over zijn aanwezigheid in zijn woning in de periode voorafgaand aan het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer].
Anders dan hij heeft verklaard, is hij niet reeds op maandag 26 november 2007 naar zijn zus in Den Haag gegaan. De verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] en ook de locatiebepalingen van de door hem gebruikte telefoon wijzen uit dat hij die dag niet in Den Haag, doch voornamelijk in Rotterdam was. Hij heeft in strijd met de waarheid verklaard, dat hij vanaf maandag 26 november 2007 niet meer in zijn woning is geweest; hij zou uitsluitend nog op vrijdag 30 november 2007 voor de deur bij zijn woning hebben gestaan.
De rechtbank gaat er vanuit dat deze leugenachtige verklaringen zijn afgelegd met de bedoeling de waarheid te bemantelen en deze worden gebruikt voor het bewijs dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
De hiervoor opgesomde omstandigheden – die kort gezegd hierop neerkomen: het aantreffen van het lichaam van het slachtoffer in de woning van de verdachte, de vaststelling dat de verdachte in het verse bloed van het slachtoffer heeft gelopen, de inspanningen om het lijk weg te halen en het liegen over de aanwezigheid op de plaats van het delict nadat het delict was gepleegd – brengen de rechtbank tot het oordeel, dat het de verdachte is geweest die de dodelijke steken heeft toegebracht aan het slachtoffer.
Die conclusie zou wellicht niet getrokken kunnen worden indien bij het onderzoek aanwijzingen naar voren zouden zijn gekomen voor een andere aannemelijke gang van zaken. Dit is echter geenszins het geval. De verdachte zelf heeft in het geheel niet een ander scenario gepresenteerd. Hij heeft zich bij alle verhoren op zijn zwijgrecht beroepen en heeft geen commentaar geleverd op de onderzoeksresultaten die hem bij herhaling en op indringende wijze werden voorgehouden.
Ook het technisch-forensisch onderzoek heeft geen noemenswaardige aanwijzingen opgeleverd voor een andere persoon die de dodelijke steken heeft toegebracht dan de verdachte. Het enkele aantreffen van een niet te identificeren haar in de plas bloed in de woonkamer en van enkele niet te identificeren biologische sporen op vuilniszakken zijn in dit verband onvoldoende; deze omstandigheden vallen in het niet tegen de resultaten van het technisch-forensisch onderzoek die naar de verdachte wijzen.
Het hiervoor overwogene betekent, dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht, dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft doodgestoken.
De toedracht van het steken is onduidelijk gebleven, zodat er geen bewijs is voor steken met voorbedachte rade en de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging onder 1 moet worden vrijgesproken. De verdachte zal worden veroordeeld voor doodslag.
Feit 2
Standpunten partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 primair ten laste gelegde bewezen is. Volgens haar levert het inpakken van het stoffelijk overschot van het slachtoffer in vuilniszakken en reistassen het voltooide delict op van het verbergen van het stoffelijk overschot met de bedoeling het aan de opsporing te onttrekken.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank levert het inpakken van het lichaam van het slachtoffer in vuilniszakken en tassen onder de omstandigheden van dit geval niet het voltooide delict op van artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. Daarom dient de verdachte van het primaire onderdeel van feit 2 te worden vrijgesproken.
Gelet op hetgeen hiervoor over feit 1 is overwogen wordt de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot het misdrijf van artikel 151 Wetboek van Strafrecht bewezen geacht.
STRAFBAARHEID FEITEN
Het bewezen feit levert op:
1.
doodslag;
- 2.
subsidiair
poging tot het verbergen, wegvoeren of wegmaken van een lijk, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE VOOR WAT BETREFT FEIT 2
Namens de verdachte is aangevoerd dat artikel 189, derde lid van het Wetboek van Strafrecht een bijzondere strafuitsluitingsgrond bevat die naar analogie van toepassing moet worden geacht in de situatie als bedoeld in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte dient derhalve, indien en voor zover het onder 2 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dit verweer wordt verworpen. Er is geen aanleiding om, in strijd met de tekst van de wet, de bijzondere strafuitsluitingsgrond die artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht kent, van overeenkomstige toepassing te verklaren voor het delict van artikel 151 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een vriend of kennis van hem, [slachtoffer], opzettelijk van het leven beroofd door hem op brute wijze zeventien maal met een mes in de rug, hals en nek te steken. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die de Nederlandse strafwet kent. Hij heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht, zijn recht om te leven, ontnomen.
Verder heeft de verdachte, om ontdekking van de door hem begane doodslag te voorkomen, geprobeerd het lichaam van het slachtoffer weg te maken. Hiertoe heeft de verdachte het stoffelijk overschot verpakt in vuilniszakken en in twee reistassen gestopt. Vervolgens heeft de verdachte een auto en een schep gekocht in een poging om zich van het stoffelijk overschot te ontdoen. Kennelijk omdat het hem niet lukte het stoffelijk overschot weg te voeren heeft hij situatie in zijn woning uiteindelijk zelf bij de politie heeft gemeld, het daarbij doen voorkomend alsof hij die situatie bij verrassing had aangetroffen.
Aan de nabestaanden is groot en onherstelbaar leed toegebracht. Hiervan getuigen ook de schriftelijke slachtofferverklaringen die ter terechtzitting door de vader van het slachtoffer zijn voorgelezen. Delicten als de onderhavige, waarbij in het bijzonder wordt gedoeld op de doodslag, zijn ook schokkend voor de samenleving. Ze brengen bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2011 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum d.d. 18 september 2008, opgesteld door A.C. Bruijn, psychiater en J.M. Oudejans, psycholoog. Uit het rapport volgt - kort gezegd - dat tijdens de opname in het Pieter Baan Centrum geen aanwijzingen zijn gevonden voor een ziekelijke stoornis of voor een gebrekkige ontwikkeling bij de verdachte, die zich slechts in zeer beperkte mate had laten onderzoeken. De deskundigen verklaren dat zij geen uitspraak kunnen doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid en over het recidivegevaar.
Gelet op die bevindingen van de deskundigen kan de rechtbank niet anders doen dan er vanuit gaan dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegend wordt de gevangenisstraf die de officier van justitie heeft geëist in beginsel passend en geboden geacht. In verband met de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn van berechting wordt deze straf gematigd met een jaar.
De officier van justitie heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd. Nu de verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, de rechtsorde ernstig is geschokt en de verdachte tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur wordt veroordeeld, zal de rechtbank deze vordering toewijzen en de gevangenneming van verdachte bevelen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ/SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij hebben zich, ter zake van feit 1, in het geding gevoegd: [benadeelden]. Zij zijn nabestaanden van het overleden slachtoffer.
De vordering bestaat uit:
Materiële schade tot een bedrag van € 29.244,57
Grafmonument (1), grafkosten (2), kerkdiensten (3 en 4), begrafenisfoto’s (5), ontvangst na begrafenis (6), reizen van familie (7 t/m 11), ontvangst van familie tot aan het einde van de rouwperiode (12 t/m 14) en overige uitgaven (15).
Immateriële schade tot een bedrag van € 16.000,00
€2000,00 per benadeelde.
In de toelichting bij het voegingsformulier is, behoudens de immateriële kosten, niet nader gespecificeerd welke benadeelde welk bedrag vordert. Derhalve wordt aangenomen dat de benadeelden de genoemde bedragen gezamenlijk hebben gedragen en in deze procedure de vordering indienen. Zij zullen als één benadeelde partij worden aangemerkt.
De vordering is namens de verdachte betwist.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. De kosten met betrekking tot het grafmonument (1), de grafkosten (2), de kerkdiensten (3 en 4) en de ontvangst na de begrafenis (6) zijn genoegzaam onderbouwd. Derhalve zal dit deel van de vordering, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Voor het overige (5 en 7 t/m 15) betreft het materiële kosten die niet gerekend kunnen worden tot de voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 108, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij zal voor wat betreft die delen van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade wordt als volgt overwogen.
Buiten twijfel staat dat de nabestaanden door het verlies van hun naaste ongekend veel verdriet en pijn hebben geleden. Voor het toekennen van een vergoeding hiervan (de zogenaamde affectieve schade) biedt de wet tot op heden echter nog geen ruimte. Derhalve zal de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve het reeds genoemde artikel is gelet is op de artikelen 45, 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 6.243,57 (zegge: zesduizend tweehonderd drieënveertig euro en zevenenvijftig cent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen van € 6.243,57 (zegge: zesduizend tweehonderd drieënveertig euro en zevenenvijftig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 66 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. Sikkel en Marijs, rechters,
in tegenwoordigheid van Rijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 maart 2011.
Bijlage bij vonnis van 10 maart 2011:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
- 1.
Hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 23 november 2007 tot en met 4 december 2007 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (en al dan niet met voorbedachten rade) een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn (tot nog toe onbekend gebleven) mededader(s) opzettelijk (en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp gestoken in de rug en/of hals en/of nek tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
- 2.
Primair:
Hij in of omstreeks de periode van 23 november 2007 tot en met 4 december 2007 te Rotterdam, althans in Nederland, een lijk, te weten het dode lichaam van [slachtoffer], heeft verborgen en/of heeft weggevoerd en/of heeft weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft hij, verdachte
- -
het lichaam verpakt/ingewikkeld in een of meer (vuilnis)zakken en/of (vervolgens)
- -
het lichaam in een of meer (reis)tas(sen) gepakt/gestopt
Subsidiair:
Hij in of omstreeks de periode van 23 november 2007 tot en met 4 december 2007 te Rotterdam en/of te Den Haag, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een lijk, te weten het dode lichaam van [slachtoffer], te begraven en/of te verbranden en/of te vernietigen en/of te verbergen en/of weg te voeren en/of weg te maken met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, hij, verdachte
- -
het lichaam verpakt/gewikkeld in een of meer (vuilnis)zakken en/of (vervolgens)
- -
het lichaam in een of meer (reis)tas(sen) gepakt/gestopt en/of
- -
op of omstreeks 27 november 2007 een auto (Nissan) gekocht en/of
- -
op of omstreeks 27 november 2007 een schop (bats) gekocht
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.