NJ 1919, p. 1156
Verpanding van een vordering uit aanneming met machtiging tot inning. Bewijs van den aanbesteder op schuldvergelijking. Verkregen rechten van derden. Verijdelde verwachtingen.
HR 30-10-1919, ECLI:NL:HR:1919:18
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30 oktober 1919
- Magistraten
Voorzitter: Mr. S. Gratama. Raden: Mrs. B. C. J. Loder, C. O. Segers, H. M. A. Savelberg en Jhr. Rh. Feith.
- Zaaknummer
[30101919/NJ_1919,_p._1156]
- Conclusie
Mr. Noyon
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS99048:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1919:18, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑10‑1919
- Wetingang
(BW art. 1201, 1470.)
Essentie
Verpanding van een vordering uit aanneming met machtiging tot inning. Bewijs van den aanbesteder op schuldvergelijking. Verkregen rechten van derden. Verijdelde verwachtingen.
Samenvatting
De pandnemers, de betaling der in pand gegeven vordering eischende, deden dit niet krachtens hun pandrecht op die schuld, doch krachtens de bij de vestiging van het pandrecht verleende en aan den schuldenaar (aanbesteder) beteekende onherroepelijke machtiging tot inning.
Het Hof kan dus, door dat inningsrecht — onafhankelijk van de opeischbaarheid der hoofdvordering of het in gebreke zijn van den schuldenaar (aannemer) — te erkennen, niet den aard van het pandrecht hebben miskend. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.