Hof Arnhem, 05-09-2005, nr. 21-003977-04
ECLI:NL:GHARN:2005:BC7944
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
05-09-2005
- Magistraten
mr. Van Houten, mr. Van der Pol, mr. Hendriks
- Zaaknummer
21-003977-04
- LJN
BC7944
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2005:BC7944, Uitspraak, Hof Arnhem, 05‑09‑2005
Uitspraak 05‑09‑2005
mr. Van Houten, mr. Van der Pol, mr. Hendriks
Partij(en)
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Zwolle van 29 juni 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [plaats] op [datum] 1970,
wonende [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 augustus 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging,
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 7, eerste lid, van de Wet bodembescherming, meermalen gepleegd.
De materiële wederrechtelijkheid
In het verweer van de raadsman ligt besloten dat verdachte, nu hij in zijn bedrijfsvoering vergeleken met de uitkomsten van de wettelijk voorgeschreven en toegelaten methodes van emissiearm uitrijden beter presteert en gelet op de aangevraagde vrijstelling c.q, ontheffing met betrekking tot het uitrijden van mest na toepassing van de Fysische lonen Regulatie methode (FIR-methode), dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, naar het hof begrijpt vanwege het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, althans dat schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel geïndiceerd is.
Het hof verwerpt het verweer. Weliswaar heeft de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu, waarvan verdachte lid is, zich in het verleden ingespannen om een vrijstelling ex artikel 64 van de Wet bodembescherming dan wel een ontheffing krachtens het Besluit gebruik (dierlijke) meststoffen voor haar leden, waaronder verdachte, te verkrijgen doch zo'n ontheffing of vrijstelling is tot op heden niet aan de verdachte verleend. Desondanks is verdachte doorgegaan met een wettelijk niet toegelaten wijze van uitrijden van mest. Daargelaten of de FIR-methode leidt tot aantoonbaar betere prestaties, kan onder deze omstandigheden niet worden gezegd dat aan het feit de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt, noch dat verdachte op een andere grond van alle rechtsvervolging zou moeten worden ontslagen. Daar komt bij dat er niet zonder meer van kon of kan worden uitgegaan dat — als al zou zijn vastgesteld dat na toepassing van de FIR-methode onder meer wat betreft de ammoniakemissie betere resultaten bereikt worden — een andere dan de uitdrukkelijk in het Besluit gebruik meststoffen toegelaten methoden van uitrijden van mest zou zijn aangewezen. Dat door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in 2004 aan T.A.M. Spruit een tijdelijke ontheffing is verleend, om de gelegenheid te scheppen de milieueffecten van de FIR-methode wetenschappelijk te doen onderzoeken, doet aan het voorgaande niet af. Het lopende onderzoek mag en mocht door andere FIR-boeren, waaronder verdachte, niet worden opgevat als een vrijbrief om in strijd met de wet te handelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal, na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Nu verdachte bij het uitrijden van de mest bewust niet een wettelijk voorgeschreven methode heeft gebruikt terwijl hij niet over een ontheffing of vrijstelling beschikte en verdachte er op grond van de voorgeschiedenis van doordrongen moet zijn geweest dat hij niet eigenmachtig een door hem beter geachte, maar wettelijk niet toegelaten methode mocht gebruiken, ziet het hof geen aanleiding om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen dan wel toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de uitkomst van de berechting in soortgelijke zaken.
Toepasselijke wetteliike voorschriften
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 750,-- (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt, dat een gedeelte van de geldboete, groot € 375,-- (driehonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr Van Houten, voorzitter,
mrs Van der Pol en Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Kuipers, griffier,
en op 5 september 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.