*
Rb. Amsterdam, 03-12-2014, nr. C/13/546861 / HA ZA 13-812
ECLI:NL:RBAMS:2014:8254
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
03-12-2014
- Zaaknummer
C/13/546861 / HA ZA 13-812
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2014:8254, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 03‑12‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBAMS:2014:3644, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 23‑04‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 03‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Overeenkomst van opdracht tussen twee partijen. In de algemene voorwaarden van de opdrachtgever is opgenomen dat de opdrachtnemer haar rechten en verplichtingen pas na schriftelijke toestemming van de opdrachtgever mag overdragen. Opdrachtgever heeft haar vorderingen verpand, waarna de pandnemer haar zekerheidsrechten aan een derde heeft overgedragen. Vraag of partijen bij de overeenkomst hebben bedoeld goederenrechtelijke werking te geven aan het overdraagbaarheidsverbod. Geldigheid pandrecht(en).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/546861 / HA ZA 13-812
Vonnis van 3 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARALLEL GROEP B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. J. Witvoet te De Bilt,
tegen
de stichting
STICHTING TOT DE INSTANDHOUDING VAN DE DIERGAARDE VAN HET KONINKLIJK ZOÖLOGISCH GENOOTSCHAP NATURA ARTIS MAGISTRA,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Parallel Groep en Artis genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 23 april 2014,
- -
de akte uitlaten van Artis,
- -
de antwoordakte van Parallel Groep met één productie,
- -
de akte van Artis met één productie,
- -
de akte uitlaten productie van Parallel Groep.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Partijen zijn ingevolge het tussenvonnis van 23 april 2014 (hierna: het tussenvonnis) in de gelegenheid gesteld zich over diverse, in dat vonnis genoemde, geschilpunten nader uit te laten. In het navolgende zullen deze punten afzonderlijk worden besproken. Hetgeen partijen in hun aktes naar voren hebben gebracht zal – voor zover voor de beslissing van belang – bij die beoordeling aan de orde komen. Daarbij geldt dat voor zover partijen in hun nadere aktes zijn ingegaan op geschilpunten ten aanzien waarvan partijen in het tussenvonnis geen gelegenheid tot nadere uitlatingen is geboden, deze onderdelen van de aktes buiten beschouwing zullen worden gelaten.
Grondslag vordering
2.2.
Herhaald zij dat Parallel Groep aan haar vordering de stelling ten grondslag legt dat zij recht heeft op betaling door Artis van de openstaande facturen uit hoofde van a) de verkoop door ING Bank aan Parallel Groep van alle door EnergiQ aan ING Bank verpande vorderingen en b) een ten gunste van Parallel Groep verleend pandrecht op de vorderingen van EnergiQ op haar debiteuren (zie r.o. 4.4. van het tussenvonnis).
2.3. In het tussenvonnis (zie r.o. 4.5 van het tussenvonnis) is vervolgens ten aanzien van hetgeen is vermeld onder a) overwogen dat de bewoordingen in de dagvaarding er op lijken te duiden dat Parallel Groep stelt dat de vorderingen die door ING Bank aan Parallel Groep zijn overgedragen de vorderingen van EnergiQ op Artis uit hoofde van de overeenkomsten van opdracht betreffen. Dit terwijl, aldus nog steeds de overweging uit het tussenvonnis, uit de overgelegde overeenkomst zoals gesloten tussen ING Bank en Parallel Groep (zie r.o. 2.6 van het tussenvonnis) lijkt te volgen dat de vorderingen die van ING Bank aan Parallel Groep worden overgedragen de vorderingen betreffen die ING Bank op EnergiQ had op grond van een tussen die partijen gesloten kredietovereenkomst en dat daarnaast de door EnergiQ aan ING Bank verstrekte zekerheidsrechten op de vorderingen van EnergiQ op haar debiteuren worden overgedragen.
2.4.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of de vorderingen van EnergiQ op Artis aan Parallel Groep zijn overgedragen (of dat alleen de zekerheidsrechten op die vorderingen aan Parallel Groep zijn overgedragen).
2.5.
Parallel Groep heeft bij akte (nogmaals) verwezen naar de tussen haar en ING Bank gesloten overeenkomst van 15 maart 2013 en naar de door haar bij dagvaarding overgelegde producties 10 tot en met 14 en op grond van deze stukken gesteld dat zij in ieder geval op grond van een haar toekomend pandrecht gerechtigd is om de onderhavige vordering tegen Artis in te stellen. Artis heeft dit betwist.
2.6.
De rechtbank stelt vast dat Parallel Groep niet is ingegaan op hetgeen door de rechtbank in het tussenvonnis is overwogen ten aanzien van de reikwijdte van de tussen ING Bank en Parallel Groep gesloten overeenkomst van 15 maart 2013 (zie r.o. 2.3). Nu de door de rechtbank uitdrukkelijke verzochte toelichting van de zijde van Parallel Groep ontbreekt, heeft Parallel Groep onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat met de overeenkomst van 15 maart 2013 de vorderingen van EnergiQ op Artis door ING Bank aan Parallel Groep zijn overgedragen. In het navolgende zal er dan ook vanuit worden gegaan dat Parallel Groep heeft bedoeld aan haar vordering ten grondslag te leggen dat alleen de door EnergiQ aan ING Bank verstrekte zekerheidsrechten op de vorderingen van EnergiQ op haar debiteuren door ING Bank aan Parallel Groep zijn overgedragen.
2.7.
Het voorgaande betekent dat hetgeen door Parallel Groep aan haar vordering ten grondslag is gelegd aldus moet worden begrepen dat zij stelt dat haar een vorderingsrecht ten aanzien van Artis toekomt op grond van a) de overdracht door ING Bank aan Parallel Groep van de door EnergiQ aan ING Bank verstrekte zekerheidsrechten op de vorderingen van EnergiQ op haar debiteuren en/of b) een ten gunste van Parallel Groep verleend pandrecht op de vorderingen van EnergiQ op haar debiteuren.
Verbod van overdracht 2.8. Artis heeft hiertegen (onder meer) als verweer aangevoerd dat Parallel Groep geen vorderingsrecht toekomt, aangezien de gestelde pandrechten nooit rechtsgeldig tot stand zijn gekomen omdat EnergiQ niet gerechtigd was tot overdracht van haar vorderingen op Artis. Ter onderbouwing hiervan heeft Artis zich beroepen op de goederenrechtelijke werking van artikel 18 van de algemene voorwaarden, waarin de overdraagbaarheid van de vorderingen van EnergiQ op Artis wordt uitgesloten.
2.9.
In het tussenvonnis is – kort gezegd – door de rechtbank uiteengezet dat, blijkens onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682, bij de uitleg van een beding als artikel 18 van de algemene voorwaarden als uitgangspunt moet worden aangenomen dat dergelijke bedingen uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij – naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstraf – uit de formulering van het beding blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) is beoogd (zie r.o. 4.15 van het tussenvonnis).
2.10.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de betekenis van dit uitgangspunt voor de onderhavige procedure, waarbij partijen tevens de mogelijkheid is geboden om zich uit te laten over de omstandigheid dat in artikel 18 van de algemene voorwaarden wordt gesproken over een verbod tot het overdragen van vorderingen op Artis [cursivering rechtbank] en niet over een verbod tot verpanding van deze vorderingen.
2.11.
Beide partijen hebben zich hierover bij akte uitgelaten.
2.12.
Voor zover Artis in haar akte heeft gesteld dat het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014 en het daarin geformuleerde uitgangspunt geen betrekking heeft op bedingen die een verbod tot overdracht van een vordering omvatten, wordt deze stelling verworpen. In het arrest van 21 maart 2014 overweegt de Hoge Raad immers expliciet dat voornoemd uitgangspunt betrekking heeft op ‘bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten’ (zie r.o. 3.4.2 van dat arrest).
2.13.
Zoals in het voorgaande is weergegeven, is volgens de Hoge Raad uitgangspunt bij bedingen zoals artikel 18 van de algemene voorwaarden dat aan deze bedingen geen goederenrechtelijke werking toekomt. Het is dan ook aan Artis, nu zij dit stelt en zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, om concrete feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat – naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf – uit de formulering van het beding blijkt dat met het beding goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW is beoogd.
2.14.
Artis heeft op dit punt aangevoerd dat zij bij het aangaan van de overeenkomst(en) met EnergiQ beoogde om de overdraagbaarheid uit te sluiten omdat zij hecht aan een duurzame relatie met de door haar gekozen contractspartijen, mede in verband met de mogelijke uitoefening van het opschortingsrecht. Daarmee heeft Artis toegelicht welke bedoelingen zij had ten tijde van het aangaan van de tussen haar en EnergiQ gesloten overeenkomst(en). De (interne) bedoelingen van Artis kunnen er op zichzelf echter niet toe leiden dat geconcludeerd wordt dat naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf, uit de formulering van het beding blijkt dat is beoogd aan dit beding goederenrechtelijke werking toe te kennen.
2.15.
Overige feiten of omstandigheden op grond waarvan, naar objectieve maatstaven, moet worden aangenomen dat is beoogd aan artikel 18 van de algemene voorwaarden goederenrechtelijke werking toe te kennen, zijn gesteld noch gebleken. Juist het tegendeel is het geval, nu de taalkundige uitleg van artikel 18 van de algemene voorwaarden eerder wijst in de richting van een beding met verbintenisrechtelijke werking. In artikel 18 van de algemene voorwaarden is immers (samengevat) opgenomen dat EnergiQ haar vorderingen zonder toestemming van Artis niet “mag” overdragen. Met het beding wordt derhalve een contractuele verplichting op EnergiQ gelegd om geen vorderingen over te dragen. Dat was (wellicht) anders geweest indien in het beding zou zijn opgenomen dat EnergiQ haar vorderingen zonder toestemming van Artis niet “kan” overdragen.
2.16.
Conclusie van het voorgaande is dat door Artis onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat aan artikel 18 van de algemene voorwaarden goederenrechtelijke werking toekomt. Dat maakt dat niet wordt toegekomen aan het door Artis op dit punt gedane bewijsaanbod.
2.17.
Hetgeen is opgenomen in artikel 18 van de algemene voorwaarden doet dan ook niet af aan de vorderingsrechten van Parallel Groep. Het antwoord op de vraag of een verbod tot het overdragen van vorderingen tevens een verbod tot verpanding omvat kan daarmee in het midden worden gelaten. Vestiging pandrecht
2.18.
Partijen twisten voorts over de vraag of de door Parallel Groep ingeroepen pandrechten rechtsgeldig op de vorderingen van EnergiQ op Artis zijn gevestigd. Bij de beoordeling van dit geschilpunt dient onderscheid te worden gemaakt tussen a) het pandrecht dat Parallel Groep stelt overgedragen te hebben gekregen van ING Bank en b) het (zelfstandige) pandrecht dat Parallel Groep stelt te hebben verkregen uit hoofde van de door haar met EnergiQ in 2011 en 2012 gesloten overeenkomsten van geldlening.
Het pandrecht onder a)
2.19.
Vaststaat dat de (gestelde) pandrechten van ING Bank op de vorderingen die EnergiQ op haar debiteuren had, zijn gegrond op de (in 2008, 2009 en 2010 bevestigde) akte van pandrecht van 29 augustus 2005 (zie r.o. 2.5 van het tussenvonnis). Eveneens staat vast dat bij de overeenkomst van 15 maart 2013 tussen ING Bank en Parallel Groep is overeengekomen dat de zekerheidsrechten die ING Bank op dat moment had ten laste van haar kredietnemers aan Parallel Groep werden overgedragen.
2.20.
De rechtbank stelt vast dat niet voldoende is gebleken van een door ING Bank, EnergiQ of Parallel Groep aan Artis gedane mededeling ten aanzien van het pandrecht dat ING Bank – volgens Parallel Groep – op de vorderingen van EnergiQ op Artis heeft verkregen. Hierbij overweegt de rechtbank dat uit de aan Artis gezonden brieven van 15 en 18 maart 2013 (als vermeld in r.o. 2.8 van het tussenvonnis) niet onverkort blijkt op welke vorderingen het in die brieven genoemde pandrecht betrekking heeft.
2.21.
Dat betekent dat hooguit sprake kan zijn van een stil pandrecht. Voor de vestiging van een dergelijk pandrecht is vereist dat de pandlijst waar de betreffende vordering op staat vermeld, bij de Belastingdienst wordt geregistreerd. Daarbij is van belang dat Artis – niet (gemotiveerd) betwist – heeft aangevoerd dat de vorderingen van EnergiQ op Artis ten tijde van de pandakte in 2005 (en de bevestigingen daarvan) niet reeds bestonden noch rechtstreeks zouden worden verkregen uit een op het moment dat het pandrecht werd gevestigd reeds bestaande rechtsverhouding (zie artikel 3:239 lid 1 BW). Door Artis is voorts eveneens onbetwist aangevoerd dat de op 22 maart 2013 geregistreerde verzamelpandakte buiten beschouwing dient te worden gelaten, nu deze door ING Bank bij de Belastingdienst is geregistreerd nadat ING Bank haar (gestelde) pandrechten reeds had overgedragen aan Parallel Groep.
2.22.
Parallel Groep heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat de (gestelde) vorderingen van EnergiQ op Artis onder het pandrecht van ING Bank (dat later aan Parallel Groep is overgedragen) vallen, verwezen naar de door haar bij haar antwoordakte na tussenvonnis in het geding gebrachte pandlijst die volgens haar op 25 maart 2013 ter registratie bij de Belastingdienst is aangeboden, waarop – aldus nog steeds Parallel Groep – de vorderingen van EnergiQ op Artis staan vermeld. Artis heeft ten aanzien van deze (gestelde) pandlijst verweer gevoerd.
2.23.
De rechtbank stelt vast dat Parallel Groep de productie die volgens haar de pandlijst betreft zonder enige toelichting (anders dan dat dit de pandlijst betreft) in het geding heeft gebracht. Het overgelegde stuk betreft een op 25 maart 2013 gedateerde lijst met debiteuren, waaronder Artis. Uit de productie blijkt verder dat dit stuk op 28 maart 2013 door de Inspecteur is geregistreerd.
2.24.
Nu de gestelde pandlijst van 25 maart 2013 – zoals Artis ook aanvoert – eerst op 28 maart 2013 is geregistreerd, zou het stille pandrecht eerst alsdan tot stand zijn gekomen. EnergiQ is op 26 maart 2013 echter in staat van faillissement verklaard (zie r.o. 2.9 van het tussenvonnis), zodat EnergiQ op 28 maart 2013 niet langer de beschikking en het beheer over haar vermogen kon uitoefenen (en dus geen pandrecht meer kon vestigen).
2.25.
Hierbij komt nog dat – zonder nadere toelichting, die Parallel Groep aldus niet heeft gegeven – niet blijkt van wie deze lijst met debiteuren afkomstig is en met welk doel deze lijst aan de Belastingdienst is aangeboden.
2.26.
In het licht van het voorgaande is door Parallel Groep – mede gelet op het verweer van Artis – onvoldoende gesteld om in rechte als vaststaand te kunnen aannemen dat de (gestelde) vorderingen van EnergiQ op Artis onder het pandrecht van ING Bank (dat later aan Parallel Groep is overgedragen) vallen.
Het pandrecht onder b)
2.27.
In zowel 2011 als in 2012 is tussen Parallel Groep en EnergiQ Groep B.V. een overeenkomst van geldlening gesloten, waarin onder meer is opgenomen:
‘Lener [EnergiQ Groep B.V., rb.] verstrekt aan Uitlener [Parallel Groep, rb.] als zekerheden debiteuren, voorraden en goederen inzake deze lening (…)’
2.28.
Vervolgens is tussen Parallel Groep enerzijds en EnergiQ Groep B.V. en (onder meer) EnergiQ anderzijds op 17 maart 2012 een ‘aanvullende overeenkomst van geldlening’ gesloten. In deze overeenkomst is, voor zover hier van belang, opgenomen:
“In de geldleningen zijn aan [Parallel Groep, rb.] zekerheden verschaft. Door toetreding tot deze overeenkomst, nemen [onder andere EnergiQ, rb.] deze verplichting tot het stellen van zekerheden onvoorwaardelijk over en zullen zij dezelfde zekerheden stellen die [EnergiQ Groep B.V., rb.] heeft gesteld op grond van de geldleningen. (…)”
2.29.
De rechtbank stelt vast dat EnergiQ geen partij was bij de overeenkomsten van geldlening zoals met Parallel Groep gesloten in 2011 en 2012. Dat maakt dat het gestelde pandrecht van Parallel Groep gegrond moet zijn op de aanvullende overeenkomst van geldlening van 17 maart 2012. Artis heeft gemotiveerd betwist dat deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een pandakte, nu hierin – aldus Artis – slechts het voornemen om de vorderingen op debiteuren te verpanden is opgenomen.
2.30.
Met Artis stelt de rechtbank vast dat de overeenkomst van 17 maart 2012 niet kan worden gekwalificeerd als een pandakte, nu deze overeenkomst slechts een voornemen tot verpanding (en dus geen daadwerkelijke verpanding) bevat. Het had dan ook op de weg van Parallel Groep gelegen om nader – al dan niet met stukken – toe te lichten en te onderbouwen op welke grond haar een pandrecht toekomt. Het herhaaldelijk, maar zonder verdere toelichting, verwijzen naar de door haar overgelegde producties is daartoe – mede gelet op het verweer van Artis – onvoldoende.
2.31.
De slotsom is dan ook dat door Parallel Groep onvoldoende is gesteld om in rechte als vaststaand aan te kunnen nemen dat de vorderingen van EnergiQ op haar debiteuren (waaronder Artis) rechtsgeldig aan Parallel Groep zijn verpand.
Conclusie
2.32.
De conclusie van het bovenstaande tezamen is dat niet vast is komen te staan dat Parallel Groep een pandrecht op de (gestelde) vorderingen van EnergiQ op Artis heeft gevestigd. Daarmee komt de grondslag aan de vorderingen van Parallel Groep in deze procedure te ontvallen. De vorderingen van Parallel Groep zullen dan ook worden afgewezen. Hiermee kunnen de overige verweren van Artis onbesproken blijven.
2.33.
Parallel Groep zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Artis worden begroot op:
- griffierecht € 1.836,00
- salaris advocaat € 2.235,00 (2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.071,00
2.34.
De door Artis gevorderde veroordeling van Parallel Groep in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.35.
De gevorderde en niet weersproken rente over de proces- en nakosten zijn toewijsbaar als hierna vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Parallel Groep in de proceskosten, aan de zijde van Artis tot op heden begroot op € 4.071,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Parallel Groep in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Parallel Groep niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 3.2 en 3.3 genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.R. Wisse, rechter, bijgestaan door mr. M.E.A. Möhring, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2014.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑12‑2014
Uitspraak 23‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Tussenvonnis. Overeenkomst van opdracht tussen twee partijen. In de algemene voorwaarden van de opdrachtgever is opgenomen dat de opdrachtnemer haar rechten en verplichtingen pas na schriftelijke toestemming van de opdrachtgever mag overdragen. Opdrachtgever heeft haar vorderingen verpand, waarna de pandnemer haar zekerheidsrechten aan een derde heeft overgedragen. Vraag of partijen bij de overeenkomst hebben bedoeld goederenrechtelijke werking te geven aan het overdraagbaarheidsverbod. Partijen worden (onder meer) in de gelegenheid gesteld zich uit te laten naar aanleiding van het – nadat onderhavige procedure voor vonnis is komen te staan gewezen - arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:682).
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/546861 / HA ZA 13-812
Vonnis van 23 april 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PARALLEL GROEP B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. J. Witvoet te De Bilt,
tegen
de stichting
STICHTING TOT INSTANDHOUDING VAN DE DIERGAARDE VAN HET KONINKLIJK ZOÖLOGISCH GENOOTSCHAP NATURA ARTIS MAGISTRA,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Parallel Groep en Artis genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 25 september 2013 waarin een comparitie van partijen is gelast,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 22 januari 2014 en de daarin genoemde stukken,
- -
de fax van 30 januari 2014 van Artis met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal,
- -
de fax van 31 januari 2014 van Parallel Groep met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
In 2009 is tussen EnergiQ Installatietechniek B.V. (hierna: EnergiQ) en Artis een ‘Overeenkomst t.b.v. Services & Onderhoud Werktuigbouwkundig’ (hierna: de raamovereenkomst) tot stand gekomen.
2.2.
In artikel 1 van de raamovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 1 Toepasselijke bepalingen
De Algemene Inkoopvoorwaarden van Stichting Natura Artis Magistra zijn van
toepassing, (...). De Algemene Inkoopvoorwaarden van Stichting Natura Artis Magistra zijn als bijlage – Algemene Inkoopvoorwaarden van Stichting Natura Artis Magistra – aan deze overeenkomst gehecht.
Algemene voorwaarden van EnergiQ, onder welke benaming ook, zijn uitdrukkelijk niet van toepassing. (...)”.
2.3.
In artikel 18 van Algemene Inkoopvoorwaarden van Stichting Natura Artis Magistra (hierna: de algemene voorwaarden) is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“18. Overdraagbaarheid
De Wederpartij mag haar rechten of verplichtingen voortvloeiende uit de Overeenkomst slechts overdragen na schriftelijke toestemming van Opdrachtgever. (...)”.
2.4.
Sinds 2009, onder meer op 27 april 2012 en 5 november 2012 heeft Artis EnergiQ door middel van een opdrachtformulier verschillende opdrachten gegeven tot het verrichten van concrete, in het opdrachtformulier nader aangeduide, elektrotechnische en werktuigbouwkundige installatiewerkzaamheden. In de opdrachtformulieren die Artis en EnergiQ hebben ondertekend (hierna ook: de overeenkomsten van opdracht) zijn de bepalingen uit de raamovereenkomst van toepassing verklaard.
2.5.
EnergiQ heeft op 29 augustus 2005 een eerste pandrecht aan ING Bank N.V. (hierna: ING Bank) verleend op haar vorderingen op debiteuren, zulks als zekerheid voor het verhaal van de vorderingen van ING Bank op EnergiQ. Dit pandrecht is vervolgens bevestigd op 20 oktober 2008, 13 februari 2009 en 17 juni 2010.
2.6.
Bij overeenkomst van 15 maart 2013 heeft ING Bank alle door haar van EnergiQ verworven zekerheidsrechten aan Parallel Groep overgedragen. Voor zover van belang is in de overeenkomst van 15 maart 2013 (waarin Parallel Groep is aangeduid als ‘de Koper’ en ING Bank als ‘de Bank’) het volgende opgenomen:
“(…)
In overweging nemende:
- dat de Bank krediet heeft verstrekt aan energiQ (…) hierna gezamenlijk te noemen de “Kredietnemers”; (…)- dat de Kredietnemers zakelijke zekerheidsrechten hebben verstrekt aan de Bank, (...) - dat de Bank uit hoofde van kredietverstrekking een vordering heeft (...). De vorderingen van de Bank op de Kredietnemers worden hierna gezamenlijk als de “Vorderingen” aangeduid;(...) Zijn overeengekomen als volgt: 1. De Bank verkoopt de Vorderingen aan de Koper, gelijk deze de Vorderingen van de Bank koopt.
(…)
5. De aan de Vorderingen verbonden nevenrechten – waaronder zijn begrepen de door Kredietnemers aan de Bank verstrekte zakelijke zekerheidsrechten – gaan over op de Koper op het moment dat de Koper rechthebbende van de Vorderingen wordt. (…)”.
2.7.
Als zekerheid voor de terugbetaling van door Parallel Groep in 2011 en 2012 aan EnergiQ verstrekte geldleningen heeft EnergiQ Parallel Groep een tweede pandrecht op haar vorderingen op debiteuren verleend.
2.8.
Bij brieven van 15 en 18 maart 2013 is Artis over hetgeen onder 2.6 en 2.7 is vermeld geïnformeerd.
2.9.
Op 26 maart 2013 is EnergiQ in staat van faillissement verklaard.
3. Het geschil
3.1.
Parallel Groep vordert samengevat - veroordeling van Artis tot betaling van € 66.941,21, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten (inclusief nakosten) te vermeerderen met rente.
3.2.
Parallel Groep grondt haar vordering op openstaande facturen over de periode van 30 november 2012 tot en met 18 maart 2013 die door EnergiQ aan Artis zijn toegezonden.
3.3.
Artis voert verweer. Zij voert daartoe primair aan dat de werkzaamheden niet conform de overeenkomst zijn uitgevoerd en voltooid zodat van een vordering geen sprake is. Artis wijst daarbij op de raamovereenkomst waarin staat dat door Artis pas wordt betaald als Artis akkoord is met de uitvoering van de werkzaamheden. Subsidiair beroept Artis zich op artikel 18 van de algemene voorwaarden. Het daarin opgenomen verbod heeft volgens Artis zakelijke werking, zodat een rechtsgeldige overdracht en daarmee verpanding van de vorderingen niet mogelijk was. Parallel Groep is derhalve geen pandhouder (noch via ING Bank, noch rechtstreeks) voor wat betreft de vorderingen op Artis en kan in deze procedure daarom geen aanspraak maken op betaling van de onbetaald gebleven facturen, aldus Artis. Artis verwijst hierbij naar onder meer het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0168 (Oryx/Van Eesteren) en het arrest van het Hof Amsterdam van 17 juni 2012, LJN BX5496. Meer subsidiair voert Artis kort gezegd aan dat uit de door Parallel Groep overgelegde stukken niet blijkt dat de gestelde pandrechten op vorderingen op Artis uit 2012 en 2013 (waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd) zijn gevestigd, zodat daar niet van kan worden uitgegaan. Voorts voert Artis aan dat het werk niet (naar behoren) is opgeleverd, waardoor zij schade heeft geleden. Artis beroept zich in dat verband op verrekening danwel opschorting terzake haar verplichting tot betaling. Uiterst subsidiair beroept Artis zich erop dat onduidelijk is of zij wel bevrijdend aan Parallel Groep kan betalen, nu de curator in het faillissement van EnergiQ zich op het standpunt stelt dat van een rechtsgeldige verpanding geen sprake is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Sprake van een vordering?
4.1.
Primair is door Artis als verweer gevoerd dat de werkzaamheden niet conform de overeenkomst zijn uitgevoerd en voltooid, zodat van een vordering geen sprake is. Artis verwijst daarbij naar de laatste alinea van artikel 7 van de raamovereenkomst. Parallel Groep heeft dit betwist en daartoe aangevoerd dat de aanneemsom niet pas (in zijn geheel) verschuldigd is als al het werk is verricht, maar dat Artis zoals gebruikelijk is in de bouw tussentijdse betalingen dient te voldoen.
4.2.
De rechtbank begrijpt dat Artis met haar voornoemde verweer betoogt dat van een vordering op haar geen sprake is omdat de opgedragen werkzaamheden weliswaar (deels) door EnergiQ zijn uitgevoerd, maar dat dit niet tot het overeengekomen en door Artis gewenste eindresultaat heeft geleid. Voor de beoordeling van dit verweer is van belang dat artikel 7:405 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat indien een overeenkomst van opdracht door de opdrachtnemer in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan, de opdrachtgever hem loon is verschuldigd. Deze bepaling is van regelend recht. Partijen kunnen hiervan contractueel afwijken.
4.3.
In artikel 7 van de raamovereenkomst, dat betrekking heeft op de facturering door EnergiQ, is in de laatste alinea onder meer het volgende opgenomen:
“Betaling zal plaatsvinden binnen dertig (30) dagen na ontvangst van defactuur, akkoord bevinding en uitvoering van de werkzaamheden. (…)”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze bepaling naar de letter van de tekst niet aldus worden opgevat dat EnergiQ (/Parallel Groep) pas een vordering op Artis heeft op het moment dat een aan EnergiQ verstrekte opdracht geheel is voltooid en Artis akkoord is met de wijze waarop dat is uitgevoerd. De tekst van artikel 7 duidt er op dat Artis niet eerder behoeft over te gaan tot betaling dan wanneer de werkzaamheden waar de desbetreffende factuur op ziet zijn uitgevoerd en goedgekeurd. Dat betekent echter niet dat Artis pas tot enige betaling gehouden is indien alle werkzaamheden ten aanzien van de betreffende opdracht zijn uitgevoerd en goedgekeurd. Feiten of omstandigheden die maken dat artikel 7 van de raamovereenkomst wel op de door Artis voorgestane wijze moet worden uitgelegd of dat partijen dat anderszins zijn overeengekomen, alsmede dat EnergiQ dat ook redelijkerwijs op die manier heeft moeten begrijpen, zijn niet gesteld of gebleken. Het verweer van Artis dat op haar geen vordering bestaat, wordt derhalve verworpen.
Verbod van overdracht
4.4.
Uit de dagvaarding volgt dat Parallel Groep aan haar vordering de stelling ten grondslag legt dat zij recht heeft op betaling door Artis van de openstaande facturen uit hoofde van a) de verkoop door ING Bank aan Parallel Groep van alle door EnergiQ aan ING Bank verpande vorderingen en b) een ten gunste van Parallel Groep verleend pandrecht op de vorderingen van EnergiQ op haar debiteuren.
4.5.
Ten aanzien van hetgeen is vermeld onder a) overweegt de rechtbank het volgende. De bewoordingen in de dagvaarding duiden er op dat Parallel Groep stelt dat de vorderingen die door ING Bank aan Parallel Groep zijn overgedragen de vorderingen van EnergiQ op Artis uit hoofde van de overeenkomsten van opdracht betreffen. Uit de overgelegde overeenkomst zoals tussen ING Bank en Parallel Groep gesloten (zie 2.6) lijkt echter te volgen dat de vorderingen die van ING Bank aan Parallel Groep worden overgedragen de vorderingen betreffen die ING Bank op EnergiQ had op grond van een tussen die partijen gesloten kredietovereenkomst en dat daarnaast de door EnergiQ aan ING Bank verstrekte zekerheidsrechten op de vorderingen van EnergiQ op haar debiteuren worden overgedragen. Voor de verdere beoordeling is van belang dat een nadere toelichting op dit punt wordt verschaft, in die zin dat duidelijkheid wordt gegeven over de vraag of de vorderingen van EnergiQ op Artis aan Parallel Groep zijn overgedragen (of dat alleen de zekerheidsrechten op die vorderingen aan Parallel Groep zijn overgedragen). Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover bij (antwoord)akte uit te laten.
4.6.
Daarnaast overweegt de rechtbank het volgende.
4.7.
Door Artis is aangevoerd dat Parallel Groep geen vorderingsrecht toekomt. Artis heeft zich daartoe beroepen op de goederenrechtelijke werking van artikel 18 van de algemene voorwaarden.
Toepasselijkheid en ter hand stelling algemene voorwaarden
4.8.
Parallel Groep heeft hiertegen allereerst ingebracht dat de algemene voorwaarden niet met EnergiQ zijn overeengekomen. De algemene voorwaarden zijn ook niet tijdig aan EnergiQ ter hand gesteld, aldus Parallel Groep.
4.9.
Algemene voorwaarden zijn tussen contractspartijen van toepassing indien zij dit door middel van aanbod en aanvaarding zijn overeengekomen. In artikel 1 van de raamovereenkomst die tussen Artis en EnergiQ is gesloten zijn de algemene voorwaarden van toepassing verklaard (zie 2.2). De raamovereenkomst is door EnergiQ ondertekend en bovendien op elke pagina geparafeerd. Vervolgens is in de latere, door Artis en EnergiQ ondertekende overeenkomsten van opdracht (zie 2.4) steeds uitdrukkelijk opgenomen dat de bepalingen uit de raamovereenkomst deel uitmaken van deze overeenkomsten. Daarmee is komen vast te staan dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden tussen Artis en EnergiQ is overeengekomen. Ingevolge artikel 6:232 BW geldt vervolgens dat degene die bepaalde algemene voorwaarden als geheel heeft aanvaard, zich niet op het standpunt kan stellen dat een of meer bedingen uit die voorwaarden niet tussen partijen zijn komen te gelden, omdat hij de inhoudt van die bedingen niet kende, ook niet op de grond dat die bedingen ongebruikelijk zijn of dat hij anderszins een beding van die inhoud niet behoefde te verwachten. Voor zover Parallel Groep zich op een dergelijk standpunt stelt, wordt dat dan ook verworpen.
4.10.
Zelfs indien Parallel Groep gevolgd zou moeten worden in haar – door Artis gemotiveerd weersproken – stelling dat de algemene voorwaarden niet tijdig door Artis aan EnergiQ ter hand zijn gesteld, maakt dat op zichzelf nog niet dat Artis geen beroep toekomt op de algemene voorwaarden. Het niet (tijdig) ter hand stellen van de algemene voorwaarden doet immers niet af aan de toepasselijkheid daarvan. Het leidt er onder bepaalde voorwaarden hooguit toe dat de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn (zie artikel 6:233 BW). Een beroep op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden is door Parallel Groep evenwel niet gedaan. De gemotiveerde stelling van Artis dat Parallel Groep geen beroep op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden toekomt, behoeft dan ook geen (verdere) bespreking.
4.11.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook indien Parallel Groep een beroep op de vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden zou hebben gedaan, dit haar (onder meer) om de navolgende reden niet zou baten. Op bladzijde 3/21 van de raamovereenkomst is opgenomen: “De Algemene Inkoopvoorwaarden van Stichting Natura Artis Magistra zijn als bijlage (..) aan deze overeenkomst gehecht’. Deze bladzijde is door EnergiQ geparafeerd en EnergiQ heeft de raamovereenkomst ook op de laatste pagina ondertekend. Hierbij is door EnergiQ geen enkel voorbehoud gemaakt of protest geuit. Op grond daarvan neemt de rechtbank, mede op grond van artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), als vaststaand tussen partijen aan dat de algemene voorwaarden aan de raamovereenkomst gehecht waren en op die wijze aan EnergiQ ter hand zijn gesteld (zie: ECLI:NL:HR:2008:BD1394). Feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel blijkt, zijn niet (voldoende) gesteld of gebleken.
4.12.
De conclusie van het voorgaande is dat de algemene voorwaarden, en meer in het bijzonder artikel 18 van de algemene voorwaarden, deel uitmaken van de rechtsverhouding tussen Artis en EnergiQ.
Artikel 18 algemene voorwaarden 4.13. Parallel Groep heeft gesteld dat het verbod zoals opgenomen in artikel 18 van de algemene voorwaarden niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat zij geen partij is bij de overeenkomst(en) tussen Artis en EnergiQ. Artis heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat het betreffende verbod goederenrechtelijke werking heeft.
4.14.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0168 (Oryx/Van Eesteren) geoordeeld, kort gezegd, dat een cessie- en verpandingsverbod zoals in die zaak aan de orde was, ingevolge artikel 3:83 lid 2 BW niet leidt tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde tot de vordering, maar tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf. Een handeling in strijd met zo’n beding levert niet slechts wanprestatie van de schuldeiser tegenover zijn schuldenaar op, maar kan bovendien niet leiden tot een geldige overdracht of verpanding van die vordering. Noch het feit dat de cessionaris dan wel de pandnemer niet op de hoogte was van dat verbod, noch het bepaalde in artikel 3:36 BW, doet eraan af dat het verbod in de weg staat aan een rechtsgeldige overdracht respectievelijk verpanding. Dit oordeel, dat – zo overweegt nog steeds de Hoge Raad – strookt met de tekst van artikel 3:83 lid 2 BW en de daarop gegeven toelichting (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 314), komt erop neer dat partijen goederenrechtelijke werking kunnen geven aan een contractueel overdraagbaarheids- of verpandingsverbod. De Hoge Raad heeft een en ander in zijn recente arrest van 21 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:682) nog eens bevestigd.
4.15.
De vraag is of Artis en EnergiQ goederenrechtelijke werking hebben willen geven aan het overdraagbaarheidsverbod als genoemd in artikel 18 van de algemene voorwaarden. In het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682 heeft de Hoge Raad overwogen dat een dergelijk beding, dat naar zijn aard mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de zogenoemde Haviltexmaatstaf (zie: HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW is beoogd, aldus de Hoge Raad.
4.16.
Het voormelde arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014 is gewezen nadat in de onderhavige procedure vonnis is bepaald. Dat betekent dat partijen bij hun stellingname dit arrest niet hebben kunnen betrekken. Hierbij komt dat Artis zich heeft beroepen op het arrest van het Hof Amsterdam van 17 juli 2012 (LJN BX4596), welk arrest door de Hoge Raad bij voornoemd arrest van 21 maart 2014 gedeeltelijk is vernietigd. De rechtbank ziet hierin aanleiding om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over (de gevolgen voor deze zaak van) het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014.
4.17.
Daarbij wordt aan partijen eveneens de gelegenheid geboden zich, voor zover nodig (zie 4.5), – in het licht van de door de Hoge Raad gegeven uitgangspunten voor de uitleg van een bepaling zoals artikel 18 van de algemene voorwaarden – uit te laten over de omstandigheid dat in artikel 18 van de algemene voorwaarden wordt gesproken over een verbod tot het overdragen van vorderingen op Artis [cursivering rechtbank] en niet over een verbod tot verpanding van deze vorderingen. Vestiging pandrecht 4.18. Door Artis is voorts betwist dat er rechtsgeldig een pandrecht op de vorderingen van EnergiQ op Artis is gevestigd, nu bij het eerste pandrecht (in eerste instantie gevestigd ten gunste van ING Bank) niet is voldaan aan het vereiste van voldoende bepaalbaarheid en bij het tweede pandrecht (gevestigd ten gunste van Parallel Groep) geen pandakte is opgesteld.
4.19.
Parallel Groep heeft in reactie hierop ter comparitie uitdrukkelijk bewijs aangeboden van de rechtsgeldige vestiging van de pandrechten door middel van het overleggen van de pandlijst waarin de thans gevorderde facturen zijn opgenomen.
4.20.
Met Artis is de rechtbank van oordeel dat het in beginsel op de weg van Parallel Groep had gelegen om de in haar bezit zijnde pandlijst bij dagvaarding dan wel in ieder geval voorafgaand aan de comparitie in het geding te brengen. Dat Parallel Groep dit heeft nagelaten is op zichzelf echter onvoldoende om Parallel Groep thans geen gelegenheid te geven de pandlijst alsnog te overleggen overeenkomstig het door haar gedane aanbod. Daartoe is mede van belang dat een nadere aktewisseling op grond van hetgeen in het bovenstaande is overwogen noodzakelijk is en van een onredelijke vertraging van de procedure door Parallel Groep de mogelijkheid tot het overleggen van de pandlijst te geven, geen sprake is. Dat betekent dat Parallel Groep in de gelegenheid wordt gesteld de pandlijst in het geding te brengen. Vervolg
4.21.
Concluderend is een nadere toelichting van partijen noodzakelijk inzake 1) de aan de vordering door Parallel Groep ten grondslag gelegde stellingname als hiervoor in r.o. 4.5 bedoeld, 2) de vraag of sprake is van goederenrechtelijke werking van artikel 18 van de algemene voorwaarden (zie r.o. 4.16) en 3) de uitleg / reikwijdte van artikel 18 van de algemene voorwaarden (zie r.o. 4.17). Daarnaast zal Parallel Groep de gelegenheid worden geboden de pandlijst in het geding te brengen (zie r.o. 4.20).
4.22.
Artis zal, als meest gerede partij, eerst in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de hiervoor genoemde punten 1 tot en met 3. Parallel Groep mag hierop vervolgens bij antwoordakte reageren en daarbij de pandlijst in het geding brengen. Nadien kan Artis reageren op de door Parallel Groep overgelegde producties alsmede (indien gewenst) op de stellingen van Parallel Groep ten aanzien van punt 1. In beginsel komt de zaak vervolgens weer op de rol voor vonnis.
4.23.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 21 mei 2014 voor het nemen van een akte door Artis over hetgeen is vermeld onder 4.5, 4.16 en 4.17, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen en de pandlijst als bedoeld in 4.20 in het geding kan brengen, waarna Artis op de rol van vier weken nadien een antwoordakte ten aanzien van de pandlijst en hetgeen is vermeld onder 4.5 kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.R. Wisse en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2014.
Type: MMColl: RV