Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL15J2-2013246105 Z (doorgenummerd blz. 1 tot en met 79).
Rb. Den Haag, 26-02-2015, nr. 09/837060-14
ECLI:NL:RBDHA:2015:2143
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
26-02-2015
- Zaaknummer
09/837060-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Penitentiair recht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:2143, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 26‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑02‑2015
Inhoudsindicatie
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar buiten echt ontuchtige handelingen plegen
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/837060-14
Datum uitspraak 26 februari 2015
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de kinderrechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen met gesloten deuren van 8 augustus 2014 en 12 december 2014 bij de kinderrechter in deze rechtbank en -na verwijzing- ter terechtzitting met gesloten deuren van 12 februari 2015 bij de meervoudige kamer jeugdstrafzaken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. E.J.P. Nolet, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats], gemeente
[X],, met [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 1999, die toen
de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans
eenmaal, knijpen en/of pakken en/of betasten in/ bij/van de (blote) borsten
en/of billen van die [slachtoffer] en/of met zijn stijve piemel aanschuren/bewegen
tegen de billen van die [slachtoffer];
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats], gemeente
[X], althans in Nederland, (op of aan de openbare weg, te
weten de [straat]),drie, althans een of meer minderjarige
meisje(s) (van 3,4 en 6 jaar oud), waarvan verdachte wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze persoon de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige
te zijn van (een) seksuele handeling(en) door in het bijzijn en/of in de
nabijheid van die voornoemde meisje(s):
- aan die meisje(s) te vragen of ze iets zachts wilde zien en/of of ze zijn
penis wilde(n) aanraken en/of te zeggen dat zijn penis heerlijk aanvoelde en/of
-zijn broek naar beneden te trekken/doen en/of zijn penis te tonen en/of
-zijn penis vast te pakken/houden en/of
-aan met/aan zijn pennis (een) trekkende beweging(en) te maken;
artikel 248d Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op of omstreeks [datum] 2013 te [plaats], gemeente
[X], zich opzettelijk oneerbaar op een voor het openbaar
verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de
leeftijd van zestien jaar, te weten een speeltuin ([straat]),
met ontbloot geslachtsdeel (in aanwezigheid van drie minderjarige meisjes van
3,4 en 6 jaar oud) heeft bevonden;
artikel 239 Wetboek van Strafrecht
art 248d Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding
De onderhavige zaak betreft een zedenzaak waarbij aan de verdachte twee verschillende verwijten worden gemaakt. Op de verdachte rust in de eerste plaats de verdenking - zakelijk weergegeven - dat hij op [datum] 2013 te [plaats] ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die destijds 14 jaar oud was.
In de tweede plaats rust op de verdachte de verdenking - zakelijk weergegeven - dat hij op [datum] 2013 te [plaats] drie minderjarige meisjes seksueel heeft gecorrumpeerd, hetgeen cumulatief/alternatief ten laste is gelegd als schennis van de eerbaarheid.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting zijn betrokkenheid bij beide zaken bekend. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de aan verdachte verweten gedragingen, juridisch gekwalificeerd kunnen worden zoals zij door het Openbaar Ministerie zijn ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 1
3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit, te weten dat de verdachte op voornoemde dag buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] bestaande uit het knijpen in en betasten van de borsten en billen van [slachtoffer], alsmede het met zijn stijve piemel tegen haar aanschuren.
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit betoogd dat de in de tenlastelegging omschreven handelingen van de verdachte geen schending van artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opleveren. Hoewel de verdachte met zijn handelingen een sociaal-ethische norm heeft overtreden, dient te worden vastgesteld dat de wederrechtelijkheid aan deze handelingen ontbreekt, nu [slachtoffer] een jaar ouder is dan de verdachte, zij hem kennelijk wel leuk vond en het voor de verdachte dan ook niet helemaal duidelijk is geweest waar de grenzen naar [slachtoffer] toe voor hem lagen. De raadsman concludeert tot vrijspraak voor dit feit.
3.4.1
De beoordeling van de tenlastelegging1.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op [datum] 2013 doet [A] aangifte bij de politie van aanranding van haar dochter [slachtoffer] door de verdachte, gepleegd op [datum] 2013.2.Vervolgens wordt [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) op [datum] 2013 als getuige gehoord door de politie. Zij heeft hierbij eerst een beeld geschetst van de aard en omvang van het contact tussen haar en de verdachte. [slachtoffer] verklaart dat zij begin november 2012 verkering heeft gehad met de verdachte en dat hij deze verkering al na een week uitmaakte. Ze verklaart hierover verder nog dat ze alleen gezoend en getongd hebben.3.Daarna heeft zij in de zomervakantie – juli 2013 – nog een keer met de verdachte afgesproken. Deze afspraak heeft bij haar thuis plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] aangeeft dat er niet is gezoend, omdat zij dat niet wilde.4.Vervolgens hebben zij via WhatsApp contact gehouden, waarna [slachtoffer] op [datum] 2013 bij de verdachte thuis is geweest. Bij deze gelegenheid heeft de verdachte lichamelijk contact met haar gezocht. Hierover verklaart [slachtoffer]: “Ik had beseft dat ik hem echt niet meer leuk vond. Omdat hij aan me had gezeten. Hij had het veel over seks”. En voorts: “Na die laatste keer bij hem was ik er klaar mee. Ik voelde toen ook die spanning niet meer. En toen stond bij opeens dinsdag [datum] 2013 bij me voor de deur”.5.
Wanneer de politie de verdachte over de afspraak bij hem thuis bevraagt, antwoordt de verdachte: “Toen deed ik een paar grapjes en heb ik haar een keer bij haar borst aangeraakt en zei ze dat ik moest stoppen en ben ik gestopt. Toen ging ze naar huis en ik wilde toen nog een keer langskomen om het goed te maken, maar ik had geen controle meer en ik liet me gaan”.6.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op [datum] 2013 naar het huis van [slachtoffer] is gegaan met de bedoeling om zijn excuses te maken voor zijn gedrag op [datum] 2013 bij hem thuis.7.Uit de verklaring van [slachtoffer] komt naar voren dat zij schrok toen de verdachte voor de deur stond, omdat zij hem niet verwachtte en ook liever niet wilde dat hij er was. Zij heeft de verdachte niettemin binnen gelaten, maar bleef met hem in de gang staan, omdat zij hem niet verder binnen wilde vragen.8.Vervolgens heeft de verdachte haar met twee handen bij haar borsten gepakt en daarin geknepen. Verdachte heeft haar los gelaten en zijn hand op zijn gulp gelegd met de mededeling dat hij een ‘stijve’ had en of [slachtoffer] hem wilde zien. Na haar ontkennende antwoord heeft de verdachte haar wederom bij haar borsten vastgepakt en hierin geknepen. Vervolgens heeft hij weer losgelaten, waarna in de woorden van [slachtoffer] “het hele erge begon”. De verdachte heeft haar helemaal vastgepakt, geknepen in borsten en billen en schuurde met zijn stijve penis tegen haar aan.9.[slachtoffer] heeft diverse malen ‘nee’’ tegen de verdachte gezegd en heeft voorts tegen hem gezegd dat ze wilde dat hij weg zou gaan. De verdachte heeft hier geen gehoor aan gegeven. Op het moment dat [slachtoffer] de deur voor hem opende, heeft de verdachte deze weer dicht geduwd en heeft haar opnieuw bij haar borsten gegrepen. Terwijl de verdachte haar fysiek blijft belagen, probeert [slachtoffer] herhaalde malen de deur te openen. De verdachte duwt deze echter telkenmale weer dicht. Uiteindelijk is [slachtoffer] er in geslaagd de deur te openen, de sleutels te pakken en weg te rennen. Zij heeft over het gebeurde verklaard dat ze zich bang en machteloos voelde en angst had dat de verdachte haar zou verkrachten.10.
De verdachte heeft bij de politie een bekennende verklaring over het feit afgelegd. In grote lijnen heeft hij het relaas van [slachtoffer] bevestigd. De relevante onderdelen van de verklaring van de verdachte luiden als volgt:
- Ik zat aan haar borsten (doet twee handen naar voren) zo en toen verloor ik de controle en pakte ik haar vast en vroeg of ze haar borsten kon laten zien. Ze zei nee ga weg en toen hield ik haar vast;
- Ik hield haar vast en ik wilde haar vast houden totdat ze het wel zou doen. Ze deed het niet;
- Ik heb haar borsten aan meerdere kanten en op meerdere momenten gevoeld;
- Ik weet nog dat ze zei: Nee stop, nee nee [verdachte];
- Ik ging door. Ze wilde de deur open doen en ik deed hem dicht. Dat deed ze een paar keer maar ze kreeg hem niet open want ik stond er tussen. Uiteindelijk heeft ze de deur open gekregen en kon ze ontsnappen en naar buiten gerend;
- Ja, ik heb mijn handen op haar kont gehad;
- Ik voelde genot, seksueel opgewonden en ik kreeg een stijve;
- Ja, ze kan gevoeld hebben dat ik een stijve had, want ik stond ook tegen haar aan.
- Op de vraag: “Waar denk je dat ze bang voor was ?” antwoordt verdachte: dat ik haar ging verkrachten.11.
De raadsman heeft betoogd dat, hoewel de verdachte een sociaal-ethische norm heeft overtreden, de wederrechtelijkheid aan de gedragingen van de verdachte ontbreekt. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de strafbepaling van artikel 247 Sr staat de bescherming van het slachtoffer centraal. De bepaling strekt ertoe de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige te beschermen.
Volgens de geldende rechtspraak zou het ontuchtig karakter aan de handelingen van de verdachte kunnen ontbreken, wanneer er sprake is van vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben.
De rechtbank stelt vast dat van enige vrijwilligheid in de onderhavige situatie absoluut geen sprake is geweest, noch van een affectieve relatie. Het slachtoffer heeft bij herhaling in woord en daad kenbaar gemaakt dat zij niet gediend was van de gedragingen van de verdachte. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ook verklaard dat hij het slachtoffer wel ‘nee’ heeft horen zeggen, maar hier eenvoudigweg niet naar heeft gehandeld. Onder deze omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte met zijn handelingen een sociaal ethische norm heeft overtreden en daardoor wederrechtelijk heeft gehandeld.
Onder verwijzing naar het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 ten laste gelegde feit: het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 2
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten. In de eerste plaats dat verdachte op voornoemde dag met ontuchtig oogmerk drie minderjarige meisjes ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen. En daarnaast kan ook het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, namelijk dat verdachte zich opzettelijk oneerbaar, namelijk met ontbloot geslachtsdeel, in de speeltuin gelegen aan de [straat] heeft bevonden ten overstaan van de voormelde minderjarige meisjes.
3.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit betoogd dat vrijspraak dient te volgen voor het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard, dat de verdachte met zijn geslacht seksuele handelingen heeft verricht of de meisjes heeft uitgenodigd om met zijn geslachtsdeel handelingen te verrichten, ter bevordering van zijn seksueel gerief, dan wel met de bedoeling de kinderen zodanig te beïnvloeden dat deze in de toekomst eerder geneigd zullen zijn in te stemmen met het ondergaan van ontuchtige handelingen.
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft de raadsman aangegeven dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.4.2
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aanleiding
De politie krijgt op woensdag [datum] 2013 een melding binnen van schennis van de eerbaarheid in een speeltuin aan de [straat] te [plaats]. Uit de melding blijkt dat omstreeks 16:27 uur op voormelde dag een (op dat moment nog onbekende) jongen ten overstaan van drie minderjarige meisjes zijn geslacht heeft laten zien en gevraagd of zij deze wilden aanraken. De meisjes zijn respectievelijk 3, 4 en 6 jaar oud, kennen elkaar uit de buurt en speelden samen buiten.12.
Aangiftes
Twee moeders van de minderjarige meisjes hebben aangifte bij de politie gedaan, nadat zij de jongen drie weken later, te weten op [datum] 2013 wederom in de speeltuin aan de [straat] aantreffen.13.
Mevrouw [B] doet op [datum] 2013 aangifte namens haar dochter van vier jaar oud. Zij verklaart – verkort en zakelijk weergegeven - het volgende bij de politie:
“Ik kan u alleen vertellen wat mijn dochter mij verteld heeft. Mijn dochter was in de speeltuin aan het spelen met 2 andere meisjes. Het betreft de speeltuin aan de [straat] te [plaats]. Dat was omstreeks 16:00 uur. Mijn dochter vertelde dat er ineens een jongen op de schommel zat. Zij vertelde dat er in de speeltuin een jongen was die zijn ‘piempie’ had laten zien. Mijn dochter zei dat de jongen zijn piempie uit zijn broek haalde en vroeg aan alle drie de meisjes of zij zijn piempie wilde aanraken. Mijn dochter bedoelt met “piempie” het mannelijk geslachtsdeel”.14.
Mevrouw[C] doet op [datum] 2013 aangifte namens haar dochter van drie jaar oud. Zij verklaart –verkort en zakelijk weergegeven- het volgende bij de politie:
“Het is gebeurd in de herfstvakantie, volgens mij op woensdag [datum] aan het einde van de middag. Het was mooi weer buiten. Mijn dochter was aan het buitenspelen naast ons huis met twee oudere buurmeisjes. Dit was in liet speeltuintje naast ons huis. Ze waren even alleen buiten en ik besloot even buiten te kijken ook om de papierbak te legen. Ik had door dat er iets was want ik hoorde een jongen zeggen: “Laat maar ik ga wel weg”. Ik zag de drie meisjes een beetje giebelend weg lopen en ik zag een jongen op een sukkeldrafje langs mij in de richting van de [straat]. Ik begreep dat hij iets aan de hand was, maar ik wist niet wat. Ik vroeg aan de meiden wat er aan de hand was met die jongen. De meiden vertelden dat die jongen zijn piemel had laten zien. Ik ben toen naar de moeder die ook in dat huis was gegaan en ik heb haar gevraagd of aan haar hetzelfde was verteld. Deze moeder vertelde dat de meisjes ook aan haar hadden verteld dat de jongen zijn piemel had laten zien”.15.
Mevrouw[D] heeft op [datum] 2013 een verklaring als getuige afgelegd.
Zij verklaart –verkort en zakelijk weergegeven- het volgende bij de politie:
“Ik zat thuis te werken. Mijn zesjarige dochter was aan het buiten spelen met een buurmeisje van drie met blonde haartjes en een buurmeisje vier jaar met krulletjes. Ineens hoor ik een hoop gegiechel. Bij mijn voordeur hangt een touwtje uit de brievenbus. Mijn dochter kwam binnen en die zei iets over een jongen in de speeltuin. Die jongen had in de speeltuin zijn piemel laten zien.
Aan de eettafel heb ik later aan mijn dochter gevraagd hoe het ging. Ze zei dat de jongen op de schommel zat. De jongen vroeg wat ze aan het doen waren en daarna vroeg hij of ze wat wilden zien. Toen haalde die jongen zijn lid naar voren zullen we maar zeggen. Ze zag toen zijn piemel. Toen ze dat zag, is ze snel weg gerend en naar huis toe gelopen”.16.
De verdachte heeft bij de politie een bekennende verklaring over het feit afgelegd. In grote lijnen heeft hij de aangiftes bevestigd. De relevante onderdelen van de verklaring van de verdachte luiden als volgt:
- Ik stond daar en ik weet niet waarom, ik weet echt niet waarom ik het deed, ik deed gewoon mijn piemel uit mijn broek en ik ben weggelopen. Ik zei toen sorry en toen rende ik keihard weg;
- Het waren drie jonge meisjes van 3, 4, 5 of zo. Ze waren aan het spelen in de bosjes aan de zijkant, een boom aan het versieren of zo;
- Ik liep naar ze toe en toen liet ik hem zien.17.
Uit de aangiften en de verklaring van de verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte op voornoemde datum zijn geslachtsdeel aan de drie minderjarige slachtoffers heeft getoond.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de gedraging van de verdachte het aan hem ten laste gelegde ‘seksueel corrumperen van een minderjarige’ (art 248d Sr) en/of ‘schennis van de eerbaarheid’ (art 239 Sr) oplevert.
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde ‘seksueel corrumperen van een minderjarige’ moet beantwoorden is of er onder de gegeven omstandigheden sprake is geweest van een ‘ontuchtig oogmerk’, alsmede van ‘ertoe bewegen’ in de zin van artikel 248d Sr.
Het doel van artikel 239 Sr is minderjarigen te beschermen in hun seksuele ontwikkeling. Om die reden dienen zij te worden beschermd tegen seksuele handelingen die in strijd zijn met het maatschappelijk eergevoel en waarbij zij tegen hun wil aanwezig zijn.
Artikel 248d Sr stelt het ‘seksueel corrumperen van een minderjarige’ strafbaar. Van seksueel corrumperen is sprake wanneer een minderjarige met ontuchtig oogmerk ertoe wordt bewogen daadwerkelijk de door de dader uitgevoerde seksuele handelingen bij te wonen. Artikel 248d Sr betreft een uitbreiding van de strafbaarstelling van het voormelde artikel 239 Sr - schennis van de eerbaarheid - met name ten aanzien van het aanschouwen van seksuele handelingen waarbij een kind na uitnodiging vrijwillig tegenwoordig is. Deze bepaling strekt ertoe minderjarigen te beschermen tegen schadelijke invloeden op de persoonlijke en seksuele ontwikkeling door ook situaties waarin de minderjarige heeft ingestemd met het aanschouwen van de seksuele handelingen strafbaar te stellen.
Ontuchtig oogmerk
Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 248d Sr is van ‘ontuchtig oogmerk’ sprake als de verdachte voor zijn eigen seksueel gerief een jeugdige aanwezig laat zijn bij seksuele handelingen, dan wel indien de verdachte beoogt daardoor het kind zodanig te beïnvloeden dat dit in de toekomst eerder geneigd zou zijn in te stemmen met het ondergaan van ontuchtige handelingen.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte met het tonen van zijn ontblote geslacht aan drie jonge meisjes, ongeacht zijn bedoeling hiermee, een sociaal-ethische norm heeft overtreden. Kinderen zouden niet met zulke handelingen moeten worden geconfronteerd. De rechtbank dient echter vast te stellen of het hier gaat om een situatie waarin de wetenschap van de waarneming van de seksuele handelingen door de minderjarige meisjes, heeft bijgedragen aan het seksuele gerief van de verdachte. Hierbij dient de bedoeling van de wetgever niet uit het oog te worden verloren. De wetgever kwalificeert het bepaalde in artikel 248d Sr als daadwerkelijk seksueel misbruik. Voor een dergelijke aanname heeft de rechtbank te weinig aanknopingspunten gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de aanwezigheid van de minderjarigen heeft bijgedragen aan het seksueel gerief van de verdachte, dan wel dat de verdachte handelde met de bedoeling de kinderen zodanig te beïnvloeden dat deze in de toekomst eerder geneigd zouden zijn in te stemmen met het ondergaan van ontuchtige handelingen.
Het ‘ertoe bewegen’
Het bestanddeel ‘ertoe bewegen’ impliceert een actieve gedraging die erop gericht is het kind getuige te doen zijn van seksuele handelingen.
Hoewel de verdachte hierover niets heeft verklaard - desgevraagd heeft hij verklaard dat hij zich dat niet kan herinneren - hebben twee slachtoffertjes verklaard dat verdachte aan hen gevraagd zou hebben of zij ‘iets wilden zien en/of aanraken’.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte voorafgaand aan of tijdens het tonen van zijn geslacht de aandacht van de minderjarige slachtoffertjes heeft getrokken door hen aan te spreken. De rechtbank stelt op grond van hun verklaringen voorts vast dat de slachtoffertjes niet met de verdachte hebben gesproken, doch onmiddellijk zijn weggerend op het moment dat zij geconfronteerd werden met zijn ontblote geslacht. Behalve het aanspreken door de verdachte is voor het overige geen sprake geweest van enig substantieel contact tussen de verdachte en de slachtoffertjes. Zij zijn in feite vanuit het niets geconfronteerd met de verdachte die zijn geslachtsdeel heeft getoond, waarna zij direct zijn weggerend. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is geweest van een ‘ertoe bewegen’ door verdachte.
Alles overwegende is de rechtbank is van oordeel dat de onderhavige situatie niet strookt met hetgeen artikel 248d Sr beoogt strafbaar te stellen, doch meer past bij hetgeen in artikel 239 Sr strafbaar wordt gesteld, namelijk een ongewenste dan wel onwenselijk geachte confrontatie met (een deel van) het menselijk lichaam.
De rechtbank zal de verdachte van het hem onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijspreken en wettig en overtuigend bewezen verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op [datum] 2013 te [plaats], gemeente [X], met
[slachtoffer], geboren[geboortedatum] 1999, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, knijpen in en betasten van de borsten en billen van die [slachtoffer] en met zijn stijve piemel aanschuren tegen de billen van die [slachtoffer];
2. tweede cumulatief/alternatief
hij op [datum] 2013 te [plaats], gemeente [X], zich opzettelijk oneerbaar op een voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten een speeltuin ([straat]), met ontbloot geslachtsdeel in aanwezigheid van drie minderjarige meisjes van 3, 4 en 6 jaar oud heeft bevonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit het raadsrapport geen zorgen blijken omtrent de verdachte. Ambulante hulpverlening is in het vrijwillig kader reeds door de ouders aangevraagd en ingezet. Een strafrechtelijk kader om behandeling te ondergaan is derhalve niet nodig, zodat het opleggen van een voorwaardelijke straf op dit punt geen toegevoegde waarde heeft.
Daarnaast heeft de raadsman opgemerkt dat een veroordeling van een zedenzaak in de toekomst kan leiden tot het weigeren van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Dit wordt gelet op de zeer jonge leeftijd van de verdachte, de aard en omvang van de onderhavige feiten en de reikwijdte van de gevolgen van een veroordeling onwenselijk geacht. De raadsman heeft dan ook verzocht een expliciete overweging hieromtrent door de rechtbank in het vonnis op te nemen, zodat de verdachte bij het aanvragen van een VOG geen problemen ondervindt
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan het plegen van twee zedendelicten.
De verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid ten overstaan van drie jonge meisjes van respectievelijk drie, vier en zes jaar. Hij heeft hierbij geen rekening gehouden met de jonge leeftijd van de meisjes en de gevolgen die zijn handelen voor de meisjes zou kunnen hebben.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn ex-vriendinnetje van destijds veertien jaar.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer geschonden, en een onveilig gevoel bij haar teweeggebracht. Het slachtoffer is in haar eigen woning fysiek belaagd, hetgeen een angstaanjagende ervaring voor haar is geweest. Dat de gebeurtenis op [datum] 2013 een grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt ook uit het feit dat zij gedurende enige tijd niet alleen thuis durfde te zijn, alsmede uit het feit dat zij moeite had met in slaap komen.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij onvoldoende heeft beseft dat minderjarigen, die worden betrokken bij dit soort seksuele respectievelijk ontuchtige handelingen, hierdoor psychische schade kunnen oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen, doordat zij met dergelijke feiten worden geconfronteerd, kunnen worden belemmerd in het doormaken van een gezonde (seksuele) ontwikkeling.
Daar tegenover staat dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten zelf ook pas dertien jaar oud was en dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2015, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 12 mei 2014, van het psychologisch onderzoek, opgemaakt en ondertekend door dr. [Y], onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
Vanuit onderhavige onderzoek komt naar voren dat er bij betrokkene geen sprake is van
een ziekelijke stoornis, noch van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van eenzelfde beeld. Geadviseerd wordt dan ook om hem met betrekking tot de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Factoren en condities die in ogenschouw dienen te worden genomen, zijn met name de gebrekkige omgang met c.q. beheersing van seksuele behoeften en verlangens. Daarnaast dient betrokkene meer zicht te krijgen op risicofactoren en terugvalpreventie strategieën om het recidiverisico te doen dalen. Hoewel hij achteraf van enig inlevingsvermogen blijk geeft, heeft betrokkene voorafgaand aan de tenlasteleggingen niet stil gestaan bij wat zijn seksueel grensoverschrijdende gedrag voor de ander zou (kunnen) betekenen. Daarnaast dragen bij aan het recidiverisico dat betrokkene reeds op jonge leeftijd tot de huidige tenlasteleggingen is gekomen, waarbij sprake is van meerdere slachtoffers. De weging van bovenstaande factoren in combinatie met het klinische oordeel maakt dat het recidiverisico zonder behandeling als laag/matig wordt geschat. Met behandeling wordt deze als laag geschat.
Ondanks de afwezigheid van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van
de geestvermogens, lijkt een - in tijd begrensde - ambulante behandeling geïndiceerd.
De door mw. drs. [Z] van FPO Voorburg ingeslagen weg met betrekking tot behandeling vindt, zoals vermeld, vanuit onderhavig onderzoek ondersteuning.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemd rapport over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 29 januari 2015. Dit rapport houdt onder meer in - verkort en zakelijk - weergegeven:
[verdachte] is een veertienjarige first offender, die ten tijde van het delict 13 jaar oud was.
Uit het onderzoek op basis van het algemene en dynamisch risicoprofiel komen geen ernstige zorgen naar voren die de kans op recidive verhogen. In een eerdere rapportage was de Raad van mening dat begeleiding van de Jeugdbescherming geïndiceerd was. Met name omdat uit de overweging van het persoonlijkheidsonderzoek naar voren kwam dat begeleiding van de jeugdreclassering een overkoepelende rol kan vervullen in het verlenen van zorg. Inmiddels heeft [verdachte], zonder inmenging van de jeugdbescherming, een jaar lang met positief resultaat een behandeling gevolgd. Dit maakt dat het opleggen van verplichte begeleiding niet geïndiceerd is omdat ouders en [verdachte] ook in een vrijwillig kader hebben meegewerkt. Ouders zijn zelf in staat, indien nodig, om verdere hulpverlening in te schakelen. De Raad zal geen gedragsinterventie adviseren gezien het feit dat [verdachte] in behandeling is bij een psycholoog en de behandeling aandacht schenkt aan de ten laste gelegde feiten. De Raad is wel van mening dat het belangrijk voor [verdachte] is dat hij vooralsnog verder gaat met zijn behandeling bij FPO. Met name om verder te gaan met het opzetten van terugval-preventie-strategieën in de zin van het verbeteren van meer passende probleemoplossende vaardigheden. De Raad adviseert een voorwaardelijke taakstraf om als stok achter de deur te dienen.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van een brief d.d. 27 januari 2015 van mw. dr. [X], klinisch psycholoog / cognitief gedragstherapeut, werkzaam bij FPO Voorburg. Kort samengevat wordt daarin het verloop van de (inmiddels beëindigde) behandeling van de verdachte geschetst.
Alles overwegende heeft de rechtbank in de beraadslaging over een op te leggen straf in aanmerking genomen de jonge leeftijd van de verdachte op het moment van het plegen van de feiten, het tijdsverloop sinds het plegen van de feiten, het feit dat er bij de verdachte geen sprake is of lijkt te zijn van scheefgroeiende seksuele ontwikkeling en de omstandigheid dat de verdachte reeds een ambulante behandeling heeft ondergaan waardoor het recidivegevaar laag is. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een sanctie niet (langer) opportuun, ook niet als die sanctie voorwaardelijk wordt opgelegd. De rechtbank zal verdachte daarom schuldig verklaren, maar hem geen straf of maatregel opleggen.
Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank zou het onwenselijk zijn als de onderhavige schuldigverklaring tot gevolg zou hebben dat in de toekomst de afgifte van een VOG aan de verdachte wordt geweigerd. Daartoe verwijst de rechtbank onder meer naar een uitspraak van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 21 juni 201118., waarin zij paralellen ziet met de onderhavige zaak.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten dertien jaar oud. Daarnaast hebben de ouders en de verdachte vrijwillig hulp gezocht en is er – blijkens het rapport van klinisch psycholoog dr. [Y] – sprake van een laag risico op het plegen van seksuele delicten. Naar het oordeel van de rechtbank zou het weigeren van de afgifte van een VOG aan de verdachte op grond van – uitsluitend – de onderhavige strafzaak strijdig zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.135,-.
De vordering tot schadevergoeding bestaat uit immateriële schade voor een bedrag groot
€ 500-, en uit materiële schade voor een bedrag groot € 635,-, ziende op de volgende posten: een cursus slaaptechnieken ad € 225,- en oppaskosten ad € 410,-.
Nu de vordering betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van de verdachte die de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt en aan wie de gedraging als onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt deze geacht te zijn gericht tegen diens ouders.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, een bedrag van € 1.135,-.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de wet geen basis biedt om de vordering toe te kunnen wijzen, gelet op de leeftijd van verdachte, te weten dertien jaar. De vordering dient aldus te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering op het punt van de oppaskosten, te weten € 410,-, niet controleerbaar is en niet toegewezen kan worden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 51g lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het voor een benadeelde partij mogelijk is in het kader van een strafprocedure een vordering in te dienen die betrekking heeft op een strafbare gedraging van verdachten jonger dan 14 jaren oud. De vordering van de benadeelde partij wordt in zo’n geval geacht te zijn gericht tegen degene die het ouderlijk gezag uitoefent over de minderjarige. De beslissing op de vordering maakt deel uit van het strafvonnis tegen de minderjarige (art 335 Sv), maar geldt als een veroordeling van de ouders zelf.
De rechtbank acht de gehele vordering - zowel de materiële als de immateriële schade - van zo eenvoudige aard dat de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Beoordeling vordering
De rechtbank zal de vordering, voor wat betreft de cursus slaaptechnieken onverkort toewijzen, nu deze schade voldoende is onderbouwd en als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit is aan te merken. Dit betreft een bedrag van € 225,-.
De rechtbank zal de vordering, voor wat betreft de post ‘oppaskosten’ naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 100,-, nu de omvang van het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk is gemaakt voor wat betreft de hoogte van het uurtarief, alsmede de duur van de opvang. De rechtbank zal de vordering - voor zover deze hoger is dan het thans toegewezen bedrag - afwijzen.
Ten slotte zal de rechtbank de vordering, voor wat betreft de post ‘immateriële schade’, naar billijkheid tot een bedrag van € 500,- toewijzen, waarbij zij mede heeft gekeken naar vergelijkbare gevallen in de Nederlandse rechtspraak.
De rechtbank zal de vordering derhalve ten laste van de ouders van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 825,-.
Wettelijke rente
De rechtbank zal voorts de wettelijke rente toewijzen voor de immateriële schade (€ 500,-) en oppaskosten (€ 100,-) vanaf [datum] 2013, zijnde de datum strafbare feit en voor de kosten slaapcursus (€ 225,) vanaf[datum] 2014, zijnde datum voldaan factuur slaapcursus.
Het voorgaande brengt mee dat de ouders van de verdachte dienen te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft acht geslagen op de artikelen:
9a, 77a, 239 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 en 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt, ontuchtige handelingen plegen
feit 2, tweede cumulatief/alternatief
schennis van de eerbaarheid op een andere dan de in artikel 239 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte schuldig zonder oplegging van straf of maatregel.
Ten aanzien van feit 1
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de ouders van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan[slachtoffer], een bedrag van € 825,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover voor de immateriële schade (€ 500,-) en oppaskosten (€100,-) vanaf [datum] 2013, en voor de kosten slaapcursus (€ 225,) vanaf [datum] 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de ouders van de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
en mr. A.M. Boogers, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. Breda, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑02‑2015
Proces-verbaal van aangifte [A], blz. 13 tot en met 15.
Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer], blz. 19 en 20.
Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer], blz. 20 (onderaan) en 21 (bovenaan).
Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer], blz. 22.
Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 52 bovenaan.
Proces-verbaal terechtzitting d.d. 12 februari 2015, verklaring verdachte.
Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer], blz. 23 bovenaan.
Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer], blz. 23.
Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer], blz. 24 en 25
Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 53
Proces-verbaal relaas, blz. 3, bovenaan.
Proces-verbaal relaas, blz. 3, onderaan.
Proces-verbaal van aangifte [B], blz. 58.
Proces-verbaal van aangifte[C], blz. 76.
Proces-verbaal verhoor getuige[D], blz. 61.
Proces-verbaal verhoor verdachte blz. 49 en 50.
Arrest Gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 21 juni 2011: ECLI:NLGHSGR:2011:BQ8697.