Einde inhoudsopgave
Aanwijzingen voor de regelgeving
Officiële Toelichting
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
20-06-2024, Stcrt. 2024, 20921 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: 3815813)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-06-2024, Stcrt. 2024, 20921 (uitgifte: 28-06-2024, regelingnummer: 3815813)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Besluit (algemeen)
Staatsrecht / Wetgeving
Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.43, onderdeel c.
Eerste lid: handhavingsmogelijkheden. Voor het realiseren van een met een regeling beoogd doel moet indien nodig handhavend kunnen worden opgetreden. Of handhaving in voldoende mate mogelijk is, dient in dat geval te worden onderzocht voordat tot het tot stand brengen van de regeling wordt besloten. In het bijzonder geldt dit indien de regeling geboden of verboden bevat, maar ook in andere gevallen — bijvoorbeeld met betrekking tot voorschriften die aan een vergunning worden verbonden — is het handhavingsaspect van betekenis.
Uit het onderzoek moet blijken welke inspanningen nodig zullen zijn voor de preventieve en repressieve handhaving van een regeling. Bij wetsvoorstellen die uit een oogpunt van uitvoering en handhaving ingrijpende veranderingen tot gevolg hebben, worden die bevindingen neergelegd in handhaafbaarheids- en uitvoerbaarheidstoetsen. Over de handhavingsmogelijkheden moet reeds voordat tot het tot stand brengen van de regeling wordt besloten worden overlegd met de instanties die met de uitvoering en handhaving van de regeling zullen worden belast.
De volgende uitgangspunten zijn bij de beoordeling van de handhaafbaarheid in ieder geval van belang:
- —
een regel dient zo weinig mogelijk ruimte te laten voor interpretatiegeschillen;
- —
uitzonderingsbepalingen moeten tot een minimum worden beperkt;
- —
regels behoren zoveel mogelijk te zijn gericht op zichtbare dan wel objectief constateerbare feiten;
- —
regels dienen werkbaar te zijn voor degenen tot wie de regels zijn gericht en voor de personen die met handhaving zijn belast.
Zie in dit verband ook de instrumenten met betrekking tot de beoordeling van de handhaafbaarheid in onderdeel 4 (Wat zijn de gevolgen van deze opties?) van het Beleidskompas.
Bij het in deze aanwijzing bedoelde onderzoek dient niet alleen de theoretische handhaafbaarheid beoordeeld te worden, maar ook de feitelijke beschikbaarheid van de voor handhaving noodzakelijke middelen. Gelijktijdig met het besluit om tot regeling over te gaan moet besloten worden die middelen beschikbaar te stellen.
Tweede lid: handhavingsmethoden. In dit verband moeten ook de verschillende handhavingsmethoden tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke middelen. Ook kan gedacht worden aan de mogelijkheden die het tuchtrecht biedt, en aan preventieve middelen zoals voorlichting. Voor elk van de repressieve handhavingsmethoden dient verder aandacht te worden besteed aan de mogelijke sancties. Bij de afweging van de verschillende mogelijkheden dienen de lasten die die keuze ten gevolge heeft voor samenleving en overheid in de overweging betrokken te worden. In bepaalde gevallen is het aangewezen niet voor één handhavingsmethode te kiezen maar voor een combinatie van verschillende methoden. Overigens dient ervoor te worden gezorgd dat niet zonder noodzaak wordt voorzien in een cumulatie van sanctiemogelijkheden voor de handhaving van één verplichting.
Zie voor de keuze tussen strafrecht en bestuursrecht het nader rapport bestuurlijke boetestelsels van 26 april 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 775-VI, nr. 102, en Stcrt. 2018, 31269), waarin wordt gereageerd op het ongevraagd advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 13 juli 2015 over de verhouding tussen de sanctiestelsels in het bestuursrecht en het strafrecht. Het nader rapport bevat in de eerste plaats algemene criteria die steeds een rol moeten spelen bij de vraag of gekozen moet worden voor bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhaving. Het betreft de context van de normovertreding, de feitelijke pakkans, de aard en zwaarte van de voorgenomen sanctie, het beoogde generaal en speciaal preventieve effect, financiële en organisatorische aspecten van sanctieoplegging en de vraag of internationaalrechtelijke of Unierechtelijke verplichtingen dwingend zijn voor een bepaalde keuze.
Bij een voorgenomen keuze voor bestuursrechtelijke handhaving moet bijzondere aandacht uitgaan naar de toerusting en professionaliteit van het beoogde bestuursorgaan, de aard van de overtreding en de aanwezigheid van bijzondere expertise, als die voor de handhaving is vereist. Met name bij punitieve bestuursrechtelijke handhaving zijn ook artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 6 EVRM en de artikelen 14 en 15 IVBPR van belang.
Bij de keuze voor strafrechtelijke handhaving moet bijzondere aandacht uitgaan naar de ernst van de normovertreding, de vraag of vrijheidsbenemende sancties op hun plaats zijn en de eventuele wenselijkheid van bijzondere opsporingsbevoegdheden of strafvorderlijke dwangmiddelen. Bij handhaving van ordeningswetgeving door middel van het strafrecht moet worden afgewogen of toepassing van de Wet op de economische delicten moet plaatsvinden. Bij het voornemen tot strafrechtelijke sanctionering wordt ook nagegaan of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens consequenties verbindt aan de strafbaarstelling. Een veroordeling kan leiden tot de verwerking van gegevens in de justitiële documentatie. Die gegevens worden in de regel betrokken bij besluitvorming over de aanvraag van een verklaring omtrent het gedrag. Zie verder ook paragraaf 5.10. Indien wordt gekozen voor strafrechtelijk te sanctioneren bepalingen, vereist de formulering van de elementen van de delictsomschrijvingen bijzonder veel zorg (zie ook aanwijzing 5.44). Hierover moet worden overlegd met het Ministerie van Justitie en Veiligheid of rechtstreeks met het openbaar ministerie.