Zie de tussenbeslissing van het hof van [datum] waarin klaagster ten aanzien van de uitbreiding van het beklag tot beklaagde NN niet-ontvankelijk is verklaard in haar beklag.
Hof 's-Hertogenbosch, 24-12-2019, nr. K17/200264
ECLI:NL:GHSHE:2019:4710
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-12-2019
- Zaaknummer
K17/200264
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:4710, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑12‑2019; (Raadkamer, Beschikking)
- Wetingang
Uitspraak 24‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Artikel 12 Sv procedure tegen het niet vervolgen van beklaagden. Tijdens de arrestatie in het winkelcentrum is een uitgeprocedeerde asielzoeker komen te overleden. De weduwe heeft hierom een klacht ingediend. Klaagster is van mening dat de politie te kort is geschoten in de taak als hulpverlener.
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K17/200264
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij vervroeging uitgesproken op 24 december 2019 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[Naam klaagster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: klaagster,
bijgestaan door mr. H. Külcü, advocaat te Sittard,
over de beslissing van de officier van justitie van het arrondissementsparket Limburg tot het niet vervolgen van:
[Naam beklaagde 1],
wonende te [woonplaats],
alsmede
[Naam beklaagde 2],
groepschef bij de politie,
domicilie kiezende ten kantore van Politie,
in raadkamer bijgestaan door: mr. B. H.M. Nijsten, advocaat te Cadier en Keer,
en
[Naam beklaagde 3],
hoofdagent van politie,
domicilie kiezende ten kantore van Politie,
en
[Naam beklaagde 4],
werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee,
hierna te noemen: beklaagden en ieder afzonderlijk: beklaagde,
wegens (het in vereniging plegen van) doodslag c.q. zware mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft c.q. dood door schuld.
De feitelijke gang van zaken.
Voor het verloop van de feitelijke gang van zaken en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof allereerst naar hetgeen daarover is opgenomen in zijn tussenbeschikking.
Het hof heeft bij voormelde tussenbeschikking:
- het beklag voor zover gericht tegen de beslissing van de officier van justitie om beklaagden niet te vervolgen ontvankelijk verklaard;
- klaagster ten aanzien van de uitbreiding van het beklag tot beklaagde NN niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag;
- de behandeling van het klaagschrift aangehouden, teneinde beklaagde 2 op te roepen om in raadkamer door het hof te worden gehoord over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dit berust.
Het horen van beklaagde 2 was voorzien voor de raadkamer van [datum] maar is naar aanleiding van een bericht van verhindering van de advocaat van beklaagde, op [datum] per e-mail ter griffie van het hof ontvangen, aangehouden tot [datum].
Op [datum] is het klaagschrift in de raadkamer van het hof behandeld aan de zijde van beklaagde 2.
Beklaagde 2 is op die datum in raadkamer verschenen en door het hof gehoord, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft het hof bij die gelegenheid geadviseerd het beklag af te wijzen.
De voorzitter van het hof heeft het onderzoek in de zaak gesloten, onder de mededeling dat de beschikking van het gerechtshof op 24 december 2019 dan wel 28 januari 2020 zal volgen.
Gelet op onderstaand dictum doet het hof op 24 december 2019 bij vervroeging uitspraak.
De beoordeling.
I. De klacht
Het beklag is gericht tegen de beslissing van het openbaar ministerie om degenen van wie klaagster in haar aangifte stelt dat zij verantwoordelijk zijn voor de dood van haar man [naam] te [plaats] op [datum] niet te vervolgen ter zake van het in vereniging plegen van doodslag c.q. zware mishandeling terwijl het feit de dood ten gevolge heeft c.q. dood door schuld.
De klacht is, in woorden en weergave van het hof, als volgt onderbouwd.
Klaagster is de mening toegedaan dat de politie:
- ten aanzien van [naam] tekort is geschoten in haar taak als hulpverlener door [naam], terwijl hij zich in een psychose bevond, op [datum] om 14.30 uur heen te zenden;
- heeft nagelaten beklaagden 3 en 4, toen zij op [datum] naar aanleiding van een melding [naam] in het winkelcentrum in [plaats] aantroffen, te informeren omtrent de gezondheidstoestand van [naam] en de recente ervaringen van de politie met [naam];
- in de persoon van beklaagden 2, 3, en 4 onvoldoende zorg heeft betracht ten aanzien van [naam] en dat deze beklaagden onvoldoende de regie in handen hebben genomen toen beklaagde 1, nadat hij [naam] had weten te overmeesteren, liggend op [naam]'s rug, met een arm om [naam]'s nek, hem in bedwang hield, daarbij geholpen door anderen, onder wie beklaagden 2, 3 en 4.
Klaagster vindt het onbegrijpelijk dat de officier van justitie op grond van het eindrapport van de patholoog tot de conclusie is gekomen dat gelet op mogelijke multicausaliteit van de toedracht geen strafrechtelijke verwijtbaarheid kan worden vastgesteld. De vraag die volgens klaagster beantwoord dient te worden is deze: is de hartritmestoornis naar alle waarschijnlijkheid en redelijkheid ontstaan ten gevolge van de handeling van beklaagde 1 in vereniging met de handelingen van beklaagden 2, 3 en 4, althans is dat in die mate waarschijnlijk dat een causaal verband niet bij voorbaat kan worden uitgesloten. Daarbij zijn de beelden die door [getuige 1] van het incident zijn gemaakt - waaruit blijkt dat beklaagde 1 ruim twee minuten bovenop [naam] heeft gelegen - van belang, aldus klaagster.
Aan de hand van de beelden gemaakt door [getuige 1] wordt de fase waarin [naam] op de grond ligt, in het klaagschrift aangeduid als ‘het grondincident’ (bestrijkend het moment dat beklaagde 1, liggend op de rug en over het hoofd van [naam], zijn arm om de nek van [naam] houdt terwijl beklaagde 2 bij het hoofd van [naam] zit en beklaagden 3 en 4 toekijken tot aan het moment dat [naam] op zijn zij wordt gedraaid en zijn gezicht in beeld komt) in vijf fases onderscheiden
In het klaagschrift wordt gesteld dat uit de beelden en uit de verklaringen van beklaagden en [getuige 2] naar voren komt dat geen van de beklaagden de regie op zich heeft genomen en dat niemand precies wist wat de ander aan het doen was. Bovendien heeft geen van de beklaagden zich vergewist van de toestand van [naam]. De beelden logenstraffen in dit opzicht hetgeen beklaagde 2 heeft verklaard, aldus het klaagschrift.
In het klaagschrift wordt voorts gesteld dat beklaagden 2, 3 en 4 onvoldoende zorg hebben betracht en dat zij tekort zijn geschoten voor wat betreft de regie in de zaak.
Ten aanzien van beklaagde 1 wordt gesteld dat hij met zijn borstkas op de rug en/of schouders van [naam] heeft geleund, terwijl hij een nekklem toepaste; hij heeft de ademhaling van [naam] niet gecontroleerd; het strottenhoofd van [naam] bleek gebroken te zijn.
Volgens het klaagschrift hebben alle beklaagden in vereniging geweld jegens [naam] gepleegd en waren alle beklaagden gehouden zich te vergewissen van de gezondheidstoestand van [naam]. Daarnaast hebben beklaagden zorgvuldigheids- en verantwoordelijkheidsnormen overtreden en is sprake van een collectief falen, van strafrechtelijk laakbaar handelen waarover de rechter dient te oordelen.
Voorts wordt gesteld dat er met onvoldoende zorg onderzoek is gedaan, waardoor bij klaagster argwaan is ontstaan. Zo is de identiteit van de man met een donkerblauwe jas en bruin haar, die samen met beklaagde 1 bij het grondincident betrokken was, niet vastgesteld. Ook is van de beelden die door [getuige 3] van het grondincident zijn gemaakt en aan de politie zijn overhandigd niets terug te vinden in het dossier. Daarnaast blijkt uit getuigenverklaringen dat behalve [getuige 1] nog twee of drie andere mensen het grondincident hebben gefilmd; uit het dossier blijkt niet dat de politie over deze beelden beschikt.
Met betrekking tot het rapport en de conclusie van de patholoog wordt in het klaagschrift gesteld dat de gevolgtrekking die de officier van justitie verbindt aan de conclusie van de patholoog omtrent de doodsoorzaak van [naam] - namelijk dat de doodsoorzaak niet is vast te stellen, althans dat de dood niet met voldoende zekerheid is veroorzaakt door de nekklem toegepast door beklaagde 1 en het optreden van beklaagden 2, 3 en 4 daarbij - niet overeenkomt met de bevindingen en de conclusie van de patholoog.
Volgens het klaagschrift komt de patholoog in essentie tot de conclusie dat er drie factoren een rol hebben gespeeld bij het overlijden van [naam], namelijk:
- de hoge stresshormoonspiegels;
- de verzuring van het bloed door de leveraandoening
- de belemmering van de ademhaling door samendrukkend geweld op de romp en door samendrukkend geweld op de hals.
De patholoog eindigt met de conclusie dat gelet op het geheel van de verkregen informatie “het zeer aannemelijk is dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van verstoring van vitale functies … veroorzaakt door meerdere factoren.”
Daarmee heeft de patholoog de causaliteit van alle drie de oorzaken vastgesteld; dat betekent dat er niet slechts één oorzaak is aan te wijzen maar dat er diverse oorzaken tegelijk een rol bij het overlijden van [naam] hebben gespeeld.
Tegelijkertijd biedt het rapport van de patholoog steun aan de stelling dat - gelet op de pathologische aanwijzingen, het feit dat op de beelden te zien is dat er een nekklem is gebruikt, uit de getuigenverklaringen blijkt dat [naam] rochelde en beklaagde 1 met kracht gedurende meer dan twee minuten de nekklem uitoefende - de nekklem met zeer grote waarschijnlijkheid een daadwerkelijk oorzaak zal zijn geweest van het overlijden van [naam], aldus het klaagschrift.
In het klaagschrift wordt voorts gesteld dat volgens de leer van de redelijke toerekening moet worden aangenomen dat de gedraging van beklaagde 1, gepleegd in vereniging met beklaagden 2, 3 en 4, naar haar aard geschikt is om een verstikking te veroorzaken en volgens de algemene ervaringsregels de kans hiertoe dusdanig vergroot dat redelijkerwijs aangenomen moet worden dat dit een daadwerkelijke oorzaak is geweest.
Gelet op de aanwijzingen voor dit standpunt ligt het in de rede dat het aan de rechtbank wordt overgelaten om te oordelen over de causaliteit en de schuldvraag in deze zaak. Het leed dat beklaagden bij klaagster hebben veroorzaakt, de ernst van het feit, de voorbeeldfunctie van beklaagden 2, 3 en 4 als opsporingsambtenaren en het feit dat het gaat om een dodelijk ongeval waar opsporingsambtenaren bij betrokken zijn maken dat vervolging ook opportuun is.
II. De stukken in het dossier voor zover deze feiten en omstandigheden bevatten die van belang zijn voor de beoordeling van de klacht
A Het procesdossier inzake het gezamenlijk strafrechtelijk onderzoek door de
districtsreche, doorgenummerde dossierpagina's 1 tot en met 731, waarvan onder meer deel uitmaken:
i Het proces-verbaal van aangifte van klaag.
ii Het proces-verbaal verhoor van verdachte c.q. beklaagde 1.
iii Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4].
iv Het proces-verbaal van verhoor [getuige 5].
v Het proces-verbaal van verhoor [getuige 6].
vi Het proces-verbaal van verhoor [getuige 7].
vii Het proces-verbaal van verhoor [getuige 8].
viii Het proces-verbaal van verhoor [getuige 9].
ix Het proces-verbaal van verhoor [getuige 10].
x Het proces-verbaal van verhoor [getuige 11] .
208).
xi Het proces-verbaal van verhoor [getuige 12].
xii De processen-verbaal van verhoor [getuige 2] en de schriftelijke aanvullende verklaring van deze getuige.
xiii Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1].
xiv Het proces-verbaal van verhoor [getuige 13].
xv Het proces-verbaal van verhoor [getuige 14].
xvi Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3].
xvii Het proces-verbaal van verhoor [getuige 15].
xviii Het proces-verbaal bevindingen uitlezen diverse camerabeelden.
xix Tijdslijn incident [naam winkelcentrum], zie ook Toelichting.
xx Het proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1].
xxi Het proces-verbaal verhoor van getuige van beklaagde 4
Uitgewerkte eigen verklaring van beklaagde 4.
xxii Het proces-verbaal verhoor van getuige van beklaagde 3.
xxiii Het proces-verbaal verhoor van getuige van beklaagde 2..
xxiv Het proces-verbaal verhoor [getuige 16].
B Inleiding
Uit de stukken in het dossier komt het volgende naar voren:
Naar aanleiding van een melding op [datum] omstreeks 12.10 uur dat een man met Pakistaans uiterlijk, zwarte haren en baard, gekleed in een blauw jack met capuchon, zich verdacht ophield in het winkelcentrum [naam winkelcentrum] te [plats], zijn beklaagden 3 (hoofdagent van politie) en 4 (Marechaussee, stagiair bij de politie) ter plaatse gegaan. Omstreeks 12.45 uur troffen zij aldaar een grote forse man aan die aan het signalement voldeed. Het bleek te gaan om [naam], geboren op [datum] te [plaats]. Bij controle van zijn paspoort bleek [naam] als ongewenst vreemdeling binnen het Schengengebied te boek te staan. Het verifiëren van deze melding door beklaagde 3 duurde enige tijd (10 tot 15 minuten). Op een gegeven moment raakte [naam] geïrriteerd; hij wilde weg en hij probeerde zijn paspoort uit handen van beklaagde 4 te pakken. Toen dat niet lukte, haalde [naam] uit en sloeg hij met zijn vuist tegen het hoofd van beklaagde 4. Daarop hebben beklaagden 3 en 4, terwijl zij diverse malen riepen dat [naam] zich moest overgeven en op de grond moest gaan liggen, getracht om [naam] ter aanhouding onder controle te krijgen. Daarbij is gebruik gemaakt van de wapenstok en pepperspray. [naam] werkte niet mee en bleef op agressieve wijze de confrontatie met beklaagden 3 en 4 opzoeken. Daarbij heeft hij beklaagde 3 tegen de grond geslagen. Beklaagde 4 is bij het achteruitlopen ten val gekomen. Toen [naam] dreigend op beklaagde 4 toeliep, heeft beklaagde 3 weer de wapenstok gebruikt. Toen [naam] zijn aandacht vervolgens weer op beklaagde 3 richtte, hebben beklaagde 1 en een of meer andere perso(o)n(en) uit het publiek zich op [naam] gestort en hem naar de grond gewerkt, waar [naam], met zijn buik op de grond, door beklaagde 1 en andere mensen uit het publiek in bedwang werd gehouden. Een politieman in burger, beklaagde 2, heeft ook geassisteerd; hij is bij het hoofd van [naam] gaan zitten. Beklaagde 3 had moeite om de boeien bij [naam] om te doen. Verbalisant 1 was, naar aanleiding van de oproep om assistentie, als eerste ter plaatse en hielp beklaagde 3 met het boeien van [naam]. [naam] heeft gedurende circa twee minuten op zijn buik gelegen. Nadat de boeien waren aangelegd, bleek dat het niet goed ging met [naam]; zijn gezicht was blauw/paars aangelopen. Door andere ter plaatste gekomen politiemensen is eerste hulp verleend, waarna [naam] met de ambulance naar het ziekenhuis in [plaats] is gebracht. Aldaar bleek dat [naam] overleden was. Beklaagden 4 en 3 hebben bij dit incident diverse letsels opgelopen (beklaagde 4 had een gebroken neus).
Door de Rijksrecherche, daarbij ondersteund door de Politie, is een onderzoek naar dit incident ingesteld. In de loop van dit onderzoek is beklaagde 1 als verdachte aangemerkt ter zake van dood door schuld (artikel 307, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht). Beklaagde 1 heeft zichzelf bij de politie gemeld en is als verdachte gehoord. Door de Rijksrecherche c.q. politie zijn behalve beklaagden 2, 3 en 4, ook diverse andere personen als getuige gehoord. Tevens zijn er telefonische contacten geweest met verschillende andere getuigen. Ook diverse ter assistentie ter plaatse aanwezige verbalisanten hebben verslag gedaan van hun bevindingen.
C Verklaringen van beklaagden
Beklaagde 1 heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard (zie A sub ii).
Hij was op [datum] samen met een vriend in het winkelcentrum [naam winkelcentrum] te [plaats] aanwezig. Hij droeg die dag een grijze jas, een zwart mutsje en zwarte Adidas sportschoenen en had een buiktasje om. Beklaagde zag dat een forse man (hierna: [naam]) een Marechaussee (hierna: beklaagde 4) twee maal heeft geslagen. Hij zag dat beklaagde 4 door [naam] met een harde knal door middel van een gebalde vuist in het gezicht geslagen werd en dat beklaagde 4 vervolgens nog een knal kreeg. Beklaagde 4 liep vervolgens achterwaarts, achterna gelopen door [naam]. Ondanks het spuiten met traangas door beklaagde 4 ging [naam] door. Toen beklaagde 4 nabij de kassa’s van de Jumbo stond, werd hij aangevallen door [naam], waardoor beklaagde 4 ten val kwam. Beklaagde 1 zag dat [naam] met gebalde vuisten enkele malen insloeg op beklaagde 4. [naam] was continu de aanval aan het zoeken. Beklaagde 4 verloor daarbij een paspoort dat hij in zijn handen had.
Vervolgens kwam een politieman (hierna: beklaagde 3) aanlopen, die [naam] diverse keren met zijn wapenstok op zijn rug sloeg. Hierdoor verlegde [naam] zijn aandacht naar beklaagde 3. Beklaagde 1 zag dat de stokslagen en de pepperspray [naam] niets deden. [naam] had inmiddels het paspoort gepakt. In plaats van weg te lopen zocht [naam] opnieuw de aanval met beklaagden 4 en 3 en liep hij in de richting van beklaagde 3. Beklaagde 3 zette een stap naar achteren. Beklaagde 1 zag vervolgens dat ‘ze’ in zijn richting liepen. Hij zag dat [naam] hem recht in zijn gezicht keek, zijn blik afwendde en weer in de richting van beklaagde 3 keek. [naam] liep in een vechthouding op beklaagde 3 af. Hij had zijn rechtervuist continu gebald. [naam] haalde uit naar beklaagde 3 en raakte hem; beklaagde 1 heeft niet gezien waar. Beklaagde 1 had op dat moment het gevoel dat [naam] beklaagde 3 zou overmeesteren zoals hij daarvoor beklaagde 4 had overmeesterd en dat beklaagde 3 het onderspit zou delven, mede gezien het postuur van [naam] in verhouding tot het postuur van beklaagden 4 en 3. [naam] leek volgens beklaagde 1 wel een bulldozer. Beklaagde 3 ging naar achteren; het leek erop alsof hij zou gaan vallen. [naam] dreigde daarbij op beklaagde 3 te duiken. Beklaagde 1 had de indruk alsof [naam] de wapenstok van beklaagde 3 wilde afpakken. Om dat te voorkomen besloot beklaagde 1 op dat moment om beklaagden 3 en 4 te helpen. [naam] stond toen met zijn linker schouder in zijn richting. Beklaagde 1 is toen op [naam] gedoken, waarbij hij zijn linkerarm gebruikte om [naam] naar de grond te werken. Beklaagde 1 duwde [naam] hierbij met zijn lijf en gewicht naar de grond, waarbij hij half op [naam] viel. Beklaagde 1 lag met zijn bovenlichaam op [naam] en voelde vervolgens meteen dat er veel gewicht op hem kwam. Beklaagde 1 had het gevoel alsof iedereen erop sprong; zijn linker arm bevond zich op dat moment onder het hoofd van [naam]. Beklaagde 1 voelde dat [naam] stevig tegenstribbelde; het leek of [naam] op dat moment weer omhoog kwam. Beklaagde 1 voelde links en rechts mensen naast zich en voelde dat er nog iemand bovenop hem lag. Beklaagde 1 zag aan zijn rechterzijde beklaagde 3 en aan zijn linkerkant zag hij dat beklaagde 4 bezig was met het aanleggen van de handboeien bij [naam], hetgeen niet lukte. [naam] stribbelde op dat moment nog steeds hevig tegen en maakte het geluid van een woesteling. [naam] was aan het grommen en schudde daarbij zijn hoofd van links naar rechts. Beklaagde 1 hoorde beklaagde 4 zeggen: “Stop met verzetten, stop met verzetten”. Hij zag dat beklaagde 4 [naam] met zijn wapenstok een paar keer in zijn gezicht porde en daarbij riep: “Werk mee, werk mee”, waarbij [naam] zijn gezicht van rechts naar links had gedraaid (opmerking van het hof: gelet op de eigen verklaring van beklaagde 3 moet hier sprake zijn van een kennelijke vergissing van beklaagde 1 in die zin dat hij enkele handelingen van de beklaagde 3 abusievelijk aan beklaagde 4 toeschrijft). Op dat moment keek beklaagde 1 beklaagde 4 in zijn gezicht. Hij zag dat beklaagde 4 een blauw oog had. Beklaagde 1 hoorde vervolgens ongeveer 3 stokslagen. Hij zag dat beklaagde 4 bezig was om [naam] te boeien. Dit lukte niet. Op dat moment lag de linkerarm van beklaagde 1 nog steeds onder het hoofd van [naam] ter hoogte van zijn kin/hals. Beklaagde 1 riep vervolgens: “Is het gelukt? Is het gelukt” of “Kan ik eraf?”. Hij hoorde dat iemand zei: “Houd hem nog even vast” of “Blijf erop” of iets wat daarop lijkt. Beklaage 1 hoorde dat er versterking aankwam en dat er geroepen werd: “Aan de kant! Aan de kant!”. Op dat moment liet beklaagde1 [naam] los, is naar achteren gegleden en heeft zijn arm onder de kin/ hals van[naam] vandaan gehaald. Hij is vervolgens samen met een vriend vertrokken.
Voorts heeft beklaagde 1 verklaard dat [naam] bij zijn weten nog ademhaalde toen hij bovenop hem lag. Beklaagde 1 maakte dat op uit de grommende geluiden van [naam] en de reactie van[naam] op het moment dat beklaagde4 [naam] met zijn wapenstok in zijn gezicht porde. Beklaagde1 heeft niets vreemds gemerkt. Hij dacht dat het verder in orde was met[naam] op het moment dat hij van hem afging.
Volgens beklaagde 1 heeft hij voor zijn gevoel niet langer dan ongeveer 30 seconden op [naam] gelegen. Hij lag met zijn linkerarm onder de kin/hals van [naam] en zijn rechterhand lag in de buurt van zijn linkerarm. Hij lag met de zijkant van zijn lichaam schuin over [naam] heen. Beklaagde 1 had [naam] onder controle met zijn gewicht en niet met zijn linkerarm. Beklaagde 1 weet wat een nekklem is, maar die heeft hij niet gebruikt. Hij heeft niets vreemds gemerkt aan [naam]’s ademhaling of gelaatskleur. Hij heeft niet gezien dat [naam] blauw was aangelopen. Beklaagde 1 was geschokt en aangeslagen toen hij hoorde dat [naam] was overleden. Hij heeft tenslotte verklaard dat hij beklaagden 3 en 4 heeft geholpen omdat het op het moment kort voordat hij hielp helemaal fout dreigde te gaan: [naam] stond op het punt om beklaagde 3, die zich in een benarde situatie bevond, aan te vallen. [naam] wekte de indruk niet te willen stoppen; [naam]’s blik gaf de indruk dat hij beklaagden 3 en 4 wilde uitschakelen. Pepperspray en de wapenstok hielpen niet en op dat moment besloot beklaagde 1 om te helpen. Er waren mensen in gevaar en dan moet je als goed burger helpen, aldus beklaagde 1.
Beklaagde 4 heeft, zakelijk weergegeven, verklaard (zie A sub xxi) dat hij op [datum] samen met beklaagde 3 naar aanleiding van de melding rond het middaguur over een verdacht persoon met een Pakistaans uiterlijk, met zwarte haren en een blauwe jas, bij de Albert Heijn in het winkelcentrum [naam winkelcentrum] ter plaatse is gegaan. Hij was gekleed in het uniform van de Marechaussee. Er was geen rolverdeling afgesproken. Ter plaatse aangekomen was het druk met winkelend publiek. Zij zijn door een beveiliger gewezen op de desbetreffende persoon, een grote, forse man (hierna: [naam]). Zij hebben [naam] bij de uitgang van het winkelcentrum aangesproken. [naam] kwam op dat moment rustig over en overhandigde zijn paspoort. Bij controle bleek dat [naam] een niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling was. Beklaagde 4 heeft beklaagde 3 medegedeeld dat het een zaak van de vreemdelingenpolitie was. Op het moment dat beklaagde 3 de meldkamer vroeg of de vreemdelingendienst telefonisch contact met hem wilde opnemen, probeerde [naam] het paspoort op een agressieve manier uit de handen van beklaagde 4 te trekken terwijl hij zei: “Ik wil niet met jullie gezien worden en het duurt me te lang; ik wil weg.” Beklaagde 4 heeft [naam] tot rust gemaand en beklaagde 3 heeft nogmaals contact gehad met de meldkamer.
[naam] gaf beklaagde 4 vervolgens uit het niets een vuistslag in het gezicht en raakte hem daarbij op zijn linker oog. Nadien is gebleken dat zijn neus was gebroken. Beklaagde 4 deinsde achteruit, nam een verdedigende houding aan en pakte zijn wapenstok. [naam] kwam op hen aflopen en beklaagde 3 riep dat hij pepperspray zou gaan gebruiken. Beklaagde 3 heeft pepperspray in het gezicht van [naam] gespoten waarna [naam] met ferme passen op beklaagde 3 afliep. Beklaagde 4 heeft een paar forse tikken met de wapenstok op de bovenarm van [naam] gegeven. [naam] kwam daarna op beklaagde 4 af en maakte slagbewegingen naar deze beklaagde. Beklaagde 4 liep vervolgens achteruit en kon de slagbewegingen afweren met zijn armen. Hij probeerde om [naam] van zich af te houden door te slaan met zijn wapenstok. Beklaagde 3 stapte naar [naam] toe en sloeg ook met zijn wapenstok. [naam] liep daarna op beklaagde 3 af en gaf hem een aantal kroeghoeken waardoor beklaagde 3 op de grond viel. Beklaagde 4 heeft [naam] diverse klappen met de wapenstok gegeven, waarna [naam] zich op hem richtte. Beklaagde 4 heeft [naam] tijdens het achteruitlopen diverse malen gesommeerd zijn verzet te staken. Tijdens het achteruitlopen is beklaagde 4 ten val gekomen, waarbij hij zijn wapenstok verloor. [naam] kwam op hem af maar beklaagde 4 kon hem op afstand houden met trapbewegingen. Beklaagde 3 liep met zijn wapenstok in de richting van [naam], waardoor [naam] zich weer op beklaagde 3 richtte. Beklaagde 4 is toen opgestaan en heeft zijn wapenstok gepakt. Hij heeft [naam] vol in zijn gezicht gepepperd; het leek alsof [naam] dit keer wel iets van de pepperspray merkte; hij schudde zijn hoofd en bleef staan. Beklaagde 4 zag bij [naam] uitpuilende ogen en een boze angstaanjagende blik. Vervolgens zag beklaagde 4 dat [naam] gestrekt op zijn buik op de grond lag. Beklaagde 4 heeft niet gezien hoe [naam] op de grond terecht is gekomen. Hij zag dat omstanders [naam] in bedwang hielden. Een jonge dame (het hof begrijpt: [getuige 15]) lag dwars op de benen van [naam] en hield de benen in een houdgreep. Zij omklemde zijn benen volledig met haar armen. Twee onbekende mannen lagen boven op [naam]. Beklaagde 4 is naar [naam] toegegaan en kon met enige moeite aan de linkerhand de handboei aanleggen. Beklaagde 4 zag dat [naam] met zijn benen op en neer bewoog. Beklaagde 3 heeft van beklaagde 4 het boeien van [naam] overgenomen en beklaagde 4 is [getuige 15] gaan helpen. Beklaagde 4 is vervolgens met zijn knie op het rechter dijbeen van [naam] gaan zitten en heeft met zijn rug naar [naam] toe een enkelklem aangelegd. Tijdens het aanleggen van de enkelklem zat beklaagde 4 met zijn rug naar [naam] toe: beklaagde 4 keek van hem af in de richting van de omstanders. Beklaagde 4 bemerkte geen enkel verzet meer bij [naam] toen hij de enkelklem voor de eerste keer aanzette. Bij zijn weten heeft [naam] zich ook daarna niet meer verzet. Beklaagde 4 hoorde dat beklaagde 3 moeite had met het boeien van [naam] doordat de boei ‘locked’ was. Hij bood beklaagde 3 zijn sleutelboeitje aan en draaide zijn gezicht in diens richting. Op dat moment zag beklaagde 4 dat er een man op de rug van [naam] zat en een man aan de rechterzijde van [naam] zat. Beklaagde 3 zat aan de linkerkant van [naam]. Beklaagde 4 heeft daarna een pijnprikkel gegeven met de punt van de wapenstok in de hamstring van [naam]. Beklaagde 4 hoorde vrijwel direct daarna iemand roepen: “controle”. Hij stopte met de pijnprikkel, ging van [naam] af en stond op. Ook [getuige 15] ging van [naam] af en stond op. Beklaagde zag dat er niemand meer op [naam] lag en dat [naam] van zijn buik werd omgedraaid op zijn rug. Hij zag dat het gelaat van [naam] blauw van kleur was en dat hij geürineerd had. Een collega vervolgens zei: “start de reanimatie” en “haal de AED”.
Beklaagde 3 heeft, zakelijk weergegeven, verklaard (zie A sub xxii) dat hij op [datum] samen met beklaagde 4 naar aanleiding van een melding omstreeks 12.30 uur over een vreemde meneer met vreemd gedrag met een Pakistaans uiterlijk bij de Albert Heijn in winkelcentrum de [naam winkelcentrum] in [plaats] ter plaatse is gegaan. Hij was gekleed in standaard politie-uniform. Er was veel winkelend publiek aanwezig. Een beveiligingsbeambte (het hof begrijpt: [getuige 16]) heeft hen gewezen op de desbetreffende man (hierna: [naam]). [naam] had een fors postuur. Zij hebben hem aangesproken en aan hem gevraagd om zich te identificeren. [naam] praatte terug in goed verstaanbaar en begrijpelijk Nederlands. [naam] gaf zijn paspoort dat door beklaagde 4 werd bestudeerd. [naam] zei vervolgens dat hij wilde gaan; dit kwam op beklaagde 3 over als geïrriteerd en geagiteerd. Na controle bleek dat [naam] gesignaleerd stond als ongewenst vreemdeling binnen het Schengengebied. Beklaagde 3 heeft met beklaagde 4 overlegd over de aanhouding van [naam] en over het inzetten van de vreemdelingendienst. [naam] heeft op enig moment geprobeerd om het paspoort uit de hand van beklaagde 4 te trekken maar dit niet lukte niet. Beklaagde 3 heeft de meldkamer gevraagd om contact te leggen met de vreemdelingendienst maar daarvan is het niet gekomen. [naam] was geïrriteerd maar leek verder niet onder de invloed van drank of iets dergelijks. Beklaagde 3 wilde [naam] niet triggeren en heeft daarom op dat moment niet gevraagd om een tweede patrouille. Op een gegeven moment zag beklaagde 3 dat [naam] uit het niets met zijn gebalde vuist tegen het hoofd van beklaagde 4 aan sloeg. Beide beklaagden stapten achteruit. [naam] kwam op hen af en bleef op hen afkomen ondanks waarschuwingen van beklaagde 3 dat hij pepperspray zou gebruiken.
Beklaagde 3 gebruikte vervolgens pepperspray en trof [naam] in zijn ogen. [naam] knipperde met zijn ogen, wreef even over zijn gezicht, keek daarna weer gewoon naar beklaagden en liep onderwijl rustig op beklaagde 3 af. Beklaagde 4 sloeg [naam] met de korte wapenstok op zijn bovenlichaam. Hierna richtte [naam] zich weer op beklaagde 4 waarop beklaagde 3 voor de tweede keer pepperspray sprayde in het gezicht van [naam], hetgeen weer niet het gewenste resultaat gaf.
Beklaagde 3 had het gevoel dat wanneer hij niets zou doen, [naam], die groot en krachtig was, hem zou kunnen neerslaan. Op het moment dat [naam] sloeg draaide beklaagde 3 zich van hem weg, zodat [naam] hem op zijn veiligheidsvest zou raken. [naam] sloeg beheerst, stond in gevechtshouding en keek berekenend naar een moment om beklaagden te kunnen raken. Terwijl zij zich langzaam verplaatsten in de richting van de hoofdingang, sloeg [naam] doorlopend op beklaagden in. Op enig moment heeft beklaagde 3 de meldkamer om assistentie gevraagd. Hij zag dat beklaagde 4 achterwaarts op de grond viel en dat [naam] in diens richting liep. Beklaagde 3 heeft [naam] een paar keer met de wapenstok op de rug geslagen waarop [naam] zich omdraaide en zijn aandacht op beklaagde 3 richtte. Beklaagde 4 stond op en liet daarbij zijn wapenstok vallen. Beklaagde 3 leidde uit de houding van [naam] af dat hij de wapenstok van beklaagde 3 wilde pakken. Hij zag echter dat iemand anders de wapenstok van de grond pakte. Beklaagde 3 zag dat [naam] zijn aandacht weer op hem richtte en op hem af kwam lopen. Beklaagde 3 dacht toen dat het een ernstige situatie werd en dat zij [naam] kennelijk niet konden stoppen; het gebruik van een vuurwapen was om diverse redenen geen optie. Plotseling zag beklaagde dat minimaal twee personen zich met een soort van tijgersprong op [naam] stortten. Er werd een arm om de nek van [naam] geslagen. Men hing met vol gewicht op[naam] waardoor[naam] op zijn buik op de grond viel. Een van de personen die[naam] had laten vallen droeg grijze kleding (het hof begrijpt: beklaagde1). Beklaagde3 dacht dat ze de situatie toch nog onder controle konden krijgen.
Hij knielde aan de linkerzijde van [naam] met beide knieën op de grond. Beklaagde 1 lag half over [naam], met zijn borst over het hoofd van [naam]. [naam] lag met zijn rechterwang op de grond, met open ogen en een normale gelaatskleur. [naam] ademde zwaar. Beklaagde 3 pakte de linkerarm van [naam] en tot zijn verbazing zag hij dat er al handboeien om heen zaten. Hij voelde dat dat [naam] zijn linkerarm met duidelijke kracht probeerde terug te trekken. Beklaagde 3 prikte [naam] vervolgens met de wapenstok in zijn wang en zei dat hij moest meewerken. Hij hoorde [naam] ademen. [naam] werkte niet mee. Beklaagde 3 gaf [naam] een aantal porren tussen zijn schouderbladen met de achterzijde van de wapenstok. Beklaagde 3 voelde dat er beweging in de arm kwam. Beklaagde 1 lag nog steeds in dezelfde houding over het hoofd van [naam]. Beklaagde 3 slaagde erin om de linkerarm van [naam] op diens rug te krijgen, waarna hij diens rechterarm van iemand kreeg aangeboden. Hij weet niet precies hoe [naam] onder controle werd gehouden. Beklaagde 3 heeft geen arm rond de nek van [naam] gezien op het moment dat [naam] op de grond lag. Nadat hij de boei had ontsloten, heeft beklaagde 3 [naam] met beide armen horizontaal geboeid. Beklaagde 3 hoorde het woord ‘controle’ en zag dat iedereen die [naam] in bedwang hield opstond en afstand nam. Hij heeft toen samen met andere collega’s [naam] op zijn rug gedraaid. Tijdens het omdraaien zag hij dat het gezicht van [naam] rood/paars was aangelopen en dat er urine op de grond lag. Hij vermoedde dat de bloedsomloop van [naam] niet meer op gang was en dat hij zuurstoftekort had. Hij voelde en zag geen ademhaling bij [naam] en riep toen: ‘reanimatie’.
Beklaagde 2 heeft, zakelijk weergegeven, verklaard (zie A sub xxiii) dat hij werkzaam was als Groepschef A Bijzondere Taken bij Arrestantentaken van de politie. Hij was op [datum] vrij en omstreeks 12.50 uur arriveerde hij bij het winkelcentrum [naam winkelcentrum] te [plaats]. Hij droeg die dag een lichtblauwe spijkerbroek, een donkerblauwe trui en een donkerblauwe parka jas met ¾ lengte met capuchon met bontkraag. Tevens droeg hij een bril. Hij was alleen. Beklaagde 2 zag in het winkelcentrum de hem bekende beklaagde 3 en een collega van de Kmar (het hof begrijpt: beklaagde 4) in gesprek met een man met een fors postuur en donker haar (het hof begrijpt: [naam]). Beklaagde 2 heeft hen begroet en is doorgelopen naar de winkel ‘Primera’. Na een paar minuten hoorde hij een hoop rumoer en geschreeuw. Beklaagde 2 zag dat beklaagden 3 en 4 in de richting liepen van de uitgang bij de kassa van de Jumbo, met de korte wapenstok in handen, terwijl [naam] voor hen uitliep. Beklaagde 2 zag dat beide genoemde beklaagden met hun wapenstok slaande bewegingen naar [naam] maakten. Beklaagde 2 stond toen ongeveer 3 tot 5 meter van hen af. Terwijl hij in de richting van beklaagden 3 en 4 liep, hoorde beklaagde 2 dat beklaagde 3 door de portofoon riep: “assistentie collega [naam winkelcentrum]” of woorden van gelijke strekking. Daaruit maakte beklaagde 2 op dat zij in de problemen zaten en dat er dringend politieassistentie nodig was. Beklaagde 2 zag dat beklaagde 3 zijn pepperspray pakte, [naam] waarschuwde voor het gebruik ervan en toen in diens gezicht sprayde. Beklaagde 2 zag dat [naam] met de wapenstok op zijn borst werd geraakt door beklaagden 3 en 4. Beklaagde 2 had de indruk dat het slaan met de wapenstok en het toedienen van pepperspray geen indruk maakten op [naam]. Hij hoorde dat omstanders naar [naam] riepen: “ Ga liggen, werk mee, maak een einde aan het verzet”, of woorden van gelijke strekking, maar daar reageerde [naam] niet op. Op enig moment sloeg [naam] de bril van het hoofd van beklaagde 3 af. Beklaagde 2 weet niet waar beklaagde 4 zich toen bevond. Beklaagde 2 zag dat enkele mensen in de richting van [naam] kwamen lopen en hem van achteren naar de grond werkten - beklaagde 2 weet niet meer precies hoe dat ging - waarna [naam] op zijn buik op de grond kwam te liggen. Beklaagde 2 is direct nadat [naam] op de grond terecht was gekomen op zijn knieën ter hoogte van het hoofd van [naam] gaan zitten. Hij heeft direct het hoofd van [naam], die met zijn hoofd in de richting van de Jumbo lag, beetgepakt om ervoor te zorgen dat hij voldoende lucht zou krijgen. Tijdens de laatste IBT-les (het hof begrijpt: Integrale Beroepsvaardigheidstraining) werd gezegd dat het heel belangrijk is dat iemand de regie houdt over het slachtoffer. Beklaagde 2 zag dat beklaagde 1 op de rug van het slachtoffer ging liggen, met zijn gezicht naar beneden gericht. De andere man met leren jas die op de rug van [naam] was gesprongen (het hof begrijpt: beklaagde NN) zat aan de linkerzijde naast [naam] en had zijn linkerarm vast. Bij het boeien van [naam] zat diens horloge in de weg. Beklaagde 2 zag dat [naam] zich met kracht bleef verzetten; hij voelde aan het lichaam van [naam] dat hij veel power had. Beklaagde 2 hield het hoofd van [naam] naar de zijkant gericht, in de richting van de Jumbo. Hij deed dat om zodoende regie te houden over de gezondheidstoestand van [naam] en om hem de gelegenheid te geven om voldoende lucht te halen. Beklaagde 2 zag dat beklaagde 3 erbij kwam die probeerde [naam] te boeien. Beklaagde 2 zag dat [naam] zich hevig verzette tegen het omdoen van de handboeien. Hij zag ook dat beklaagde 3 met de achterkant van zijn wapenstok een tik gaf tegen de zij van [naam], die bleef tegenwerken bij het boeien. Beklaagde 3 slaagde er uiteindelijk in om beide handen te boeien. Beklaagde 2 weet niet zeker of beklaagde 3 daarbij hulp heeft gehad want hij, 2, was gefocust op het hoofd van [naam]. Beklaagde 2 hoorde roepen: “opzij, politie” of woorden van gelijke strekking.
Terwijl hij het hoofd van [naam] vasthield, heeft beklaagde 2 voortdurend gevoeld dat [naam] bewoog. [naam] verzette zich met kracht toen beklaagde 3 probeerde om de handboeien om te doen. Door deze kracht heeft beklaagde 2 er niet aan getwijfeld of [naam] wel kon ademhalen. Beklaagde 2 heeft niet gehoord dat [naam] iets heeft gezegd terwijl hij op de grond lag. Beklaagde 2 heeft ook niet gezien dat iemand de nek of hals van [naam] heeft vastgehad. Beklaagde 2 heeft alleen gezien dat beklaagde 1 met zijn hoofd op de rug van [naam] lag. Het hoofd van beklaagde 1 lag in ieder geval lager gepositioneerd dan het hoofd van het slachtoffer. Beklaagde 1 lag op [naam], beklaagde NN hield zijn arm vast en beklaagde 3 kwam erbij om [naam] te boeien. Beklaagde 1 heeft op [naam] gelegen vanaf het moment dat [naam] op de grond werd gewerkt tot aan het moment dat er andere politiemensen bijkwamen. Beklaagde 2 heeft geen kleurverandering aan het gelaat van [naam] waargenomen. Als hij dat had gedaan, dan zou hij daarnaar hebben gehandeld. Beklaagde 2 zag dat er ongeveer 10 of 15 politiemensen bij kwamen. Iemand zei tegen hem: “wij nemen het over” of woorden van gelijke strekking. Beklaagde 2 voelde dat hij iets naar achteren werd getrokken. Beklaagde 2 liet het hoofd van [naam] los, stond op en is naar achteren gestapt. Hij zag dat [naam] door politiemensen heel even in zittende houding werd gezet. Iemand riep: “hij is blauw, we moeten reanimeren ”of woorden van gelijke strekking. [naam] werd weer op de vloer gelegd. [naam] kreeg borstcompressie en werd beademd door politiemedewerkers. Beklaagde 2 heeft gezien dat er diverse defibrillators werden gehaald. Beklaagde 2 vindt het verschrikkelijk dat [naam] is overleden. Het incident heeft hem zeer aangegrepen.
D Verklaringen van overige getuigen die bij de aanhouding van[naam] zijn betrokken
Verbalisant 1, brigadier van politie, heeft blijkens een door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verklaard, zakelijk weergegeven, dat een collega assistentie vroeg in winkelcentrum [naam winkelcentrum]. Ter plaatse zag hij een manspersoon (het hof begrijpt: [naam]) op de grond liggen. Beklaagde 3 was bezig met het aanleggen van de handboeien. Verbalisant 1 heeft hem hierbij geholpen. Hij zag ook dat er 4 tot 5 omstanders bij [naam] waren. Hij zag dat rechts naast hem een man met een krachtig postuur, gekleed in een korte grijze jas, zat die de verdachte onder controle hield. Toen de handboeien waren aangeslagen heeft men laten weten dat [naam] losgelaten kon worden. Hij kan niet precies zeggen hoe [naam] onder controle werd gehouden. Vervolgens heeft beklaagde1 [naam] losgelaten en is weggelopen in de richting van de uitgang. Hij droeg een donkere wollen muts. De getuige zag dat [naam] niet meer bewoog en dat zijn gelaat blauw was aangelopen. Op dat moment hoorde hij verbalisant2s zeggen: “start de reanimatie”.
Verbalisant 3, agent van politie, heeft blijkens een door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verklaard, zakelijk weergegeven, dat om assistentie was gevraagd bij winkelcentrum [naam winkelcentrum]. Hij was samen met verbalisant 2. Nadat hij door de schuifdeuren van het winkelcentrum liep zag hij een grote groep mensen in een grote kring staan. Hij rende naar deze personen toe en schreeuwde daarbij: “ politie! Aan de kant”. Hij hoorde toen “ rustig aan, het is al onder controle”. Hierna zag hij beklaagde3 en beklaagde4 een persoon fixeren (het hof begrijpt:[naam]). Hij zag dat een onbekende persoon bij het hoofd van[naam] zat (het hof begrijpt: beklaagde2). Hij zag dat deze persoon[naam] in een wurging had. Hij hoorde hem zeggen: ”ik weet waar ik mee bezig ben”. Verder zag hij nog een aantal personen bij het lichaam van[naam]. Hij kan niet zeggen hoe, waar en welke handelingen de collega’s en de overige onbekend gebleven personen uitgevoerd hebben. Vervolgens zag hij dat[naam] een zeer donkerblauwe dan wel paarse kleur in het gezicht had. Op dat moment dacht hij ‘dit is niet goed’. Hij zag dat[naam] op zijn buik lag. Hij zag dat er van dienstwege beschikbare transporthandboeien aan de rugzijde om de polsen van[naam] gedaan werden. Omdat hij zag dat[naam] zo’n paarse kleur had en verder geen beweging maakte, riep hij: “verdachte omdraaien, we moeten de ademhaling controleren”. Hierna werd[naam] op zijn rug gedraaid. Toen hij op zijn rug lag zag de getuige dat hij nergens meer op reageerde en dat[naam] geen ademhaling meer had.
Verbalisant 2, hoofdagent van politie, heeft blijkens een door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij samen met verbalisant 3 ter plaatse kwam. In de hal van het winkelcentrum stond een grote groep mensen bij elkaar, ter hoogte van de supermarkt Jumbo. Hij duwde vervolgens diverse mensen opzij om zicht te krijgen op de situatie. Hij zag hierbij dat aan zijn linkerzijde de hem bekende beklaagde 2, die in burger gekleed was, stond die aangaf dat de situatie ter plaatse onder controle was. Hij zag vervolgens dat een man met gezet postuur met de buikzijde op de grond lag (het hof begrijpt: [naam]). Hij zag dat een aantal mensen zich op dat moment nabij het lichaam van [naam] bevond. Hij zag dat de beklaagden 3 en 4 controle over [naam] kregen waarbij ze hem de handboeien aanlegden aan de rugzijde. Beklaagden 3 en 4 bevonden zich op dat moment ter hoogte van de onderbuik van [naam]. Hij zag verder dat een onbekende in burger geklede persoon bij het hoofd van [naam] zat. Hij kon niet zien welke handelingen de man verrichtte. Nadat hij had gezorgd voor een veilige werkruimte zag hij dat [naam], die onder controle werd gebracht, een paarskleurig gelaat had. Hij zag tegelijkertijd dat er urine onder het lichaam van [naam] wegdroop. Hierop hoorde hij verbalisant 3 luidkeels en meermaals roepen: “Let op de ademhaling van de man”. Hierop zag hij dat [naam] op de rugzijde werd gedraaid. Hij zag hierbij dat er een arm om de nek van [naam] vrij kwam. Hij kon niet zien wiens arm dat was.
[getuige 16] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij als beveiliger van [naam bedrijf] getuige was van dan wel betrokken is geweest bij het geweldsincident op [datum] in winkelcentrum [naam winkelcentrum]. Hij was die dag gekleed in [naam bedrijf] werkkleding. Die bestond uit een zwart/donkergrijze broek en een trui. Naar aanleiding van een melding over een verdacht persoon hebben een politieman (het hof begrijpt: beklaagde 3) en een Marechaussee (het hof begrijpt: beklaagde 4) een verdacht persoon (het hof begrijpt: [naam]) gecontroleerd. Getuige zag dat [naam], zonder aanleiding, met gebalde vuist uithaalde en beklaagde 4 in het gezicht sloeg. Beklaagde 4 viel vervolgens op de grond. Hierna viel [naam] beklaagde 3 aan. [naam] reageerde niet op het gebruik van pepperspray en de wapenstok en hij richtte zich achtereenvolgens afwisselend op beide beklaagden. Getuige heeft de politie vaak horen roepen dat verdachte moest gaan liggen waarop niet door hem werd gereageerd.
Op een gegeven moment zijn er meerdere omstanders boven op [naam] gesprongen. Getuige heeft niet gezien dat er door een persoon een nekklem is gebruikt, zoals wel in de media is gesuggereerd. Op het moment dat [naam] op de grond lag heeft hij, getuige, zijn rechterarm vastgepakt. De politie had inmiddels de linkerarm van [naam] in de boeien en ze hebben de rechterarm die naast [naam] lag met twee à drie personen op zijn rug gekregen. Beklaagde 3 moest toen nog met een sleuteltje de handboei openen. Op dat moment lagen nog zeker twee mensen op [naam] om hem in bedwang te houden. [naam] had nog veel kracht in zijn rechterarm en liet deze niet zomaar op zijn rug brengen. Ze hebben daar volgens de getuige echt veel moeite voor moeten doen. Toen [naam] met beide armen in de handboeien zat, hoorde de getuige direct daarna iemand roepen: “ hij wordt blauw”. Hij vindt het nog steeds raar dat wanneer [naam] met nog zoveel kracht zijn arm probeert tegen te houden dat hij direct daarna blauw aanloopt. Hij heeft daar veel over nagedacht en begrijpt het nog steeds niet. Het hele incident heeft vrij kort geduurd. Voor zover hij het heeft gezien, hebben de politiemannen correct gehandeld en hadden ze geen andere keuze.
[getuige 15] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij getuige was van een geweldsincident tussen enerzijds een grote man (het hof begrijpt: [naam]) en anderzijds een politieman (het hof begrijpt: beklaagde 3) en een Marechaussee (het hof begrijpt: beklaagde 4). Zij hoorde opeens geschreeuw en zag dat beklaagde 3 pepperspray spoot naar [naam] die daar totaal niet op reageerde. [naam] sloeg alleen maar naar beide genoemde beklaagden die klappen kregen. Beklaagde 3 werd in zijn gezicht geraakt en verloor zijn bril. Een jongeman met een petje (het hof begrijpt: beklaagde 1) besprong [naam] en samen zijn ze naar de grond gegaan. Vervolgens heeft de getuige meegeholpen bij het onder controle brengen van [naam] door op de grond zijn benen in bedwang te houden. Zij is daartoe op de onderbenen van [naam] gaan zitten. In eerste instantie had zij de beide benen samen omklemd met haar armen. [naam] had echter nog zo veel kracht dat zij door haar houding met haar hoofd op de grond werd geslagen. Hierop heeft zij haar linkerbeen nog op de benen van [naam] gelegd en met haar lichaam ook nog kracht op zijn benen gelegd zodat hij zijn benen niet meer kon bewegen. Hierna hoorde zij dat men bezig was om zijn handen te boeien. Kort daarop heeft zij gevraagd of ze hem onder controle hadden. Hierop kreeg zij geen reactie. Zij heeft totaal niet meegekregen hoeveel mensen [naam] onder controle hielden en waar iedereen zich bevond. De getuige had geen zicht op het hoofd van [naam]. Kort daarop hoorde zij dat [naam] blauw was geworden waarna zij zijn benen heeft losgelaten en is weggelopen. Zij droeg die dag een zwarte broek en een donkerblauwe bodywarmer.
E Verklaringen van (oog)getuigen
[Getuige 6] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij zag dat een agent (het hof begrijpt: beklaagde 3) en een man in een ander uniform (het hof begrijpt: beklaagde 4) om beurten een man (het hof begrijpt: [naam]) met de wapenstok sloegen. Dit maakte geen indruk op [naam]. [naam] reageerde evenmin op het gebruik van pepperspray. Toen [naam] pepperspray in het gezicht kreeg sloeg beklaagde 4 hem met de wapenstok op de rug. Hierop draaide [naam] zich om en liep in de richting van beklaagde 4 die naar achter liep en ten val kwam. [naam] sloeg vervolgens met zijn rechter gebalde vuist meermaals op beklaagde 4. Beklaagde 3 gaf [naam] vervolgens een klap op de rug met de wapenstok. Beide beklaagden en omstanders hebben meerdere keren tegen [naam] gezegd dat hij moest gaan liggen waarop [naam] niet reageerde. Als “ze” hem gelaten hadden, had [naam] beklaagde 4 dood geslagen, aldus de getuige. Hij zag dat [naam] zich tot beklaagde 3 richtte, die continu achteruit wegliep voor [naam]. Beklaagde 3 werd daarin belemmerd door het publiek. Op dat moment gooide een omstander (het hof begrijpt: beklaagde 1) [naam] op de grond. Daarna heeft de getuige beklaagde 1 niet meer gezien. Toen [naam] op de grond lag gingen twee à drie personen op zijn benen liggen. Dat waren burgers. Beklaagde 3 probeerde [naam] de handboeien om te doen. De getuige zag dat [naam] zich bleef verzetten.
[Getuige 7] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat een brede en gezette man (het hof begrijpt: [naam]) de confrontatie opzocht en op mensen afrende. De man met het gele hesje (het hof begrijpt: beklaagde 3) probeerde hem te tikken maar [naam] reageerde niet op slagen met de wapenstok op zijn rug en schouder. Zij zag[naam] rondlopen achter de politie aan en zij zag allemaal mensen aan de kant springen.[naam] is met omstanders op de grond gewerkt. Ze zag dat veel mensen bovenop[naam] lagen en dat de politie bezig was met de handboeien. Daar hadden ze veel werk aan, want ze hoorde van[naam] de hele tijd een brommend geluid.[naam] was zo buiten zinnen van woede dat er iets moest gebeuren. Hij was gek en ging vol op de politie af. Ze kregen hem met moeite met vijf man op de grond. De politieman (het hof begrijpt: beklaagde3) en de marechaussee (het hof begrijpt: beklaagde4) zaten ieder aan een kant van[naam] en er lagen meerdere personen over hem heen. Beklaagde4 was[naam] aan het boeien. Niemand heeft[naam] bij de nek gehad. De getuige heeft daar echt op gelet gezien het incident in Den Haag (het hof begrijpt: het geweldsincident waarbij het slachtoffer Henriquez om het leven is gekomen). Zij vermoedde dat[naam] geen lucht heeft gekregen omdat er zoveel mensen op hem zaten.
[getuige 2] heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. Een vrouw dook op de benen van [naam]. De beide dienders (het hof begrijpt: beklaagden 4 en 3) hielden samen met een andere man de handen van de op zijn buik liggende [naam] vast; ze probeerden de handen van [naam] onder controle te krijgen. Er werd met een wapenstok in zijn zij gepord. Op dat moment was de hand van [naam] aan de linkerzijde geboeid. Ze kregen zijn handen niet onder zijn buik vandaan. De getuige zag een man in burger met bril (het hof begrijpt: beklaagde 2) bij het hoofdeinde van [naam]. De getuige zag dat beklaagde 2 met zijn borst op het hoofd van [naam] lag. Tegelijkertijd zag hij dat de zijkant van het gelaat en de nek van [naam] diep paars waren. Hij zag ook dat [naam] bewegingloos lag. Iedereen was op dat moment in zijn rol. Hij heeft daarop beklaagde 2 aangesproken door te zeggen dat hij moest oppassen omdat het hoofd “hartstikke” paars aanliep. Beklaagde 2 zei toen op geruststellende toon: “ik weet wat ik doe”. De getuige heeft dit later letterlijk opgeschreven omdat hij dit niet wilde vergeten en dit belangrijk vond. Toen beklaagde 2 dit tegen hem zei keek hij in de richting van de getuige. Zijn afstand tot [naam] was op dat moment ongeveer 1,5 meter.
[getuige 2] heeft in zijn tweede verklaring, aan de hand van aan hem getoonde camerabeelden, uitgelegd dat hij het registreren van een houdgreep, het paars aanlopen van [naam], zijn opmerking en de tegenreactie van de man met de bril met elkaar in verband heeft gebracht en ten onrechte als één gebeurtenis heeft opgeslagen. Hij heeft in ieder geval contact gehad met de beklaagde 2, die tegen hem zei dat hij wist wat hij deed.
[getuige 2] stelt in zijn schriftelijke aanvullende getuigenverklaring dat allen bezig waren in een niet gecoördineerde actie om [naam] in bedwang te krijgen en te houden; dat zij door hun onderling verschillende posities niet van elkaar konden weten wat ieders handelen voor effect had. Volgens [getuige 2] lagen minstens vier personen boven op [naam] zodat beklaagde 1 zelfs als hij dat gewild zou hebben zich niet onder de anderen had kunnen uitwurmen. Niemand nam de leiding; niemand kon ook nog de leiding nemen. Zo er al sprake zou zijn van schuld, dan geldt dat voor alle actief bij de aanhouding betrokkenen in dezelfde mate, aldus [getuige 2].
[Getuige 14] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij goed zicht had op de op de grond liggende [naam]. Hij lag op zijn buik op de grond, met zijn rechterzijde naar hem toe. De rechterarm van [naam] werd op zijn rug vastgehouden door een politieman in uniform. Hij probeerde de hand van [naam] op de rug te krijgen/houden. De politieman zat naast de rechterschouder van [naam]. Op de rug van [naam] lag een man met een grijze fleecetrui aan (hof: beklaagde 1). Hij lag schuin over [naam] heen, met zijn borstkas op de rug van [naam]. De getuige kon de armen van beklaagde 1 niet zien. Beklaagde 1 is daar blijven liggen totdat de linkerarm van [naam] ook op zijn rug geboeid was. Er zat ook een kleinere politieman (het hof begrijpt: beklaagde 3) met een wapenstok bij de linkerschouder van [naam]. Beklaagde 3 sloeg diverse keren met de onderzijde van het handvat van de wapenstok op het linkerschouderblad van [naam]. Op een gegeven moment kwam de linkerarm van [naam] los en kon hij aan de andere arm worden geboeid. Bij de linkervoet van [naam] zat een man in Marechaussee uniform (het hof begrijpt: beklaagde 4). Een beetje kale man in een soort joggingpak die de beveiligers van het winkelcentrum allemaal aanhebben hield het rechterbeen van [naam] vast. [naam] heeft gevochten en tegengewerkt als een beer. Hij was oersterk. Hij probeerde diverse malen zijn benen op te tillen terwijl er al mensen waren die zijn benen vasthielden. Zijn gehele lichaam bleef bewegen/kronkelen. [naam] bleef zich verzetten tot het moment dat zijn tweede arm ook op zijn rug was geboeid. Toen leek hij opeens rustiger te worden. Dat was op het moment dat hij op zijn rug werd gerold.
[Getuige 5] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat op een gegeven moment iemand van de Marechaussee (het hof begrijpt: beklaagde 4), iemand in een joggingpak (het hof begrijpt: beklaagde 1), een meisje (hof: [getuige 15]), een bewaker (hof begrijpt: [getuige 16]) en nog een andere man (hof: beklaagde NN) op [naam] lagen. Daarna is een politieman (het hof begrijpt: beklaagde 2) bij zijn hoofd gekomen. Op een gegeven moment lag [naam] rustig, hij spartelde niet meer tegen, maar ‘ze’ zijn daarna nog op hem blijven zitten. Op het laatst heeft zij de benen van [naam] nog zien spartelen, waarna [getuige 15] op zijn benen is gaan liggen zodat hij helemaal niet meer kon bewegen.
[Getuige 4] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij samen met de [getuige 5] in het winkelcentrum was. In de buurt van de Jumbo zag zij dat diverse mensen omvielen. Ze zag een politieagent (het hof begrijpt: beklaagde 3), iemand van de Koninklijke Marechaussee (het hof begrijpt: beklaagde 4), een vrouw met een blauwe jas (getuige 15), een jongen met een sikje en iemand van de beveiliging met een grijze trui en een stropdas (het hof begrijpt: [getuige 16]) die een man (hof: [naam]) wilden aanhouden. Zij lagen bovenop [naam]. De getuige stond op dat moment op een afstand van ongeveer 1,5 meter. [getuige 15] zat op de onderbenen van [naam] die een trappelende beweging maakte. De getuige had de indruk dat [naam] trappelende bewegingen maakte omdat hij geen lucht kreeg. De getuige zag dat een politieman (het hof begrijpt: beklaagde 3) met een knuppel in de richting van [naam] sloeg. Zij heeft niet gezien waar de man met de sik was ten tijde van de worsteling of wat hij heeft gedaan. Zij zag dat beklaagde 4 op zijn knieën naast [naam] zat en hem met beide handen vasthield bij zijn middel of zijn buik. [getuige 16] zat naast [naam] ter hoogte van zijn schouders. Toen iedereen opstond liepen [getuige 15] en de man met de sik als eerste weg. [naam] werd vervolgens van zijn buik naar zijn rug gedraaid. Hij had een blauw aangelopen gezicht en bleef levenloos op zijn rug liggen.
[Getuige 17] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat er gevochten werd door enerzijds een man (het hof begrijpt: [naam]) en anderzijds de politie (hof begrijpt: beklaagde 3) en een man van de Marechaussee (hof begrijpt: beklaagde 4). [naam] was niet te stoppen. Het was of de duivel in hem zat. Op een gegeven moment lag [naam] op de grond, met een paar man bovenop hem. Zij zag dat [naam] zich bleef verzetten en tegenstribbelde.
[Getuige 8] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat een man (het hof begrijpt: [naam]) in gesprek was met een marechaussee (het hof begrijpt: beklaagde 4) en een politieman (het hof begrijpt: beklaagde 3). Zij zag dat [naam] met gebalde vuisten op hen afliep en sloeg naar de persoon die het kortste bij was (het hof begrijpt: beklaagde 4). Er zaten rake klappen tussen. De beide beklaagden probeerden [naam] met de wapenstok en pepperspray in bedwang te houden. [naam] reageerde hier helemaal niet op. Een omstander die achter de getuige stond zei dat zij naar achteren moest komen. Toen de getuige weer terug draaide zag zij dat omstanders op [naam] lagen. Een vrouw (het hof begrijpt: [getuige 15]) lag over de benen van [naam] en twee personen lagen over hem heen. Beklaagde 3 zat ter hoogte van het bovenlichaam van [naam]. Het hoofd van [naam] was vrij en zijn gezicht was naar haar toegedraaid. Zij had goed zicht op het gezicht van [naam]. In het begin zag zijn gezicht er normaal uit. Later was zijn gezicht wit en waren de ogen van [naam] dicht. De getuige zag dat hij niet meer bewoog. Dat was op het moment dat er assistentie binnen kwam. Zij heeft niet gezien dat iemand een arm om de nek van de man legde. Toen er geroepen werd om de handboeien bewoog [naam] nog. Zij weet dit zeker.
[Getuige 10] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat [naam] door een groep omstanders, onder wie een vrouw, ten val is gebracht, waardoor een kluwen mensen op de grond ontstond. De vrouw (het hof begrijpt: [getuige 15]) hield beide benen van [naam] vast. In zijn beleving bevonden beklaagden 4 en 3 zich ter hoogte van het midden van het lichaam van [naam], kennelijk om hem te boeien. Ook zat er een persoon op zijn knieën voorovergebogen aan de hoofdzijde van de man (het hof begrijpt: beklaagde 2). In de beleving van de getuige had beklaagde 2 zijn handen naar voren in de richting van het hoofd van [naam]. Beklaagde 2 kwam geconcentreerd over. De getuige schatte de afstand tussen hem en [naam] en de daaromheen liggende personen op een meter of vijf. Wat zich exact op het lichaam van [naam] afspeelde werd belemmerd door de ruggen van de omstanders die bij [naam] zaten. De getuige heeft niet gezien noch gehoord wat [naam] ten tijde van het onder bedwang houden deed.
F Film/camerabeelden
Uit het proces-verbaal van bevindingen omtrent de camerabeelden die van het voorval zijn gemaakt (zie A sub xviii) blijkt dat het voorval, vanaf het moment waarop beklaagden 3 en 4 [naam] aanspreken tot aan het reanimeren van [naam] door een politieagent, vanaf diverse hoeken door camera’s van[naam bedrijf]s en de Jumbo supermarkt is geregistreerd.[getuige 1] heeft filmbeelden gemaakt met zijn mobiele telefoon. Hij is begonnen met filmen op het moment dat de vechtpartij tussen [naam] en beklaagden 3 en 4 aan de gang was en zich verplaatste in de richting van de uitgang van het winkelcentrum. Ook beklaagde 1 en [getuige 3] hebben op sommige momenten gefilmd.
G Diverse medische stukken, waaronder:
i Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) [datum] betreffende ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ (hierna: het rapport van het NFI) uitgevoerd en opgesteld door professor dr. K., arts en patholoog.
ii Het rapport van het NFI d.d. 26 april 2017 inzake neuropathologisch onderzoek en de brief van professor drB. aan de officier van justitie.
iii Het rapport van ‘Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ (hierna: het rapport van radiologisch onderzoek) uitgevoerd en opgesteld door H., LL.M, forensisch radiologisch consulente en professor Ho., radioloog.
Zowel in het rapport van het NFI als in het rapport van radiologisch onderzoek is sprake van een FIT-gesprek en daarbij getoonde filmbeelden (SIN AAJM5210NL c.q. Compilatie [naam winkelcentrum7.mp4).
Ad G sub i (het rapport van het NFI)
Onder het kopje ‘5. Resultaten’ is een samenvatting gegeven van de uit- en inwendige schouwing.
Onder het kopje ‘6. Interpretatie van resultaten’ wordt gewezen op de mogelijkheid dat de bij de schouwing geconstateerde ribbreuken (sub 2 en 7), indien niet in het kader van de reanimatie maar reeds daarvoor ontstaan, een bijdrage hebben geleverd aan het reanimatiebehoeftig worden door belemmering/nadelige beïnvloeding van de ademhaling, evenals de letsels aan de neus (sub 2 en 4). Voorts wordt daar vermeld:
De bloeduitstortingen in de halsspieren (sub 14) en de breuken van het strottenhoofd (sub 15) waren kort vóór het overlijden en dus bij leven ontstaan en het gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch geweld op de hals, zoals kan worden opgeleverd door botsend geweld (slaan, met de hals op een voorwerp vallen) of door omsnoerend/samendrukkend geweld (wurghandeling, knijpen of nekklem). De slechts beperkte bloeduitstortingen in de spieren van de hals (sub 14) in combinatie met de breuken van de bovenste hoorns van het strottenhoofd (sub 15), indien in het kader van één handeling/gelijktijdig voor het reanimatiebehoeftig worden ontstaan passen iets beter bij samendrukkend geweld dan bij botsend geweld op de hals. (…).
De bevindingen sub 13 (bloedstuwing in het gelaat en stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden) zijn ontstaan door belemmering van het afvloeien van het bloed uit het hoofd/halsgebied. Dergelijke belemmering kan ontstaan ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals waardoor de halsaders afgedrukt worden, maar ook ten gevolge van falende hartfunctie.
Het hart toonde geen tevoren bestaande hartaandoening. De geconstateerde oprekking van het hart (sub 17) was daarom in het kader van het proces van overlijden ontstaan.
(…)
De bevindingen aan de lever (sub 20) waren reeds langer bestaande ziekelijke afwijkingen. (….)
De leverafwijkingen kunnen gepaard gaan met een verstoorde werking van de lever. Deze verstoring kan leiden tot of bijdragen aan het optreden van keto/acidose (ophoping van schadelijke stoffen en verzuring van het bloed). Ook lichamelijke inspanning zoals een geagiteerde toestand kan leiden tot verzuring van het bloed.
Een geagiteerde toestand gaat gepaard met (zeer) hoge bloedspiegels van stresshormoon.
Zowel de keto/acidose als hoge stresshormoonspiegels kunnen, ieder op zichzelf en in combinatie, leiden tot verstoring van de hartactie/ritmestoornissen.
(…)
Aanvullend informatie:
(…)
2. Tijdens een FIT-gesprek [datum] te [plaats] getoonde beelden (…).
3. De tijdens het FIT-gesprek op [datum] getoonde beelden/video (SIN AAJM5210NL), ontvangen [datim].
(…)
Ad 2. en 3.
Vanaf het begin van de opname tot ca. 1 minuut wordt door het winkelcentrum gelopen.
Ca. 1 min. na begin van de opname wordt het slachtoffer van achteren gegrepen door een man (M) in een grijze trui en naar de grond gewerkt, het slachtoffer bevindt zich in buikligging en M ligt op de romp/rug van het slachtoffer.
Ca. 1.39 min. na begin van de opname zijn voor het laatst bewegingen van het slachtoffer zichtbaar; daarna is dat niet meer te beoordelen door ‘omstanders’.
Ca. 1.46 min is een omklemming van de hals van het slachtoffer door M zichtbaar; M ligt op de romp/rug van het slachtoffer.
Na ca. 3 min vanaf het begin van de opname wordt het slachtoffer omgedraaid, hij is dan slap en beweegt niet meer.
(…)
Bespreking
In de voorliggende casus spelen (mogelijk) volgende factoren een rol:
A. Geagiteerde toestand van het slachtoffer met actieve fysieke inspanning waarbij hoge stresshormoonspiegels en verzuring van het bloed te verwachten zijn.
B. Bij toxicologisch onderzoek aangetoond keto/acidose.
C. Ziekelijke leveraandoening.
D. Belemmering van de ademhaling door neusletsels, samendrukkend geweld op de romp en gezien de opname van het incident waarschijnlijk ook door samendrukkend geweld op de hals
E. (…)
(…)
Gezien de overige bevindingen in hals is het waarschijnlijker dat de aangetroffen letsels waren ontstaan door samendrukkend geweld op de hals dan dat zij waren ontstaan door botsend geweld op de hals.
(…)
Het is daarom aannemelijk dat het slachtoffer was overleden ten gevolge van verstoring van vitale (levensbelangrijke) functies – hartslag en ademhaling, waarbij met name gedacht wordt aan het optreden van een fatale hartritmestoornis. Een dergelijke hartritmestoornis is middels sectie niet aan te tonen.
De reden waarom met name aan een hartritmestoornis wordt gedacht is het aanwezig zijn van een aantal factoren waarvan bekend is dat zij op zichzelf en in combinatie een dergelijke stoornis kunnen uitlokken. Deze factoren zijn hoge bloedspiegel van stresshormoon, verzuring van het bloed (keto/acidose) opgetreden ten gevolge van lichamelijke inspanning mogelijk in combinatie met de leveraandoening en belemmering van de ademhaling door compressie van de romp al dan niet in combinatie met een of meerdere /alle volgende factoren: ribbreuken, neusletsels, buikligging en moeizame mondademhaling door positie van het hoofd gedurende de periode van ‘in bedwang houding’.
Onder het kopje ‘7. Conclusie’ volgt:
Bij de sectie op het lichaam van [naam], (…) werd geen anatomische en geen toxicologische doodsoorzaak gevonden. Gelet op het geheel van de verkregen informatie is het zeer aannemelijk dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van verstoring van vitale functies (met name van het hart) veroorzaakt door meerdere factoren…”
Ad G sub iii (het rapport van radiologisch onderzoek)
Onder het kopje ‘Overweging en conclusie’ is het volgende opgenomen:
Radiologisch kan geen zekere doodsoorzaak gegeven worden maar in combinatie met de aanvullende informatie uit het FIT-gesprek kan het volgende worden overwogen.
Het intreden van de dood kan verklaard worden door een compressie asphyxie (samendrukken van de borstkas) al of niet in combinatie met samendrukkend geweld op de hals. Aanwezige risicofactoren die mogelijk hebben bijgedragen aan het intreden van de dood zijn: de buikligging, de verhoogde BMI, de opgewonden gemoedstoestand en de neusfractuur en de daarmee gepaard gaande zwelling van de slijmvliezen in de neus. Daarnaast moet overwogen worden dat het “excited delirium syndroom” alleen de dood veroorzaakt kan hebben.
III Het onderzoek in raadkamer
Eigen waarneming door het hof
Het hof heeft op voorhand de door het openbaar ministerie beschikbare gestelde camerabeelden bekeken.
Tijdens de behandeling in raadkamer aan de zijde van klaagster zijn de camerabeelden [naam bedrijf] [naam winkelcentrum] en de beelden die door de [getuige 1] met zijn mobiele telefoon zijn gemaakt getoond. Ten tijde van de behandeling in raadkamer aan de zijde van beklaagde 2 zijn de beelden getoond vanaf het moment dat [naam] naar de grond wordt gebracht door beklaagde 1. Op basis van bestudering van deze beelden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof, voor zover hier van belang, tot de volgende waarnemingen en vaststellingen gekomen:
Het latere slachtoffer [naam] bevindt zich in een winkelcentrum. Het is er druk met winkelend publiek. [naam] wordt onderworpen aan een persoonscontrole door beklaagden 3 en 4. Op enig moment geeft [naam], een man met een fors postuur, vanuit het niets beklaagde 4 met kracht een vuistslag in het gezicht. Aansluitend zoekt [naam] tevens de confrontatie met de beklaagde 3 en probeert hij ook beklaagde 4 wederom met zijn rechtervuist te slaan. Ondanks het gebruik van de wapenstok en het herhaalde bevel om achteruit te gaan, blijft [naam] de confrontatie met voornoemde beklaagden zoeken. Hij maakt daarbij meerdere keren slaande bewegingen in hun richting.
Er ontstaat een dreigende situatie waarbij omstanders, onder wie oudere mensen en een vrouw met een kind op haar arm, een veilig heenkomen zoeken. [naam] maakt op dat moment een ‘doorgedraaide’ indruk. Ter hoogte van de kassa’s van de Jumbo supermarkt komt het opnieuw tot een confrontatie tussen [naam] en voornoemde beklaagden. [naam] wordt gemaand achteruit te gaan en op de grond te gaan liggen, waaraan hij geen gehoor geeft. In plaats daarvan rent hij op beklaagden 3 en 4 af en maakt daarbij slaande bewegingen met zijn vuist in hun richting. Beide beklaagden krijgen de situatie niet onder controle.
Beklaagde 1 springt vervolgens van achteren op de rug van [naam] en klemt daarbij zijn linkerarm om [naam]’s nek. Beiden komen ten val, waarbij [naam] op zijn buik terecht komt en beklaagde 1 bovenop hem valt. Hij blijft vervolgens op [naam] (schuin over diens bovenlijf en hoofd) liggen, kennelijk teneinde hem onder controle te krijgen. Er is op dat moment sprake van een chaotische situatie. Met vijf (5) personen wordt getracht om het verzet van [naam] te breken, zodat hij kan worden geboeid. Naast beklaagde 1 gaat het hier om een onbekend gebleven man NN met blauwe jas, de medeweker ([getuige 16]) die rechts van [naam] zit en aan zijn arm trekt, een vrouw met bodywarmer ([getuige 15]) die op de benen van [naam] gaat zitten en beklaagde 3. De eveneens ter plaatse verschenen beklaagde 2 gaat gehurkt op zijn knieën bij het hoofd van [naam] zitten en houdt diens hoofd, naar opzij gedraaid, vast. Vanuit zijn positie heeft beklaagde 2 beperkt zicht (als gevolg van onder meer beklaagde 1 die bovenop [naam] ligt) op het hoofd en het lichaam van [naam]. [naam] blijft zich verzetten tegen pogingen om zijn handen naar achteren te bewegen teneinde hem te kunnen boeien. Om het verzet te breken, slaat beklaagde 3, die voorovergebogen naast [naam] staat, enkele malen met zijn vuist tegen het lichaam c.q. de linker bovenarm van [naam].
Korte tijd later verwijdert beklaagde 1 zich van het lichaam van [naam] en staat op. Beklaagde 2 laat het hoofd van [naam] los, staat op en stapt naar achteren. [naam] ligt op zijn buik en zijn handen zijn achter zijn rug geboeid. [naam] wordt vervolgens eerst op zijn zij en later op zijn rug gedraaid, waarna zijn hartslag wordt gecontroleerd. [naam] geeft dan ogenschijnlijk geen teken van leven meer en wordt aansluitend gereanimeerd. Beklaagde 1 loopt, samen met een andere man, rustig pratend het winkelcentrum uit en rekent buiten af bij een parkeerautomaat.
Het hof heeft tenslotte vastgesteld dat tussen het moment dat [naam] door beklaagde 1 wordt overmeesterd en op de grond terecht komt en daar door beklaagde 1 en andere omstanders in bedwang wordt gehouden en het moment dat hij geboeid op zijn zij wordt gedraaid ongeveer 2 minuten zijn verstreken.
Van de zijde van klaagster is in raadkamer het volgende naar voren gebracht:
Door de advocaat van klaagster is tijdens het tonen van de beelden in raadkamer kenbaar gemaakt dat klaagster ook de vervolging wenst van de man met kort bruin haar, gekleed in een gewatteerde donkerblauwe jas en spijkerbroek, hierna beklaagde NN.
De advocaat van klaagster heeft in raadkamer gewezen op het feit dat het heel lang heeft geduurd voordat de klacht in raadkamer kon worden behandeld. Voorts heeft de advocaat in raadkamer de wens van klaagster om ook beklaagde NN te vervolgen nader toegelicht en onderbouwd.1.
Voor het overige heeft de advocaat van klaagster overeenkomstig het klaagschrift het woord gevoerd.
Door klaagster is in raadkamer benadrukt dat zij rechtvaardigheid wenst en dat zij wil dat beklaagden eerlijk zijn. Volgens klaagster hebben beklaagden 2, 3 en 4 onvoldoende opgelet en is er onvoldoende rekening gehouden met de geestelijke toestand waarin haar man verkeerde. Klaagster en haar dochters hebben zeer veel moeite met het omgaan met het verdriet om het verlies van hun man en stiefvader.
Door en namens beklaagde 2 is in raadkamer het volgende naar voren gebracht:
Door beklaagde is in raadkamer, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij, toen hij zag dat [naam] met zijn hoofd tegen de grond kwam, hulp heeft verleend. Hij heeft geprobeerd om te voorkomen dat het hoofd van [naam], als gevolg van zijn hevige verzet, over de grond zou bewegen. Beklaagde heeft daartoe zijn arm onder het hoofd van [naam] geschoven en diens hoofd naar opzij gedraaid zodat [naam] meer zuurstof zou krijgen; op die manier heeft beklaagde [naam] vastgehouden. Beklaagde heeft daarbij zo goed als mogelijk was op het gezicht van [naam] gelet maar doordat beklaagde 1 bovenop [naam] lag had hij maar beperkt zicht (beklaagde keek tegen de rug van beklaagde 1 aan). Daardoor heeft beklaagde niet kunnen zien dat de gelaatskleur van [naam] veranderde van kleur. Beklaagde kan zich niet herinneren te zijn aangesproken door een omstander ([getuige 2]) over de gelaatskleur van [naam]. Volgens beklaagde werd er van alles om hem heen gezegd en geroepen en heeft [naam] tot het einde toe hevig verzet geboden. Beklaagde is opgestaan nadat andere collega’s ter assistentie waren gearriveerd. Beklaagde heeft voorts verklaard dat hij als buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam is in de functie van groepschef arrestantenzorg, dat hij nooit eerder betrokken is geweest bij een arrestatie en dat hij geen kennis heeft van de coördinatie van taken bij de uitvoering van een arrestatie.
Door de advocaat van beklaagde is benadrukt dat beklaagde geen algemeen opsporingsambtenaar is, dat hij hetgeen hij in het kader van de IBT-training heeft geleerd heeft toegepast en dat hij daarbij naar eer en geweten heeft gehandeld. Voorts is erop gewezen dat uit de beelden op te maken is dat beklaagde, tijdens het ondersteunen van het hoofd van [naam], in de verdrukking zat als gevolg van de houding van beklaagde 1 die deels over het hoofd van [naam] lag.
IV Het oordeel van het hof
Alvorens in te gaan op de juridische aspecten van de klacht, overweegt het hof dat het zich ten zeerste bewust is van het verdriet dat de dood van [naam] bij klaagster en haar kinderen teweeg heeft gebracht. Het hof heeft dan ook begrip voor het standpunt dat klaagster blijkens haar klaagschrift en het onderzoek in raadkamer heeft ingenomen.
Om te kunnen komen tot gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.
Vervolgens dient de vraag zich aan of vervolging ook zinvol is. Bij de beantwoording van die vraag moeten, behalve de belangen van klaagster, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van beklaagden, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of mogelijk zou kunnen worden vergaard, besloten wordt om de zaak aan de strafrechter voor te leggen.
Uit het klaagschrift en het onderzoek in raadkamer blijkt dat klaagster vervolging wenst van beklaagden ter zake van het in vereniging plegen dan wel medeplegen van:
a. doodslag c.q. het opzettelijk een ander van het leven beroven;
b. zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend;
c. dood door schuld.
Normstelling
In het licht van het vorenstaande zijn de volgende wetsbepalingen voor de beoordeling van de klacht door het hof van belang:
Volgens artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) maakt degene die opzettelijk een ander van het leven berooft, zich schuldig aan doodslag.
Volgens artikel 302, eerste en tweede lid, Sr maakt degene die aan een ander opzettelijk lichamelijk letsel toebrengt terwijl het feit de dood ten gevolge heeft zich schuldig aan zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend.
Artikel 307 Sr bepaalt dat degene aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is zich schuldig maakt aan dood door schuld.
In het kader van de deelneming aan de hierboven genoemde strafbare feiten zijn de navolgende wetsbepalingen van belang:
Artikel 47 Sr, eerste lid, sub 1, waarin degene die een strafbaar feit medepleegt als dader wordt aangemerkt. Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking (respectievelijk objectief en subjectief criterium) met (een) ander(en) gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict, waarbij de bijdrage van de verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn.
Artikel 41, eerste lid Sr, waarin is bepaald dat degene die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, niet strafbaar is.
Ten aanzien van beklaagden 2, 3 en 4 zijn daarnaast de volgende bepalingen van toepassing:
- artikel 7 van de Politiewet 2012 met name de volgende leden:
lid 1: De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
lid 7: De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
lid 8: Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de militair van de Koninklijke marechaussee, indien hij optreedt in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, en op de militair van enig ander onderdeel van de krijgsmacht die op grond van deze wet bijstand verleent aan de politie.
Inhoudelijke beoordeling van de klacht
Het hof overweegt dat op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek in raadkamer aan te nemen is dat het handelen van alle beklaagden op de een of andere manier heeft bijgedragen aan de dood van [naam]. De vraag is echter of uit de stukken voldoende aanwijzingen naar voren komen dat een of meer beklaagden daarbij zich daarbij schuldig hebben gemaakt aan (het medeplegen van) een of meer strafbare feiten in die zin dat hen daarvan enig strafrechtelijk relevant verwijt gemaakt kan worden.
Voor zover het beklag ziet op (het in vereniging plegen van) doodslag en zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend overweegt het hof als volgt:
Zowel voor doodslag als zware mishandeling is opzet vereist op respectievelijk een ander van het leven beroven c.q. zwaar lichamelijk letsel toebrengen.
ten aanzien van beklaagde 1:
Het hof stelt voorop dat uit de stukken in het dossier geen aanwijzingen naar voren komen dat beklaagde 1 de intentie had om [naam] te doden dan wel zwaar te verwonden. Dat roept de vraag op in hoeverre hier gesproken kan worden van het vereiste opzet.
Voorts komt uit de stukken naar voren dat beklaagde 1 beklaagden 3 en 4 te hulp is geschoten op het moment dat [naam] zich zeer agressief gedroeg jegens beklaagden 3 en 4 in een druk bezocht winkelcentrum en laatstgenoemden er niet in slaagden om [naam], ondanks gebruik van pepperspray en wapenstok, onder controle te krijgen. Aldus heeft beklaagde 1 ingegrepen ter noodzakelijke verdediging van het lijf van beklaagden 3 en 4 tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [naam]; uit het dossier blijkt niet dat hem op dat moment andere middelen ter beschikking stonden. Derhalve is aan te nemen dat beklaagde 1 een gerechtvaardigd beroep op noodweer kan doen.
Gelet op het vorenstaande en rekening houdende met de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat een succesvolle strafvervolging in dezen niet te verwachten valt. Het beklag zal in zoverre worden afgewezen.
ten aanzien van beklaagden 2, 3 en 4:
Vooropgesteld moet worden dat de politie evenals de Marechaussee onder omstandigheden de bevoegdheid hebben om geweld te gebruiken. Het gebruik van geweld moet wel aan bepaalde regels en voorwaarden voldoen die staan beschreven in de Politiewet en de Ambtsinstructie. De opsporingsambtenaar maakt daarbij, kort gezegd, de afweging of geweld kan en mag worden ingezet op basis van artikel 7 van de Politiewet 2012, al dan niet met gebruik van geweldsmiddelen, zoals beschreven in de Ambtsinstructie. Daarnaast moet het gebruik van geweld in verhouding staan tot het incident. De opsporingsambtenaar mag niet meer geweld gebruiken dan nodig is. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
Uit het dossier komt naar voren dat beklaagden 3 en 4 uit hoofde van hun functie als politieambtenaar c.q. medewerker Marechaussee optraden en, zeker nadat [naam] zich jegens beklaagde 4 schuldig had gemaakt aan mishandeling, gerechtigd waren om hem aan te houden en daartoe de nodige dwangmiddelen te gebruiken (wapenstok, pepperspray, boeien). Aan het dossier en het onderzoek in raadkamer zijn voorts geen aanwijzingen te ontlenen dat het door beklaagden toegepaste geweld, gelet op het gerelateerde handelen van [naam], disproportioneel of in strijd met de eisen van subsidiariteit was.
Het hof komt derhalve tot het oordeel dat, gelet op hetgeen tijdens het onderzoek in raadkamer naar voren is gekomen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, een succesvolle strafvervolging van beklaagden dienaangaande niet te verwachten valt.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag in zoverre te worden afgewezen.
Voor zover het beklag ziet op (het in vereniging plegen van) dood door schuld overweegt het hof als volgt:
Het hof dient bij de beoordeling van het klaagschrift primair de vraag te beantwoorden of het aan de schuld van beklaagden te wijten is dat [naam] is overleden. Daartoe zal, kort gezegd, in voldoende mate moeten komen vast te staan dat een of meer beklaagden een of meerdere op hen rustende zorgplichten hebben geschonden, of er een voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) is tussen de gedragingen van de beklaagden en de dood van [naam] en tenslotte of zijn dood aan de schuld (als bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht) van een of meer beklaagden te wijten is. Hieronder wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, waarbij de kern is gelegen in een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid, dat wil zeggen: de verdachte kon anders handelen (vermijdbaarheid) en diende ook anders te handelen (verwijtbaarheid).
ten aanzien van beklaagden 1, 3 en 4:
Gelet op de feiten en omstandigheden blijkende uit het dossier en zoals weergegeven in het lichaam (sub II en III) en in het kader van de overwegingen omtrent doodslag en zware mishandeling (sub IV) van deze beschikking, is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat beklaagde 1 als burger dermate onvoorzichtig heeft gehandeld dat hem in deze zaak enig strafrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
Naar oordeel van het hof heeft zulks ook te gelden ten aanzien van beklaagden 3 en 4; deze beklaagden dragen als politieambtenaar c.q. Marechaussee medewerker weliswaar een extra verantwoordelijkheid en hebben als zodanig een bijzondere zorgplicht maar het hof acht het, gelet op hetgeen uit het onderzoek in raadkamer naar voren is gekomen omtrent de feiten en omstandigheden van het geval, niet aannemelijk dat collega-opsporingsambtenaren onder soortgelijke omstandigheden wezenlijk anders konden handelen c.q. anders zouden hebben gehandeld. Mitsdien is een succesvolle strafvervolging van deze beklaagden ter zake van (het in vereniging plegen van) dood door schuld niet te verwachten.
Het beklag zal in zoverre worden afgewezen.
Voor zover het beklag ziet op dood door schuld gepleegd door beklaagde 2, overweegt het hof als volgt:
Gelet op de feiten en omstandigheden blijkende uit het dossier en zoals opgenomen in het lichaam van deze beschikking (sub II en III) alsmede gelet op hetgeen uit het onderzoek in raadkamer naar voren is gekomen omtrent de feiten en omstandigheden waaronder beklaagde heeft gehandeld, is het hof van oordeel dat beklaagde niet een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat zijn handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig dient te worden aangemerkt dan wel dat gezegd kan worden dat het aan de schuld van beklaagde te wijten is dat [naam] is overleden. Het hof heeft daarbij onder meer rekening gehouden met de posities die beklaagden 2 en 1 ten opzichte van elkaar hadden ingenomen waardoor beklaagde 2 geen zicht had op het gelaat van [naam], het feit dat niet onaannemelijk is dat beklaagde 2 uit de bewegingen van [naam] heeft kunnen opmaken dat hij zich bleef verzetten terwijl van beklaagde 2 als buitengewoon opsporingsambtenaar niet mag worden verwacht dat hij kennis had van en in staat was om in de chaotische en hectische situatie die zich voordeed de coördinatie van de arrestatie van [naam] op zich te nemen.
Mitsdien is een succesvolle strafvervolging van beklaagde 2 ter zake van dood door schuld niet te verwachten en dient het beklag in zoverre te worden afgewezen.
Overweging met betrekking tot het verzoek om uitwerking van opnames gemaakt door [getuige 3] en/of anderen:
Het hof wijst erop dat de voorhanden camerabeelden, zoals ook in raadkamer getoond, in samenhang met de verklaringen van beklaagden en getuigen zoals opgenomen in het dossier een goed beeld geven van hetgeen op [datum], omstreeks 12.45 uur, in het winkelcentrum [naam winkelcentrum] in [plaats] is voorgevallen. Het uitwerken van door [getuige 3] aan de politie ter beschikking gestelde opnames dan wel nader onderzoek naar beelden die mogelijk door andere omstanders zijn gemaakt voegt naar oordeel van het hof niets toe.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag in al zijn onderdelen af.
Aldus gegeven door:
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. M.E.F.H. van Erve en mr. A.C. van der Schans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, griffier,
op 24 december 2019.
Mr. M.E.F.H. van Erve en mr. A.C. van der Schans zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑12‑2019