Hof Den Haag, 09-07-2013, nr. 22-004613-12
ECLI:NL:GHDHA:2013:2907
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
09-07-2013
- Zaaknummer
22-004613-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:2907, Uitspraak, Hof Den Haag, 09‑07‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:58, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 09‑07‑2013
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich bij zijn aanhouding dusdanig verzet dat de betreffende verbalisant gepast geweld heeft moeten gebruiken om zijn aanhouding te bewerkstelligen. Hierdoor is de verbalisant onnodig in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening belemmerd. Het Hof veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Rolnummer: 22-004613-12
Parketnummer: 10-712601-10
Datum uitspraak: 9 juli 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1986,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
laatst bekende [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
25 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2010 te Spijkenisse toen de aldaar dienstdoende [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], politieambtena(a)r(en) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 416 wetboek van strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner/hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich los te rukken en/of trachten los te rukken en/of met zijn arm(en) om zich heen te zwaaien en/of te bewegen in een andere richting dan die in welke voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) hem voerde of wilde(n) voeren.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting – verkort en zakelijk weergegeven – betoogd dat sprake is geweest van een onrechtmatige toepassing van de bevoegdheid tot pseudokoop ingevolge artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering, nu uit het procesdossier niet blijkt dat daaraan een schriftelijk bevel ten grondslag lag. Daardoor kan de noodzaak tot en belangenafweging bij de inzet van deze bevoegdheid niet worden getoetst, zodat geen controle mogelijk is en niet wordt voldaan aan de eis van een helder en transparant opsporingsonderzoek. Volgens de raadsvrouw is dientengevolge sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het kader van het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, waarvan het gevolg dient te zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de vervolging ontvankelijk behoort te worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, verkort weergegeven, de handelingen met betrekking tot de gestolen velgen niet onrechtmatig kunnen worden geacht, behoudens het ontbreken van een schriftelijk bevel. Indien en voor zover al sprake is van pseudokoop als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering kan het ontbreken van het schriftelijk bevel daartoe weliswaar gekenschetst worden als een vormverzuim, doch niet een zodanig verzuim, mede gelet op het feit dat vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de officier, dat het gevolg daarvan moet zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Het hof overweegt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en op grond van het procesdossier van de verdachte als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 13 september 2010 met nummer PL17KO 2010296485-23 blijkt dat er op 9 september 2010 een bedrijfsinbraak was gepleegd waar onder meer velgen waren weggenomen. De aangever heeft op 12 september 2010 contact opgenomen met de politie met de mededeling dat de weggenomen velgen via www.marktplaats.nl (hierna: Marktplaats) te koop werden aangeboden door ene ‘[medeverdachte]’. Na overleg met de officier van justitie en met diens toestemming kon via de aangever contact worden gelegd met de verkoper om te trachten een pseudokoop in gang te zetten. Op verzoek van de verbalisanten heeft de aangever op 12 september 2010 een afspraak gemaakt met de verkoper in een woning te Spijkenisse. Daarop zijn de verbalisanten in burgerkleding ter plaatse gegaan. In de voortuin van de woning zagen de verbalisanten drie mannen staan, die ambtshalve werden herkend als [medeverdachte], [medeverdachte 2] en diens neefje, zijnde de verdachte. De verbalisanten zagen in de tuin twee velgen staan die werden herkend van de advertentie op Marktplaats. Desgevraagd door een van de verbalisanten beaamde [medeverdachte] dat dit de velgen waren. Daarop hebben de verbalisanten zich bekend gemaakt als politieagenten.
Anders dan de verdediging kennelijk meent, maakt de enkele door de aangever gemaakte afspraak met de verkoper nog niet dat sprake is van burgerpseudokoop als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op de betrokkenheid van de opsporingsambtenaren en de officier van justitie bij deze afspraak is wel sprake geweest van pseudokoop ex artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering. Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen schriftelijk bevel tot pseudokoop bevindt, waarin is gemotiveerd waarom die inzet noodzakelijk werd geacht. In zoverre is derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Nu de opsporingsambtenaren blijkens voormeld proces-verbaal over de inzet van een pseudokoop vooraf overleg hebben gevoerd met de officier van justitie en hiertoe tevens toestemming hebben verkregen, volgt dat er een toets heeft plaatsgevonden door de officier van justitie. Naar ’s hofs oordeel zijn deze besluitvorming door de officier van justitie en de ambtshandelingen in het dossier voldoende toetsbaar, zodat het ontbreken van het schriftelijke bevel tot pseudokoop daardoor voldoende wordt gecompenseerd. Mitsdien zal het hof aan het vormverzuim geen rechtsgevolg verbinden.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de verdachte voorts betoogd – verkort en zakelijk weergegeven – dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, nu er op het moment dat de verbalisanten de tuin in liepen geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om een redelijk vermoeden van schuld van enig strafbaar feit te kunnen opleveren. De zogenaamde blik van verstandhouding acht de verdediging daartoe onvoldoende. De omstandigheid dat de verdachte ambtshalve bekend was, had in de visie van de verdediging juist reden moeten vormen om hem niet naar zijn identiteit te vragen.
Het hof begrijpt het standpunt van de raadsvrouw aldus dat dientengevolge sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het kader van het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, waarvan het gevolg moet zijn dat
- waar het daaruit voorvloeiende onderzoek als onrechtmatig moet worden beschouwd - de daaruit verkregen resultaten van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt en stelt op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 13 september 2010 met nummer PL17KO 2010296485-23 en het proces-verbaal van aangifte van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 13 september 2010 heeft de aangever van een bedrijfsinbraak op verzoek van de politie telefonisch contact opgenomen met een adverteerder op Marktplaats, genaamd ‘[medeverdachte]’, die de bij die bedrijfsinbraak gestolen velgen te koop aanbood. Deze adverteerder sprak volgens de aangever met een duidelijk buitenlands accent. Na daartoe een afspraak te hebben gemaakt met de verkoper, zijn de verbalisanten vervolgens ter plaatse gegaan. In de voortuin van de woning zagen de verbalisanten bij de velgen drie mannen staan, die ambtshalve werden herkend als [medeverdachte], [medeverdachte 2] en diens neefje. Omdat de verbalisanten een afspraak hadden voor de velgen en deze mannen bij de velgen stonden, kregen zij het vermoeden dat zij allen iets met de velgen te maken hadden. Bij de aanhouding van [medeverdachte] zag een van de verbalisanten dat deze [medeverdachte] oogcontact had met de verdachte en zijn oom. Daarop liepen beiden weg. Vervolgens werden de verdachte en zijn oom staande gehouden teneinde hun identiteit vast te stellen.
Naar het oordeel van het hof vormden voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, voldoende grond om een redelijk vermoeden van schuld te kunnen opleveren dat de verdachte zich aan enig strafbaar feit schuldig had gemaakt. De verbalisanten waren redelijkerwijs voor hun taakvervulling gerechtigd om het identiteitsbewijs van de verdachte ter inzage te vorderen. Dat de verdachte reeds ambtshalve bekend was, doet daaraan niet af. De verdachte voldeed niet aan die vordering en werd pas aangehouden nadat hij zich trachtte te onttrekken aan zijn aanhouding.
Nu geen sprake is van enig vormverzuim, kunnen de uit het onderzoek voortvloeiende resultaten mitsdien voor het bewijs worden gebezigd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2010 te Spijkenisse toen de aldaar dienstdoende [benadeelde partij 1], politieambtenaar verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich los te rukken en trachten los te rukken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich bij zijn aanhouding dusdanig verzet dat de betreffende verbalisant gepast geweld heeft moeten gebruiken om zijn aanhouding te bewerkstelligen. Hierdoor is de verbalisant onnodig in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening belemmerd.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Hieraan doet niet af dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d en 180 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. S.A.J. van ’t Hul en mr. H. van den Heuvel, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 juli 2013.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.