Rb. Rotterdam, 27-05-2019, nr. ROT 18/4452
ECLI:NL:RBROT:2019:4265
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
27-05-2019
- Zaaknummer
ROT 18/4452
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2019:4265, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 27‑05‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 27‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Wbp. Verzoek inzage persoonsgegevens. Geen misbruik van recht. Geen zorgvuldig feitenonderzoek. Rechtbank niet bevoegd kennis te nemen van verzoek om schadevergoeding.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/4452
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 mei 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep , verweerder,
gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) beantwoord.
Bij besluit van 20 januari 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2018 (ROT 17/2587) heeft deze rechtbank eisers beroep tegen het besluit van 20 januari 2017 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 16 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard en eisers verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Bij brief van 23 augustus 2016 heeft eiser verweerder op grond van artikel 35 van de Wbp verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens in de vorm van een overzicht met een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking en een lijst van ontvangers. Voor zover verweerder berichten over eiser heeft geplaatst op het online forum van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), heeft eiser verzocht de inhoud daarvan in het overzicht op te nemen, onder vermelding van het doel van de berichten en de lijst van ontvangers.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een overzicht verstrekt met zijn persoonsgegevens, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking en een lijst van ontvangers. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarin gesteld dat hij vindt dat verweerder niet geheel aan zijn Wbp-verzoek is tegemoetgekomen, omdat de berichten over eiser die verweerder op het online VNG-forum (het forum) heeft geplaatst ontbreken en ook de namen ontbreken van de personen en/of bestuursorganen met wie eisers persoonsgegevens zijn gedeeld en door wie deze gegevens zijn geraadpleegd.
3. Bij besluit van 20 januari 2017 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard omdat volgens verweerder op eisers inzageverzoek positief is beslist. Met betrekking tot de berichten op het forum stelt verweerder bij dit besluit dat hiervoor niet verweerder maar enkel de VNG als de verantwoordelijke als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van de Wbp kan worden aangemerkt. Bovendien vallen de berichten op het forum volgens verweerder niet onder het inzagerecht van de Wbp omdat deze uitsluitend zijn bedoeld voor intern beraad.
4. In de uitspraak van 6 juni 2018 heeft deze rechtbank onder meer geoordeeld dat de onder 3. weergegeven standpunten van verweerder over de berichten op het forum onjuist zijn en verweerder opgedragen opnieuw op eisers bezwaar te beslissen. Verweerder dient daarbij te onderzoeken of de door hem geplaatste berichten op het forum persoonsgegevens van eiser of naar hem herleidbare persoonsgegevens bevatten. Voor zover de berichten van het forum zijn verwijderd, dient verweerder volgens de rechtbank alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de berichten alsnog te achterhalen, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de VNG. Tevens dient verweerder in het nieuwe besluit gemotiveerd in te gaan op eisers in beroep ingediende verzoek om schadevergoeding.
5.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser volgens verweerder misbruik van procesrecht maakt. Volgens verweerder gaat het eiser en zijn gemachtigde in deze zaak er niet om te weten te komen of persoonsgegevens van eiser zijn verwerkt, maar enkel om het incasseren van geldsommen ten laste van de overheid.
5.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat hij uitvoering heeft gegeven aan wat de rechtbank hem bij de uitspraak van 6 juni 2018 heeft opgedragen door de VNG te vragen of het mogelijk is de berichten te achterhalen die verweerder op het forum heeft geplaatst en die mogelijk persoonsgegevens van eiser bevatten. Hierop heeft de VNG bij e-mail van 22 juni 2018 geantwoord dat er geen persoonsgegevens van eiser op het forum zijn vermeld. Ook heeft de VNG geantwoord dat zij op verzoek van eiser na uitgebreid onderzoek een aantal overzichten van de persoonsgegevens van eiser aan hem heeft verstrekt en dat verweerder, voor zover de VNG heeft kunnen nagaan, daarop niet voorkomt. Daarnaast heeft de VNG geantwoord dat alle niet langer actuele en/of relevante discussies van het forum zijn verwijderd. Het is volgens de VNG niet mogelijk om na te gaan of in de verwijderde discussies persoonsgegevens waren opgenomen omdat er geen back-up bestaat. Verweerder stelt dat hij hiermee het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de berichten alsnog te achterhalen.
5.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten dat hij geen grond ziet voor het toekennen van een schadevergoeding.
6. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wbp, zoals geldend op het moment van het primaire besluit, heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Op grond van artikel 3:13, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Op grond van artikel 3:13, tweede lid, van het BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Op grond van artikel 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129), volgt uit de artikelen 3:13 en 3:15 van het BW dat de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen als deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich daarom tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
7. Eiser stelt dat het wettelijk kader en de eerdere uitspraak van deze rechtbank van 6 juni 2018 verweerder geen ruimte bieden om het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3303), kan verweerder de vraag of sprake is van misbruik van recht in elke stand van het geding opwerpen.
8.1
Eiser stelt dat hij geen misbruik van recht heeft gemaakt.
8.2
Verweerder heeft aan zijn standpunt dat sprake is van misbruik van recht feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die volgens hem vrijwel identiek zijn aan een andere Wbp-zaak van eiser, waarin de rechtbank Den Haag bij uitspraak van 12 december 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:14617) heeft geoordeeld dat eiser misbruik van recht heeft gemaakt. In beroep is gebleken dat in die zaak de Afdeling bij uitspraak van 23 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:181) in hoger beroep heeft geoordeeld dat het Wbp-verzoek van eiser niet is aan te merken als misbruik van recht. Volgens de Afdeling was het doel van eisers Wbp-verzoek, te weten het achterhalen welke gemeenten persoonsgegevens van hem op het forum hebben geplaatst omdat hij dit uit het overzicht dat hij van de VNG had gekregen niet voldoende kon achterhalen, onder de in die zaak aan de orde zijnde omstandigheden in lijn met het doel van de Wbp. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat hij vindt dat deze zaak (bij nader inzien) afwijkt van de zaak die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019 omdat eiser in deze zaak, anders dan in die zaak, uit het overzicht dat hij van de VNG had ontvangen heeft kunnen afleiden dat verweerder persoonsgegevens over hem op het forum heeft geplaatst. Verweerder leidt dit af uit de mail van eiser aan de VNG van 26 juli 2018.
8.3
De rechtbank is het met verweerder eens dat deze zaak vanwege het door verweerder genoemde element afwijkt van de zaak die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019. Uit de mail van eiser aan de VNG van 26 juli 2018 blijkt immers dat eiser voorafgaand aan de indiening van zijn Wbp-verzoek aan verweerder al van de VNG had begrepen dat verweerder een bericht met daarin de naam van eiser en die van zijn gemachtigde op het forum heeft geplaatst. Dit maakt echter nog niet dat sprake is van misbruik van recht. Uit de hiervoor genoemde mail van eiser aan de VNG blijkt dat het doel van eisers Wbp-verzoek aan verweerder was het vragen om nadere inzage, mede naar aanleiding van de informatie die eiser van de VNG had ontvangen. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting verklaard dat onder nadere inzage moet worden verstaan de inhoud van het geplaatste bericht en de niet ondenkbeeldige mogelijkheid dat verweerder nog meer berichten over eiser op het forum heeft geplaatst. De rechtbank acht dit doel in lijn met het doel van de Wbp. Gelet hierop en gezien de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019 is de rechtbank van oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van misbruik van recht. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
10.1
Partijen hebben op de zitting verklaard dat zij bij een gegrondverklaring van het beroep geen behoefte hebben aan nader feitenonderzoek en een nieuw besluit van verweerder. Mede gelet hierop zal de rechtbank hierna onderzoeken of zij op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak kan voorzien.
10.2
Eiser stelt dat het feitenonderzoek van verweerder na de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank van 6 juni 2018 onzorgvuldig is. Eiser voert hiertoe onder meer aan dat de VNG op basis van informatie van eiser een zoekslag heeft kunnen maken die tot een bericht van verweerder over eiser van 28 januari 2016 heeft geleid.
10.3
Verweerder stelt dat hij geen aanleiding had om te veronderstellen dat het onderzoek van de VNG, zoals hiervoor weergegeven onder 5.2, niet volledig was. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Bij verweerder was bekend dat een medewerker van verweerder een bericht over eiser op het forum had geplaatst. Verweerder heeft immers niet weersproken dat een medewerker van verweerder dit op 4 januari 2017 telefonisch aan eisers gemachtigde heeft laten weten. Dit had voor verweerder aanleiding moeten zijn om te veronderstellen dat het onderzoek van de VNG mogelijk niet volledig was geweest.
10.4
Verweerder stelt ook dat hij de VNG geen beperkingen heeft opgelegd ten aanzien van de zoekopdracht en dat hij daarom zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Verweerder had in zijn contact met de VNG niet moeten volstaan met enkel het niet opleggen van beperkingen, maar de VNG actief moeten informeren over de te gebruiken zoektermen. Verweerder heeft op de zitting verklaard dat de VNG op het verzoek van verweerder alleen heeft gezocht op de zoekterm “RBG”. De informatie van eiser op basis waarvan de VNG het hiervoor onder 10.2 genoemde bericht over eiser heeft aangetroffen, betrof volgens verweerder de volledige naam van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen de VNG te verzoeken bij de te hanteren zoektermen in ieder geval ook de volledige naam van verweerder te betrekken, te meer nu het onderzoek van de VNG geen bericht over eiser opleverde, terwijl verweerder wist dat een dergelijk bericht er wel moest zijn.
10.5
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het feitenonderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest.
11. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiser alsnog gegrond te verklaren. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen. Nu eiser heeft verklaard dat hij geen besluit op zijn aanvraag meer verlangt, zal de rechtbank verweerder niet opdragen een nieuw besluit op eisers aanvraag te nemen.
12. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.560,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 2 punten voor het bijwonen van twee hoorzittingen in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).
14. Eiser heeft de rechtbank verzocht verweerder op grond van artikel 49 van de Wbp en artikel 82 van de Algemene verordening gegevensbescherming (verordening (EU) 2016/679: AVG) te veroordelen tot een schadevergoeding. Eiser heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat verweerder eisers persoonsgegevens in strijd met de Wbp en thans de AVG heeft verwerkt door deze op het forum te publiceren. De rechtbank is het met verweerder eens dat het plaatsen van een bericht op het forum geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar een feitelijke handeling. Deze verwerking is ook niet gelijkgesteld met een besluit. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, is de rechtbank daarom niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om schadevergoeding. Eiser dient zich met dit verzoek te wenden tot de burgerlijke rechter als hij dit verzoek verder behandeld wenst te zien.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
- -
verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.560,-;
- -
verklaart zich niet bevoegd kennis te nemen van het beroep voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Kroon, voorzitter, en mr. B. van Velzen en mr. M.C. Snel-van den Hout, leden, in aanwezigheid van K.H.E. Swinkels, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 mei 2019.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.