NJ 1931, p. 1011
Belemmeren v. e. handeling v. e. opsporingsambtenaar ondernomen ter uitvoering van eenig wettelijk voorschrift.
HR 02-03-1931, ECLI:NL:HR:1931:291
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
2 maart 1931
- Magistraten
(Mrs. Taverne, Schepel, van Gelein Vitringa, de Menthon Bake en Fick.)
- Zaaknummer
[02031931/NJ_1931,_p._1011]
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS128055:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1931:291, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑03‑1931
- Wetingang
(Sr art. 184.)
Essentie
Belemmeren v. e. handeling v. e. opsporingsambtenaar ondernomen ter uitvoering van eenig wettelijk voorschrift.
Samenvatting
In de bewijsmiddelen is alles te vinden, wat volgens het middel daarin zou worden gemist. In het bijzonder valt te wijzen op de omstandigheid, dat D. B., als opsporingsambtenaar ingevolge art. 141, 6° Sv., bevoegd was tot het inwinnen van de noodige informaties ten einde het strafbaar feit, waarvan hij den requirant V. verdacht, — zijnde ook deugdelijke gronden voor dit vermoeden in de bewijsmiddelen te vinden — tot klaarheid te brengen. Het opzet om den agent B. in zijn ondernomen handeling te belemmeren ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.