type: Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.1790coll:
Rb. Den Haag, 18-03-2014, nr. C-09-453691 - HA RK 13-559
ECLI:NL:RBDHA:2014:4378
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
18-03-2014
- Zaaknummer
C-09-453691 - HA RK 13-559
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:4378, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 18‑03‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 18‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Letselschade. Deelgeschil. Verkeersongeval. Ontvankelijkheid. Vaststelling mate verlies aan arbeidsvermogen. Uitval lichte huishoudelijke taken. Whiplash(achtige)klachten. Deskundigerapportages. Begroting van en veroordeling in de kosten.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/453691 / HA RK 13-559
Beschikking van 18 maart 2014
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. A. Peijs te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap
[verweerster] NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rijswijk (ZH),
verweerster,
advocaat mr. J.C. Rous te Rotterdam.
Partijen worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerster].
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 31 oktober 2013, met 6 producties;
- het op 7 januari 2014 ingekomen verweerschrift, met 9 producties;
- de bij brief d.d. 3 januari 2014 zijdens [verzoeker] in het geding gebrachte productie 7.
1.2.
Op 7 januari 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen [verzoeker] bijgestaan door mr. Peijs. Namens [verweerster] is mr. Rous verschenen.
1.3.
Bij faxbrieven van 3 februari 2014 hebben partijen de rechtbank bericht dat zij niet tot een schikking zijn gekomen. Zij verzoeken de rechtbank een beschikking te geven.
1.4.
Ten slotte is een datum voor beschikking bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 20 maart 2005 is de auto waarin [verzoeker], die als passagier meereed, zich bevond, in Zaandam aan de rechterzijkant aangereden door een Duitse auto (hierna: het ongeval). De verzekeraar van de Duitse auto, DEVK Allgemeine Versicherungen AG (hierna: DEVK), heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. DEVK laat zich in Nederland vertegenwoordigen door [verweerster].
2.2.
De dag na het ongeval, 21 maart 2005, had [verzoeker] bij het wakker worden pijn in zijn nek. Hij is die dag naar zijn werk gegaan, maar kort nadat hij op zijn werk was aangekomen is hij met toenemende nekpijn weer naar huis gegaan.
2.3.
Op 22 maart 2005 heeft [verzoeker] zijn huisarts bezocht. De huisarts heeft [verzoeker] vanwege een vastzittende nek doorverwezen naar een fysiotherapeut.
2.4.
In de periode die daarop volgt heeft [verzoeker] een Mensendieck therapeut bezocht, is hij onder behandeling van het Pels Instituut (2005-2006) geweest en heeft hij zich meermalen bij de bedrijfsarts en bij zijn huisarts gemeld.
2.5.
Op 12 april 2007 heeft het UWV een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) opgesteld. Daarin staat – voor zover relevant – het volgende:
“Hoofdbewegingen maken
beperkt, kan het hoofd beperkt bewegen
Toelichting Verzekeringsarts
geen voortduren gebruik in extreme standen.
(…)
Het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk
licht beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag het hoofd in een bepaalde stand houden (ongeveer 4 uren)
Toelichting Verzekeringsarts
met geregelde onderbrekingen in totaal meer mogelijk.
(…)
Werktijden
Uren per dag
licht beperkt, kan gemiddeld ongeveer 6 uur per dag werken
Uren per week
licht beperkt, kan gemiddeld ongeveer 30 uur per week werken.”
2.6.
[verzoeker] is sinds 1 februari 2011 werkzaam bij IFB Filtertechniek in de functie van Accountmanager. Het betreft een functie waarbij [verzoeker] (potentiële) klanten in het rayon Noord-West Noord (Groningen, Friesland tot Amsterdam) met de auto bezoekt, de installatie inspecteert, offertes vervaardigt en adviseert. De zakelijke kilometers bedragen 40.000-50.000 per jaar. Bij zijn werkzaamheden maakt [verzoeker] gebruik van een laptop en een iPad.
2.7.
Begin 2012 heeft [verzoeker] bij de voorzieningenrechter te Haarlem gevorderd dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van in totaal€ 22.000,00. Dat heeft op 8 februari 2012 geleid tot een vonnis, waarbij de voorzieningenrechter de gevorderde voorziening heeft geweigerd omdat – kort weergegeven – [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde schade het bedrag aan reeds uitgekeerde voorschotten overschrijdt.
2.8.
Op 15 februari 2012 heeft P. Verlooy, neuroloog, zijn rapport uitgebracht naar aanleiding van een neurologische expertise. Het rapport is tot stand gekomen op verzoek van beide partijen. In het rapport staat vermeld dat de anamnese volledig berust op het relaas van betrokkene en is getoetst aan de voorhanden medisch correspondentie. Voor het overige staat in dat rapport – voor zover relevant – het volgende:
“Het is aannemelijk, als gevolg van de aard en de impact van het ongeval, dat er sprake is geweest van een geforceerde beweging van de CWK met overrekking van de weke delen, die de CWK omgeven. (…) Er is dus sprake geweest van een whiplash trauma, waardoor de klachten over nekpijn, die de dag na het ongeval zijn ontstaan, kunnen worden verklaard. (…) Ook bij het huidige onderzoek bestaat er geen bewegingsbeperking, wel eindstandige pijn bij lateroflexie en beide richtingen.
Niet zelden gaat een chronisch pijnsydroom gepaard met klachten over de concentratie en het geheugen en vermoeidheid. Ook hiervoor is geen anatomisch substraat aanwijsbaar. Betrokkene heeft thans milde klachten, tot uiting komend wanneer hij moe is, waarbij de concentratie verminderd. Dit leidt echter niet tot problemen op zijn werk en er zijn geen kritische opmerkingen tijdens functioneringsgesprekken naar aanleiding daarvan. Omdat het gaat om milde klachten en er bovendien geen aanwijzingen zijn voor hersenletsel als gevolg van het ongeval, valt niet te verwachten dat bij neuropsychologisch onderzoek cognitieve stoornissen te objectiveren zijn.
(…)
Betrokkene heeft in 2007 en 2008 in betrekkelijk korte tijd drie life events meegemaakt, namelijk het overlijden van zijn vader, zijn moeder en een echtscheiding. Tegelijkertijd waren er tevens problemen met zijn toenmalige werkgever. (…) Het is niet aannemelijk dat deze factoren op dit moment nog een rol spelen bij de huidige klachten van betrokkene.
(…)
Uit het journaal van de huisarts blijkt dat betrokkene omstreeks 2003 nekklachten heeft gehad, (…) Het is dan ook niet aannemelijk dat de toenmalige nekklachten van invloed zijn op de huidige klachten.
(…)
Betrokkene heeft een klein drukpijnlijk gebiedje op de linkerschouder. (…) Een relatie met de huidige klachten is er niet.
(…)
Gebruik van de nek: er bestaat een lichte beperking bij werkzaamheden of activiteiten, waarbij betrokkene frequent het hoofd maximaal dient te lateroflecteren naar links of naar rechts.
(…)
Het is niet onmogelijk dat betrokkene zonder ongeval ooit nekklachten zou hebben gekregen, omdat nekklachten in een normale populatie niet zelden voorkomen.
(…)
Vraag 2e
Kunt u aangeven welke beperkingen (…) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
Antwoord
Het is niet mogelijk om deze vraag met enige betrouwbaarheid te beantwoorden omdat nekklachten zich in een grote variëteit kunnen voordoen.”
2.9.
Op 2 augustus 2012 heeft mr. drs. A. de Vries, verzekeringsarts, een verzekeringsgeneeskundige rapportage uitgebracht. Het rapport is tot stand gekomen op verzoek van [verzoeker] met instemming van [verweerster]. Daarin staat– voor zover relevant – het volgende:
“Betrokkene meldt klachten van de nek te ervaren sinds een ongeval in maart 2005. Objectieve afwijken werden hierbij niet geconstateerd. (…) Bewegingsbeperkingen werden echter noch door de neuroloog noch tijdens het huidige onderzoek gezien.
(…)
Klachtenverhaal, dagverhaal, bevindingen en gegevens uit externe bron (de neurologische expertise) toonden, op het zojuist besproken punt van klachten bij latero- / retroflexie na, verder geen discrepanties, noch intern noch extern.
(…)
Er zijn beperkingen ten aanzien van zware belastingen van nek en schoudergordel.
(…)
Klachten zijn niet uit letselgerelateerde objectieve afwijkingen te verklaren maar de verkregen gegevens zijn consistent en voor ongevalvreemde oorzaken heb ik onvoldoende aanwijzingen. Ik kan de beperkingen niet uit ongevalvreemde oorzaken verklaren. (…) De beperkingen geeft ik weer in onderstaande FML.”
2.10.
Op 12 juli 2013 heeft Heling & Partners een arbeidsdeskundige rapportage uitgebracht. Het rapport is tot stand gekomen op verzoek van beide partijen. Kort en zakelijk weergegeven komt Heling & Partners tot de conclusie dat op basis van objectief vastgestelde beperkingen [verzoeker] in staat zou moeten zijn de tot zijn functie behorende werkzaamheden volledig te verrichten. Een verlies van het te verwachten inkomensniveau is niet aannemelijk te maken, maar wel een 2/5 deel uitval voor de zwaardere huishoudelijk activiteiten. Indien wordt uitgegaan van de door [verzoeker] ervaren problematiek, de zogenoemde subjectieve klachtbeleving, heeft Heling & Partners in haar rapport aangegeven dat [verzoeker] wel in staat zou moeten zijn de eigen werkzaamheden te verrichten, maar niet in volle omvang zodat in dat kader sprake is van verlies aan inkomsten ten opzichte van de situatie zonder ongeval. In dat geval is de maximale arbeidsinzet 75%. Op de vraag in hoeverre er sprake is van verlies van zelfwerkzaamheid heeft Heling & Partners geantwoord dat vooral de onderhoudsgerelateerde werkzaamheden aan de woning te belastend zijn, waarbij een uitval van 2/5 deel wordt aangenomen.
2.11.
[verweerster] heeft aan voorschotten reeds een totaalbedrag van € 24.000,00 aan [verzoeker] betaald.
3. Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) voor recht te verklaren:
- dat [verzoeker] door zijn ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen niet in staat is meer dan zes uur per dag en 30 uur per week te werken;
- dat de combinatie werken en huishoudelijke taken na een dag werken te belastend is voor [verzoeker] door zijn ongevalsgerelateerde klachten;
- dat [verzoeker] door zijn ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen zes uur per week huishoudelijke hulp nodig heeft;
met begroting en veroordeling van [verweerster] in de proceskosten ad€ 7.084,31 (inclusief btw).
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Als gevolg van het ongeval heeft [verzoeker] whiplash(achtige)klachten. Aan het bewijs en bestaan hiervan mogen geen al te hoge eisen worden gesteld, zo blijkt uit vaste rechtspraak. De klachten van [verzoeker] zijn reëel, niet overdreven, niet voorgewend en niet ingebeeld. Dat blijkt ook uit de rapportages van de respectievelijke deskundigen. Vervolgens mogen ook aan het bewijs van het oorzakelijke verband tussen het ongeval en deze klachten niet al te hoge eisen worden gesteld, zo blijkt eveneens uit vaste rechtspraak. Een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt. Door de klachten en beperkingen die [verzoeker] heeft, heeft hij zijn werkzaamheden sinds het ongeval nooit volledig meer kunnen hervatten. Hij is niet in staat meer dan 30 uur per week, zes uur per dag te werken. Vanwege diezelfde klachten en beperkingen heeft [verzoeker] huishoudelijke hulp nodig voor zes uur in de week. Aangezien [verzoeker] na een dag werken uitgeput is, moet hij rusten. Dat maakt dat hij niet in staat is een werkdag te combineren met huishoudelijke taken.
3.3.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Op deze stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Alvorens inhoudelijk op het verzoek in te gaan heeft [verweerster] aangevoerd dat zij niet in rechte betrokken kan worden stellende dat op grond van artikel 6 in samenhang met artikel 2 lid 6 WAM het Nederlands Bureau der Motorrijtuigenverzekeraars (hierna: NBM) verantwoordelijk is voor de afwikkeling van door bezoekende motorrijtuigen op Nederlands grondgebied veroorzaakte ongevallen. Het NMB is derhalve de formele procespartij. [verweerster] heeft voorts aangevoerd dat zij de belangen van DEVK vertegenwoordigt en zelf niet gehouden is enige schadevergoeding aan de benadeelde te doen. Het is van belang dat de juiste procespartij in de beschikking wordt genoemd, aldus [verweerster].
4.2.
Het in de onderhavige procedure gevoerde verweer door [verweerster] is niet gevoerd in de kortgedingprocedure, hetgeen bepaalde verwachtingen heeft gewekt bij [verzoeker] ten aanzien van zijn aan te spreken wederpartij. Daarnaast staat vast dat DEVK zich hier te lande laat vertegenwoordigen door [verweerster]. Bovendien heeft [verweerster] desgevraagd aangegeven dat dit punt tussen [verweerster] en DEVK weliswaar niet besproken is, maar dat zij vanuit praktisch oogpunt de rechtbank verzoekt te beslissen op het verzoek waarbij zij ter zitting de verwachting heeft uitgesproken dat DEVK de beslissing zal volgen. Gezien het voorgaande gaat de rechtbank aan het verweer voorbij (vgl. HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, rov. 3.3.2.).
4.3.
Aangezien het verweer [verweerster] geen doel treft, zal worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Behandeling van het verzoek
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag naar de mate van verlies aan arbeidsvermogen of verlies zelfwerkzaamheid met het bestaan van de (subjectieve) klachten en het bestaan van het causaal verband, niet automatisch is beantwoord. Ook zal dienen te worden beoordeeld in hoeverre de ongevalsgerelateerde klachten leiden tot beperkingen en vervolgens in hoeverre de beperkingen leiden tot materiële schade in de vorm van verlies aan arbeidsvermogen of verlies zelfwerkzaamheid, die voor vergoeding in aanmerking komt.
4.5.
Tussen partijen is in geschil welke conclusies er kunnen worden getrokken uit de expertiserapporten van Verlooy, De Vries en Heling & Partners, die alle drie op gezamenlijk verzoek van partijen tot stand zijn gekomen. [verzoeker] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de in die rapporten vastgestelde klachten ongevalsgerelateerd zijn en dat de uit die klachten voortkomende beperkingen leiden tot een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid (verlies arbeidsvermogen) en de noodzaak tot enige huishoudelijke hulp. [verweerster] heeft dit standpunt bestreden stellende dat geen van de deskundigen op basis van het door hen verrichte onderzoek tot een dergelijke conclusie is gekomen. Aangezien partijen geen discussie hebben over de 2/5 deel uitval van [verzoeker] ten aanzien van de zware huishoudelijke taken, zoals desgevraagd ter zitting is verklaard door partijen, is kennelijk slechts tussen partijen in geschil wat de mate van uitval is ten aanzien van de door [verzoeker] te verrichten werkzaamheden en lichte huishoudelijke taken, zodat daarover een oordeel zal volgen.
Werkzaamheden
4.6.
De rechtbank overweegt dat inherent aan whiplash(achtige)klachten is dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt. Het enkele feit dat het klachten betreft die naar hun aard subjectief zijn, betekent echter niet dat het bewijs van het (in juridische zin) bestaan van de klachten niet geleverd kan worden. Bij whiplash(achtige)klachten is voor het bewijs dat de klachten bestaan voldoende dat objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het (juridisch) causaal verband tussen de klachten en het ongeval daarmee veelal geleverd zijn. (zie: HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433)
4.7.
Verlooy heeft in zijn rapportage overwogen dat een chronisch pijnsyndroom gepaard kan gaan met concentratie- en vermoeidheidsklachten, terwijl hiervoor geen anatomisch substraat aanwijsbaar is. [verzoeker] heeft medische hulp gezocht bij diverse artsen en is in de loop van de tijd melding van zijn klachten blijven maken. De rechtbank verwijst in dat verband naar de rechtsoverwegingen 2.3.-2.5. en 2.8.-2.10. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [verzoeker] een ongeval is overkomen dat tot het ontstaan van whiplash(achtige)klachten kan leiden, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] in ieder geval en voor zover hier relevant het bestaan van zijn concentratie- en vermoeidheidsklachten voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voor het oordeel dat de klachten niet reëel zijn of zijn ingebeeld, gesimuleerd of overdreven, bestaan onvoldoende aanknopingspunten.
4.8.
Ter betwisting van het causaal verband heeft [verweerster] – kort samengevat en voor zover hier relevant – aangevoerd dat de vermoeidheidsklachten, die dateren uit 2004, pre-existent zijn en andere, niet ongevalsgerelateerde, oorzaken hebben. Dit verweer is niet nader onderbouwd en in de onderhavige procedure voorhanden medische stukken wordt geen melding gemaakt van reeds voor het ongeval bestaande “persisterende vermoeidheid” bij [verzoeker], zoals [verweerster] heeft gesteld. Bovendien acht neuroloog Verlooy het aannemelijk dat de door [verzoeker] ervaren concentratie- en vermoeidheidsklachten door het ongeval veroorzaakt kunnen worden. Van een alternatieve verklaring is derhalve onvoldoende gebleken.
4.9.
Neuroloog Verlooy komt in zijn rapportage voorts tot de conclusie dat er weliswaar een lichte beperking bestaat bij werkzaamheden of activiteiten waar [verzoeker] zijn hoofd frequent maximaal zijwaarts naar links of rechts zou moeten buigen (lateroflecteren), maar dat de bij [verzoeker] bestaande (milde) klachten niet leiden tot problemen op zijn werk. Evenmin is gesteld of gebleken dat bij het verrichten van zijn werkzaamheden [verzoeker] dergelijke bewegingen met zijn hoofd moet maken, zodat niet is gebleken dat deze beperking hem hindert in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Bovendien is niet gebleken dat de klachten die [verzoeker] thans ervaart anders zijn dan ten tijde van het uitbrengen van de rapportage begin 2012. De vraag welke beperkingen uit de klachten van [verzoeker] zouden zijn voortgevloeid heeft Verlooy vanwege de grote variëteit waarin nekklachten zich kunnen voordoen, niet beantwoord.
4.10.
Verzekeringsarts De Vries komt in zijn rapportage tot de conclusie dat er beperkingen zijn ten aanzien van zware belastingen van de nek en schoudergordel. In een FML, gehecht aan de rapportage, heeft De Vries de door hem geconstateerde beperkingen weergegeven. Evenals neuroloog Verlooy heeft De Vries vermeld dat [verzoeker] met zijn hoofd alle bewegingen kan maken met uitzondering van “snelle verre bewegingen (snel naar uiterste standen)”. Ten aanzien van die beperking is reeds overwogen dat niet is gebleken dat deze beperking [verzoeker] hindert in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Daarnaast heeft De Vries in de FML opgenomen dat [verzoeker] beperkt is zware lasten te hanteren tijdens werk. Ook ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat deze beperking [verzoeker] hindert in de uitvoering van zijn werkzaamheden. Belangrijk is nog dat De Vries geen beperkingen heeft geconstateerd ten aanzien van het werken met een toetsenbord en muis, het “gebogen actief zijn”, “boven schouderhoogte actief zijn” en het “hoofd in een bepaalde stand houden tijdens werk”, handelingen die [verzoeker] moet verrichten tijdens zijn werkzaamheden. Wel heeft De Vries in de FML aangegeven dat een statische houding elke 1/2 -3/4 uur moet worden onderbroken met bewegingen. Niet gebleken is dat de werkzaamheden die [verzoeker] moet verrichten hiertoe geen ruimte geven, de werkzaamheden zijn zelfs erg afwisselend. Tot slot heeft De Vries bij “Rubriek VI: Werktijden” vermeld “Niet beperkt.”.
4.11.
Heling & Partners komt in haar arbeidsdeskundige rapportage tot de conclusie dat op basis van het objectief klachtbeeld “een verlies van het te verwachten inkomensniveau niet aannemelijk te maken” is en er geen verlies van arbeidsvermogen kan worden vastgesteld.
4.12.
Uit de voorhanden stukken is verder nog het volgende gebleken. [verzoeker] heeft een fulltime-aanstelling van 38 uur per week, hij draait zijn reguliere diensten en krijgt ook voor 38 uur per week loon uitbetaald. Zijn werkzaamheden verricht [verzoeker] naar tevredenheid van zijn werkgever. Dit komt overeen met hetgeen uit de rapportage van neuroloog Verlooy en de arbeidsdeskundige rapportage blijkt. De subjectieve beleving van [verzoeker] dat hij op grond van zijn PWS-klachten niet in staat is fulltime te werken, vindt dan ook geen steun in de feiten.
4.13.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat hij meer omzet zou kunnen behalen indien hij, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, “100% zou kunnen knallen”. Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij voor het behalen van targets extra vergoedingen krijgt, maar dat hij die targets tot op heden wel min of meer haalt. Gelet op deze verklaring volgt de rechtbank de stelling van [verzoeker] niet. Zijn stelling is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende onderbouwd.
4.14.
Voor zover [verzoeker] nog heeft bedoeld de mate van zijn beperkingen in objectieve zin te willen laten vaststellen aan de hand van de FML opgesteld door een verzekeringsarts van het UWV in het kader van de WIA, overweegt de rechtbank dat die rapportage niet zonder meer toepasbaar is bij de bepaling van het verlies aan arbeidsvermogen aangezien daarvoor een ander beoordelingskader heeft te gelden. Bovendien is de FML begin 2007 opgesteld en daarmee gedateerd. Te meer nu in die rapportage is vermeld onder het kopje duurzaamheid arbeidsbeperking “Verwachting verbetering van de belastbaarheid is redelijk tot goed.”, waardoor de destijds door de UWV-verzekeringsarts geconstateerde klachten en vastgestelde beperkingen inmiddels achterhaald kunnen zijn.
4.15.
Gezien het voorgaande is niet gebleken dat de concentratie- en vermoeidheidsklachten en evenmin de klachten aan zijn nek en schoudergordel [verzoeker] hinderen in de uitvoering van zijn werkzaamheden waardoor hij niet fulltime, in casu zijnde 38 uur, zou kunnen werken. In het verlengde daarvan is de rechtbank van oordeel dat het verlies aan arbeidsvermogen onvoldoende is onderbouwd. Het deel van het verzoek dat daarop betrekking heeft, zal worden afgewezen.
Lichte huishoudelijke taken
4.16.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wel voldoende aannemelijk dat [verzoeker] na een fulltime week werken door zijn concentratie- en vermoeidheidsklachten een zodanig ‘energielek’ heeft dat er ook ten aanzien van de lichte huishoudelijke taken, zoals bedoeld in de tabel onder a. en c. tot en met g. op pagina 7 van de rapportage van Heling & Partners, wel een bepaalde mate van uitval is aan te nemen. De lichte huishoudelijke taken worden door Heling & Partners vastgesteld op, in totaal (afgerond), twintig uur per week. Daarbij komt 75%, zijnde vijftien uur per week, voor rekening van [verzoeker] en 25%, zijnde vijf uur per week, voor rekening van zijn twee dochters (ten tijde van de rapportage 13 en 16 jaar oud). Uitgaande van het verzochte, zes uur huishoudelijk hulp, is [verzoeker] kennelijk ook bij de lichte huishoudelijke taken uitgegaan van een uitval van 2/5 deel. Echter, in tegenstelling tot de zware huishoudelijke taken (zoals bedoeld in de tabel onder b. op pagina 7 van de rapportage van Heling & Partners) spelen bij de lichte huishoudelijke taken de fysieke klachten een verwaarloosbare rol. Bij de lichte huishoudelijke werkzaamheden spelen immers andere klachten, met name de vermoeidheidsklachten, een rol. Op basis daarvan acht de rechtbank een uitval van 1/5 deel, zijnde drie uur per week, aanwezig voor wat betreft de lichte huishoudelijke taken, zoals bedoeld in de rapportage van Heling & Partners. Voor deze uren heeft [verzoeker] huishoudelijke hulp nodig. De rechtbank merkt ter voorkoming van misverstanden op dat haar oordeel slechts betrekking heeft op huishoudelijk hulp en niet (tevens) ziet op zelfwerkzaamheid zoals bedoeld in paragraaf 4.5 van de rapportage van Heling & Partners.
Conclusie
4.17.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de rapportages van Verlooy, De Vries, Heling & Partners en evenmin uit de FML opgesteld door de UWV-verzekeringsarts worden afgeleid dat [verzoeker] niet in staat is meer dan zes uur per dag en 30 uur per week te werken. De combinatie werken/huishouden bij een fulltime werkweek van in casu 38 uur is echter te belastend voor [verzoeker] zodat hij drie uur per week huishoudelijke hulp nodig heeft voor de lichte huishoudelijk taken. Het verzoek zal in zoverre worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
4.18.
In beginsel dient op grond van artikel 1019aa Rv een begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven, hetgeen in casu echter niet het geval is.
4.19.
[verzoeker] heeft verzocht de proceskosten te begroten en [verweerster] te veroordelen dat bedrag aan hem te betalen. In het lichaam van het verzoekschrift is aangevoerd dat er € 7.084,31, inclusief 5% kantoorkosten en inclusief 21% btw, aan kosten is gemaakt. Daarbij is uitgegaan van 27,2 uren en een uurtarief van € 205,00. Dit bedrag dient volgens [verzoeker] nog te worden vermeerderd met het betaalde griffierecht ad € 274,00.
4.20.
[verweerster] heeft bezwaar gemaakt tegen het aantal aan de zaak bestede uren, en niet tegen het door mr. Peijs gehanteerde uurtarief. Bij het verzoekschrift bevindt zich een urenoverzicht (productie 6) waaruit blijkt dat er 18,2 uren is besteed aan werkzaamheden tot en met het opstellen van het verzoekschrift. In dat urenoverzicht staat onder werkzaamheden voornamelijk “Brief S/101499/135086” en “Email: [verzoeker] <[emailadres]>”. Weliswaar valt daaronder ook het opstellen en bespreken van het verzoekschrift, welke werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking mogen komen, doch, voor het overige lijkt het met name contact tussen mr. Peijs en haar cliënt [verzoeker] te betreffen, hetgeen de gedeclareerde uren niet volledig verklaart. Gelet hierop en rekening houdend met de omvang van het dossier, de zittingstijd – voor de zitting was anderhalf uur gepland – en de reistijd van en naar Amsterdam, acht de rechtbank een besteding van 27,2 uren bovenmatig en komen naar het oordeel van de rechtbank slechts 15 uren in redelijkheid als kosten deelgeschil voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 3.906,79 (15 uren x € 205,00 x 5% kantoorkosten x 21% btw), te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht ad € 274,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 4.180,79.
4.21.
Aangezien het verzoek voor een deel is toegewezen, komen de kosten van dit deelgeschil voor vergoeding in aanmerking. Gelijk de Hoge Raad heeft gedaan in zijn arrest, zal [verweerster] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (zie: HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762, dictum). De rechtbank gaat er daarbij van uit dat DEVK deze kosten uiteindelijk aan [verweerster] dient te vergoeden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de combinatie werken en huishoudelijke taken na een fulltime werkweek (van 38 uur) te belastend is voor [verzoeker] als gevolg van de ongevalsgerelateerde concentratie- en vermoeidheidsklachten;
5.2.
verklaart voor recht dat [verzoeker] door de ongevalsgerelateerde concentratie- en vermoeidheidsklachten drie uur huishoudelijke hulp in de week nodig heeft voor de lichte huishoudelijke taken;
5.3.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 4.180,79 en veroordeelt [verweerster] tot betaling van deze kosten aan [verzoeker];
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op18 maart 2014.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 18‑03‑2014